Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 474]
| |
Uittrekzel van eene reize, door de capiteins cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de resolution en discovery, om ontdekkingen in het Noorder halfrond te doen.(Vervolg van bl. 442.) In gevolge van deeze te leurstelling, zette Capitein gore den koers West-Zuidwest, na het Noordlykst gedeelte van Japan. Met het aanbreeken van den Dageraad, op den zes en twintigsten, hadden zy het genoegen, om Westwaards een hoog Land te zien, 't welk bleek dat Eiland te weezen, langs welks Oostkust, zy heenen zeilden, (verscheide onverwagte uitwerkzels der sterke stroomen ondervindende) tot den tweeden November, wanneer de dreigende voorbooden, van een schielyken en zwaaren Storm, het raadzaam maakten, de Kust te verlaaten, en het Oostwaards aan te zetten, om niet op den Wal te geraaken. En wy hadden, schryft Capitein king, 't geheel niet mis in onze voorspellingen: want kort naa het wenden, stak 'er een zwaare Storm op, die tot den volgenden Dag duurde, met donker regenagtig Weer. Den derden bevonden wy ons, naar rekening, meer dan vystig Mylen van het land: welke omstandigheid, gepaard met de zonderlinge uitwerkzelen der Stroomen, de laatheid van het Jaargetyde, de ongestuimigheid van het Weder, en de geringe waarschynlykheid van beterschap, Capitein gore deedt besluiten, Japan geheel en al te laaten vaaren, en de Reis na China voort te zetten; hoopende, dat, daar de koers, welken hy dagt te houden, nooit bezeild geweest was, eenige nieuwe ontdekking vergoeding zou schenken, voor de te leurstellingen op deeze Kust ontmoet. Indien de Leezer deezer Reisbeschryvinge mogt oordeelen, dat wy van dit oogmerk al te schielyk alzagen; kunnen wy, by de reeds opgegeevene redenen, nog voegen, dat kaempfer de Kust van Japan als de gevaarlykste in de geheele Wereld beschryft; dat het ook, in gevalle van ongelegenheid, allergevaarlykst zou geweest hebben, in een | |
[pagina 475]
| |
hunner Havens in te loopen; waar wy, volgens de beste bescheiden, wisten, dat de afkeer der Inwoonderen van eenige gemeenschap met Vreemdelingen, hun aangezet hadt, tot het pleegen der schriklykste wreedheden; dat onze Schepen verre van digt, onze Zeilen versleeten, en tegen geen Storm bestand waren; en het loopend Wand dermaate vergaan en gerot, dat het gestaadig moest hersteld worden. Op den veertienden, ontdekten zy een Eiland, omtrent vyf Mylen lang, leggende op de breedte van 24o 48′ en 141o 12′ lengte. Aan den Zuidlyken hoek deezes Eilands, is een hooge kaale Berg, die duidelyk bleek een Vuurkolk van een brandenden Berg te weezen. De Aarde, Rots, of Zand, (want wy konden niet gemaklyk onderscheiden, waar uit de opperkorst bestondt,) was verscheiden van kleur; een groot gedeelte, gisten wy, Zwavel te weezen, uit de kleur en den Zwavel-stank, dien wy rooken, deezen hoek naderende; eenigen meenden Rook uit den Bergtop te zien opgaan. Capitein gore noemde dit Eiland, ter deezer oorzaake, het Sulpher-Eiland. Twee andere Eilanden ontdekten wy nog, het een ten Noorden, het ander ten Zuiden, van het Sulpher-Eiland. Capitein gore zette thans zyn koers na de Baskee Eilanden. Deeze zeilden zy mis, en voeren, op den acht en twintigsten, het Eiland Prata voorby. Op den dertigsten liepen zy langs de Lema Eilanden, welke zich juist in dier voege opdeeden, als ze verbeeld worden, op een Plaat in Lord ansons Reize. Zy zeilden ook de Rots voorby, in een Plaat van anson's Reize, met de letter R. getekend. Maar, in stede van op te loeven, na het Noorden van het Groot Ladrone Eiland, gelyk men met de Centurion deedt, hielden zy af; en namen dus een koers, tegen welken Capitein king den Stuurman gewaarschuwd hadt. Twee Chineesche Stuurlieden nam men aan Boord van de Resolution, en zy ankerden in de Typa, niet verre van den weg na Macao, op den tweeden van December. Daar ontvingen zy de eerste kundschap, van den ontstaanen Oorlog, tusschen Engeland en Frankryk. Op den elfden, ging Capitein king, niet zonder veele voorafgaande zwaarigheden, na Canton, om voor de Schepen eene voorraad van Scheepsbehoeften te bezorgen. Schoon hy den achttienden te Canton aankwam, verhinderden verscheide vertraagingen het volvoeren van zyn oogmerk, tot den zes en twintigsten. Op den zeven en twintigsten verliet hy Canton, en voer de | |
