waar op hy vryelyk bewoog; het rustpunt was, met betrekking tot de lengte des stoks, zo geplaatst, dat deszelfs lange arm, tot den korten, stond, als 14 tot 2. Aan den korten arm hing ik eene schaal met gewigt, zo dat de stok volmaakt in evenwigt hing, en met deszelfs langen arm, aan welks einde zich eene scherpe punt bevond, wees op eene, in graden verdeelde, schaal; deze Unster was zo beweegbaar, dat men zeer langzaam moest naderen, om de waarneming te doen; dewyl de minste voortdryving van lugt denzelven in beweging bragt.
Myne redenering over dezen toestel was aldus. Indien de middelpuntschuwende kragt maar de geringste zwaarte aan het gewigt beneemt, zo meet zulks uit de daling van den langen arm bespeurd worden; uit hoofde van de grotere hoeveelheid stoffe, in het gewigt als in den arm; dan hier in konde ik my zelve niet volkomen gerust stellen, dewyl de meerdere snelheid, die een gegeeven gewigt in den langen arm verkrygt, my hier eenigzints in verwarring bracht, en ik, in de Wiskunde niet geoessend zynde, dezen knoop, niet zeker genoeg, kon ontbinden.
Althans, ik nam des Middags ten twaalf uuren waar, welke graad de punt van den Unster op de verdeelde schaal aanwees; tekende dezelve aan, vervolgens ging ik des Nagts op het zelfde uur den Under wederom waarnemen; maar kon geene de minste verandering, hoe dikwils ik de waarneming herhaalde, in denzelven bespeuren; of dit nu aan een gebrek in mynen toestel is toe te schryven, dan of de Lichamen by Nagt wezenlyk niet ligter zyn dan by Dag, hier over wenschte ik het oorrdeel van kundige Natuurkenners zeer gaarne te horen.
Na myne genomene proeve begon ik te redeneren, om te beproeven, of ik de uitkomst van myne Waarneminge, door gegronde redenkalinge kon staven. Ten dien einde ging ik na, alle de kragten, die, zo veel my bewust waren, op de Lichamen werkten; en hier kwam dan vooreerst in aanmerking, de aantrekking der Aarde, of de zwaartekragt; ten tweede, de aantrekking der Zon; ten derde, de middelpuntschuwende kragt, veroorzaakt door de dagelyksche beweging der Aarde, om hare spil; en ten vierde, de middelpuntschuwende kragt, veroorzaakt door de Jaarlyksche beweging der Aarde, om de Zon. Gesteld nu, (dus redeneerde ik voort,) dat de specifike zwaarte van een Lichaam gelyk is aan 100; en de aantrekking, welke de Zon op het zelve oeffent, gelyk is aan 3; dan