[pagina 476]
| |
Rivier de Tigris af na Macao, waar hy den volgenden Dag aankwam, Behalven een ruim en ryklyk geschenk van Thee, 't geen Capitein king van de Engelsche Supercargas te Canton ontving, gewaagt hy van een groote menigte Engelsche Dag en Maandschriften, hem vereerd; die strekten, om eensdeels den Tyd te korten, op deeze verdrietige t'huis reize, en anderdeels, hun in staat stelde, om niet als volslagene Vreemdelingen, omtrent het gebeurde in hun Vaderland, naa eene zo lange afweezigheid, weder te keeren. Terwyl de Schepen daar lagen, werd door een Engelsch Heer te Macao, in een Tuin, hem toebehoorende, de Rots aangeweezen, onder welke, naar luid der hier loopende overlevering, de Dichter camoens gewoon was te zitten, toen hy zyne Lusiade dichtte. 't Is een hooge Boog van vasten Steen, en maakt den ingang uit van een Grot, in den hoogopgaanden grond, daar agter uitgehouwen. De Rots is beschaduwd met breed getakte Boomen, en heeft een uitgestrekt grootsch gezigt over de Zee, en de daar in liggende Eilanden. Eer zy van Macao afvoeren, bragt Capitein gore beide de Schepen in een goeden staat van verdeediging: doch, ontwyfelbaare verzekering ontvangen hebbende, dat het Fransche Hof en het Amerikaansche Congres aan alle Scheepsbevelhebberen last gegeeven hadden, om geen hinder of letzel toe te brengen aan de Schepen onder Capitein cook, oordeelde hy zich, van zynen kant, verbonden de volkomenste onzydigheid waar te neemen, geduurende het overige van den Tocht. Op den dertienden van January MDCCLXXX, verliet Capitein gore deeze Havenplaats; den negentienden, voeren zy het Eiland Sapata voorby; op den twintigsten, wierpen zy het Anker, in een Haven aan het Zuidwest einde van het Eiland Cundore, om een voorraad van Hout en andere behoeften op te doen. Men vondt het raadzaam, dat een gedeelte der na Wal vaarenden in de Boot zou blyven. Terwyl eenigen dit nevens den Capitein gore deeden, gingen Capitein king en eenige gewapenden Landwaards in, door de Bosschen heen, tot zy aan twee Hutten kwamen. Deeze naderende, werden zy gezien door twee Mannen, die terstond wegvlooden, ondanks alle de minzaame en verzoekende gebaaren, die men maakte, om hun tot slaan te brengen. - Toen wy deeze Hutten naderden, schryft Capitein king, gebood ik, de my vergezellende Manschap buiten te staan, ten einde het gezigt | |
[pagina 477]
| |
van zo veele gewapende Lieden de Inwoonders niet mogt verschrikken, terwyl ik alleen intradt, om alles op te neemen. In eene deezer Hutten, vond ik een oud Man, die, in groote ontsteltenisse, bezig was, met het dierbaarste zyner bezittinge by een te pakken, en 'er zo veel hy kon van mede te neemen. Het gelukte my egter, binnen zeer korten tyd, de vrees van dien Grysaart zo volkomen te verdryven, dat hy buiten kwam, en de twee Mannen, die wegvlooden, te rugge riep. De oude Man en ik verstonden welhaast elkander volkomen. Eenige weinige tekens, en boven al, dat meest beduidende van alle, het hem voor oogen houden van een hand vol Geld, onder het wyzen op een kudde Buffels, en eene menigte Vogelen, die rondsom de Hutten liepen, namen by hem allen twyfel weg, ten opzigte van het weezenlyk oogmerk myns bezoeks. - Hy wees na de plaats, waar de Stad lag, en gaf my te verstaan, dat ik, derwaards gaande, alle myne behoeften vervuld zou krygen. Middelerwyl waren de Jongelingen, die zich op de vlugt begeeven hadden, wedergekeerd, en de oude man beval een hunner, my na de Stad te geleiden, zo dat 'er een hinderpaal, die wy niet bemerkten, was uit den weg geruimd. By onze eerste aankomst in het Bosch, kwam eene Kudde van Buffels, ten minsten twintig sterk, op ons aanloopen, den Kop in de lugt steekende, en een eislyk getier maakende. Zy volgden ons tot de Hutten, en stonden, op een kleinen afstand, by elkander geschaard. De oude Man gaf ons te kennen, dat het hoogst gevaarlyk voor ons zou weezen, den weg op te slaan, eer zy na het Bosch terug gedreeven waren: doch, deeze Dieren waren, op het zien van ons, dermaate in woede ontstooken, dat dit niet zonder groote moeite kon geschieden, en vry lang aanhieldt. De Mannen, niet in staat zynde dit te verrigten, stonden wy versteld, dat zy kleine Jongens tot hun bystand riepen, die de Dieren welhaast uit ons gezigt dreeven. Naderhand hadden wy gelegenheid om waar te neemen, dat men, tot het dryven deezer Beesten, en het vasthouden derzelver, 't geen geschiedt, door een touw in een gat, in een der Neusgaten gemaakt, te steeken, altoos kleine Jongens gebruikt, die ze, onbelemmerd en onverzeerd, konden behandelen, wanneer volwasse Mannen ze niet durfden genaaken. Hun bezoek in de Stad eindigde, met de koop van eenige Bussels. 's Morgens den drie en twintigsten, werden | |
[pagina 478]
| |
de Boots na de Stad gezonden, om de Buffels, tot welker aankoop wy last gegeeven hadden, af le haalen: doch zy moesten wagten tot het hoog Water was: dewyl zy, op eenen anderen tyd, door de opening aan 't hoofd der Haven, niet heen konden. By de Stad komende, vonden zy dc branding, met zulk een geweld op 't strand breekende, dat, met zeer veel moeite, ieder boot een Buffel 's Avonds aan Boord bragt; en de Officiers, gezonden om dit werk te verrigten, gaven te verstaan, dat zy, wegens de geweldigheid der Brandinge, en de woestheid der Buffels, het alleronvoorzigtigst oordeelden, meerder deezer Dieren, langs dien weg, aan Boord te brengen. Wy hadden 'er acht gekogt, en vonden ons thans verlegen, hoe ze in de Schepen te krygen. Wy konden 'er niet meer dooden, dan noodig was voor de opschassing van één Dag: het Vleesch kon, in deeze lugtstieeke, niet tot den volgenden duuren. Eindelyk beslooten wy, de overige d or het Bosch heen te laaten dryven, en over een Berg, tot beneden by de Baay, waar Capitein gore, nevens my, den voorgzanden Dag landde, die, meer voor den Wind bedekt zynde, geene zo sterke Branding hadt. Dit plan werd werkrtellig gemaakt; doch de onbuigzaaine hardnekkigheid en sterkte der Buffels maakte het een moeilyken en verdrietigen arbeid. 'Er werden touwen door hunne Neusgaten, en om de Hoornen, gedaan; maar, ééns woedende geworden zynde, op 't gezigt van ons Volk, liep deeze woede zo hoog, dat zy zomtyds de Boomen, waaraan men ze, by wylen onder den weg moest vast binden, stukken braken; zomtyds scheurde het touw, door de Neusgaten gelegd, uit, en zy liepen heenen. Te deezer gelegenheid, zou alles, wat ons Volk kon doen om ze weder te krygen, niets betekend hebben, zonder den bystand van kleine Jongens, die deeze Dieren toelieten dat hun naderden, en, door wier behendigheid, derzelver toorn schielyk bedaarde. Toen wy ze eindelyk beneden aan strand hadden, deeden wy, met behulp deezer Jongens, touwen om de Pooten, haaldenze om verre, en kreegen ze, in diervoege, in de Boots. Eene omstandigheid, niet min zeldzaam, dan deeze inschiklykheid voor, en gehoorzaamheid aan, jonge Kinderen, in deeze Dieren, was, dat zy geen vier en twintig uuren aan Boord eeweest waren, of zy wierden de tamste Dieren des Aardbodems. Twee, een Mannetje en Wyfje, hield ik een geruimen tyd; de Matroozen waren 'er zeer on gesteld, en deakende, dat een ras van Dieren van zulk eene | |
[pagina 479]
| |
sterkte en grootte, eenigen wel zeven honderd Ponden weegende, een goede overwinst zou weezen, bedoelde ik die paar in Engeland over te brengen; doch, myn oogmerk werd verydeld, door dien een hunner, op Zee, een ongeneeslyk ongemak kreeg. Capitein gore verliet PuloGa naar voetnoot(*) Cundore op den acht en twintigsten, en stevende na Pulo Timoun, dit zeilde hy op den één en dertigsten voorby, en, op den achtsten February, de Straat Sunda door. Vervolgens deeden zy, om Water te haalen, het Eiland Cracatoa aan, en kwamen, den dertienden van April, aan Caap de Goede Hoop ten Anker. Hier bleeven zy tot den negenden van May, en op den twaalsden van Juny, voeren zy, voor de vierde keer, op deeze Reize, onder de Linie door. Op den twaalfden Augustus, bereikten zy de Westkust van Ierland, en waren, naa eene vrugtlooze pooging, om in Galwaz binnen te loopen, door de sterke Zuide Winden, genoodzaakt, Noordwaards aan te houden. Vervolgens was ons oogmerk, by Lough Swilly land te haalen; maar de Wind steeds uit dezelfde streek opwaaijende, kwamen wy ten Noorden van Lewes Eiland; en, op den twee en twintigsten Augustus, beide de Schepen ten Anker, te Stromnes. Van hier werd Capitein king afgevaardigd, om de Admiraliteit de behoudene aankomst bekend te maaken: en den vierden October, bereikten de Schepen Nore, naa eene uitlandigheid van vier Jaaren, twee Maanden, en twee en twintig Dagen. Capitein king besluit zyn Reisverhaal, met de volgende gewigtige aanmerkingen. Wanneer ik van de Discovery te Stromnes afging, had ik het genoegen, van al het Scheepsvolk, in volmaakte gezondheid, te verlaaten, en ten dien tyde, was het getal der ongestelden, aan Boord van de Resolution, niet meer dan twee of drie, van welken 'er slechts één buiten staat was, om dienst te doen. Op de Reis, verloor de Resolution niet meer dan vyf Man, door Ziekte; en drie hunner hadden reeds, eer wy uit Engeland zeilden, een kwaal onder de leden: de Discovery verloor geen één enkel Man. Een onasgebrooke oplettenheid op, en in achtneeming van, de regelen, door Capitein cook opgegeeven, en die reeds allerwegen bekend gemaakt zyn, mag, met regt, onder den Zegen der Voorzie- | |
[pagina 480]
| |
nigheid, aangemerkt worden, als de voornaame oorzaak van dit geluk. Doch de jammerlyke uitwerkzels, van zout Scheeps-Eeten, zouden misschien, niet tegenstaande deeze heilzaame voorzorgen, ondervouden zyn, indien wy dezelve niet voorgekomen waren, door ons te bedienen van hulpmiddelen, die de omstandigheden, van tyd tot tyd, aan de hand gaven. Deeze, dikwyls beltaande uit zodanige Eetwaaren, als ons Volk niet gewoon was voor Menschen-Eeten te houden, en zomtyds gansch niet smaaklyk, ja walchlyk, moest overreeding, ondersteund door gezag en voorbeeld, de vooroordeelen en wederzin te boven komen. De voorbehoedzels, waar op wy het voornaamlyk lieten aankomen, waren Zuurkool en Soep. Wat de Scorbut weerende middelen aanbelangt, welke wy in groote voorraad aan Boord hadden, wy konden de kragt daar van niet beproeven; dewyl, op geen der Schepen, geduurende de geheele Reis, de minste tekens van Scorbut zich opdeeden. Onze Mout en Hop, bewaard tot een toevlugt in geval van daadlyke Ziekte, vonden wy, aan de Kaap de Goede Hoop dien voorraad naziende, geheel bedorven. Ten zelfden tyde, openden wy eenige Vaatjes met Tweebak, Meel, Mout, Erten, en dergelyke Eetwaaren, tot eene proefneeming, in kleine Vaatjes, met dun Tin beslaagen, gedaan, en vonden ze alle, uitgenomen de Erten, in een veel beter staat, dan men zou hebben kunnen verwagten van die voortbrengzelen, op de gewoone wyze bezorgd. Ik kan, te deezer gelegenheid, niet nalaaten, aan de overweeging van de Admiraliteit aan te beveelen, de noodzaaklykheid, om eene genoegzaame hoeveelheid Kina mede te geeven, aan zodanige Schepen zyner Majelteit, als Tochten zullen doen in ongezonde Lugtstreeken. 't Was zeer gelukkig op de Discovery, dat slegts één Man in de Straat van Sunda de Koorts kreeg, en dit geneesmiddel noodig hadt, dewyl hy alleen den geheele voorraad van Kina, zo veel als de Chirurgyns, op zulke Schepen als de onze, gewnonlyk medeneemen, gebruikte. Waren 'er meer op die wyze aangetast geworden, zy zouden waarschynlyk, door gebrek aan 't éénig hulpmiddel, in staat om hun daadlyke verligting en geneezing toe te brengen, hebben moeten omkomen. Eene andere omstandigheid deeze Reis vergezellende, die, als men den tyd en de natuur van den dienst, waar toe wy gebruikt werden, in aanmerking neemt, in | |
[pagina 481]
| |
zeldzaamheid nauwlyks behoeft te wyken, voor de buitengewoone maate van gezondheid, onder het Scheepsvolk, bestaat hier in, dat de beide Schepen, niet meer dan twee keeren, een geheelen Dag agter een, elkander uit het gezigt verlooren: de eerste Reis, door een toeval de Discovery overgekomen, omstreeks de Kust van Owhyhee; en de tweede door de Mist en Nevel by het inzeilen van de Baay Awatska. Een sterker bewys kan 'er niet zyn, van de kunde en wakkerheid onzer Onderossicieren, aan welken dit gedeelte der verdiensten, voornaamlyk, toekomt. |
|