Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het Noorder halfrond te doen.(Vervolg van bl. 355.)
Eindelyk een volkomen afscheid genomen hebbende, van de Noord Oostkust van Asia, kwamen wy op den een en twintigsten van Augustus MDCCLXXIX, in 't gezigt der Kust van Kamtschatka. Op den twee en twintigsten, 's Morgens ten negen uuren, overleedt Capitein clerke, in het acht en dertigste Jaar zyns leevens. Hy stierf aan een Teering, die zich ongetwyfeld reeds gezet hadt, eer hy uit Engeland ging, en waar aan hy, geduurende de geheele Reize, kwynde. Zyn zeer langzaam verval van kragten hadt hem, zints langen tyd, tot een bedroevend voonwerp voor zyne Vrienden gemaakt; de gelykmoedigheid, nogthans, met welke hy zyne kwaal droeg, de vrolykheid, welke hy behieldt tot zyn laatste uur, en de gelaatene onderwerping aan zyn lot, verschafte hun eenigen troost. 't Was onmogelyk, geene groote maate van medelyden te gevoelen, met een Persoon, wiens leeven een aanhoudend tooneel geweest was, van de moeilykheden en gevaaren, aan welke eens Zeemans leeven is blootgesteld, en onder welke hy, in 't einde, bezweek. Van zyne vroegste jeugd af, was hy tot de Zeevaardy opgebragt, en hadt verscheide Zeegevegten bygewoond, geduurende den Oorlog, die in dien Jaare MDCCLVI begon: byzonder den Scheepstryd, tusschen de Bellona en de Courageux; hier op de middelmast geplaatst, viel hy met dezelve over Boord; doch werd opgevischt, zonder eenig letzel bekomen te hebben. Hy voer met de Dolphin, onder Commandeur byron, op de eerste reize van dat Schip, | |
[pagina 437]
| |
rondsom de Wereld, en diende naderhand in America. In den Jaare MDCCLXVIII, deedt hy zyne tweede Reize rondsom de Wereld, met de Endeavour, en werd, door de bevorderingen, onder den weg, tot Luitenant verheeven. Zyn derde Reis, rondsom de Wereld, was met de Resolution, in de waardigheid van tweede Luitenant, en, kort naa zyne wederkomst, in den Jaare MDCCLXXV, werd hy tot Commandeur aangesteld. Toen de tegenwoordige Reistocht beraamd werd, benoemde men hem, om, op de Discovery, Capitein cook te vergezellen; en, by diens Overlyden, kreeg hy, gelyk wy reeds vermeld hebben, het Opperbevel. Te kort deeden wy aan zyne naagedagtenisse, als wy niet vermeildden, dat hy, geduurende den korten tyd, dat de Tocht onder zyn bevel stondt, alleryverigst en bezorgdst was, om dien wel te doen gelukken. Zyne gezondheid begon, omtrent dien tyd, dat het Opperbevelhebberschap op hem overging, zeer schielyk af te neemen, en hy was alleszins ongeschikt, om de strengheden der Lugtstreeke, op hooge Noordlyke Graaden, uit te staan. Doch de kloekmoedigheid en wakkerheid van zyn Geest hadden niets geleeden, by het verval zyner Lichaams kragten; en, schoon hy wist, dat hy, door het uitstellen van het wederkeeren, na zagter Lugtstreek, den eenigen kans tot het bekomen van herstelling opgaf, was hy, nogthans, ten uitersten 'er op gesteld, om te toonen, dat eene zorgvuldigheid voor zyn eigen Persoon nooit zyn oordeel zwenkte, ten nadeele van den dienst, waar toe hy zich verbonden hadt; dus volhardde hy, in het zoeken van een Doortocht, zo lang, tot, naar het oordeel aller Officieren van beide de Schepen, deeze onvindbaar gekeurd, en't doen van verdere poogingen niet alleen voor vrugtloos, maar gevaarlyk, gehouden wierd. Op den vier en twintigsten van Augustus, zeilde de Resolution de Haven van St. Peter en St. Paul in, met de Vlag ter halver stok; dewyl hy het Lyk des overleeden Capiteins voerde. De Discovery volgde kort daar op. Wy hadden het anker niet uitgeworpen, schryft Capitein king, of onze oude vriend de Serjant, die nog de Bevelhebber was dier plaatze, kwam aan Boord, met eenige verfrissende Bessen, voor zyn reeds overleden Vriend clerke. Zeer was hy ontroerd over diens Dood, en het zien van de Kist, waar in wy hem gelegd hadden. 't Was Capitein clerke's byzonder verzoek geweest, aan Land te | |
[pagina 438]
| |
mogen begraaven worden, en, indien het kon geschieden, in de Kerk te Paratounca, wy namen des deeze gelegenheid waar; om dit stuk den Serjant voor te slaan, en met hem te raadpleegen, over 't geen in dit geval noodig was gedaan te worden. In 't beloop onzes gespreks, 't geen, by mangel: van een Tolk, vry gebrekkig toeging, ontdekten wy, dat Professor d'isle, en verscheide Russische Heeren, die hier overleden, begraaven waren, in den grond naby de Barakken, in de Ostrog van St. Peter en Paul, en dat die plaats de voorkeus verdiende, boven de Kerk te Paratounca, als welke, in het volgend Jaar, te dier plaatze stondt gebouwd te worden. 't Besluit was, dat wy de komst des Priesters van Paratounca zouden afwagten, dien de Serjant ons raadde te ontbieden, als de eenige Man, die aan onze verzoeken, ten deezen opzigte, kon beantwoorden. Capitein gore decide, op den vyf en twintigsten, de nieuwe Commissien uit, die, in gevolge van Capitein clerke's overlyden, te begeeven stonden: hy zelve, nam het bevel over de Resolution op zich, en gaf my 't bevel over de Discovery. Denzelfden dag, kreegen wy een bezoek van den Eerw. romanoff vekeshagen, de waardige Priester van Paratounca. Hy deedt zyn rouwbeklag over den Dood van Capitein clerke, op eene wyze, die zyner aandoenlykheid tot eere strekt, en bevestigde het berigt des Serjants, wegens de bedoelde verplaatzing der Kerke ua de Haven; 'er byvoegende, dat het hout reeds gereed gemaakt wierd: doch, hy liet de keuze der Begraasplaatze, geheel en al, aan Capitein gore. 's Namiddags op den negen en twintigsten Augustus, deeden wy het overschot van Capitein clerke de laatste eere aan. De Officieren en de Manschap, van beide de Schepen, gingen staatlyk na de begraafplaats, terwyl de Schepen halve schoten deeden; en den dienst geëindigd zynde, schoten de Zeesoldaten driemaalen. Het Lyk werd der aarde aanbevolen, onder een boom staande op een opgaanden grond in de Valei, aan de Noordzyde van de Haven, waar het Hospitaal en de Pakhuizen staan. Capitein gore merkte deeze plaats aan, als de meest overeenkomende, met de begeerte des Overledenen, om de bovengemelde reden; daar de Priester van Paratounca deeze plaats tot het Graf aangeweezen hadt, als zullende, naar zyne beste gissing, in 't midden der nieuwe Kerk komen. Deeze Eerwaardige Man, vergezelde den trein, nevens | |
[pagina 439]
| |
den Heer, die den Lykdienst las; alle de Russen der Bezettinge waren byeen, en woonden deeze Begraafenisse, met de uiterste cerbied betooning, by. Capitein gore ging den dertigsten van September, na Paratounca, on aldaar in de Kerk een Wapenschild op te hangen, door Mr. webber vervaardigd; met een opschrist, vermeldende den Ouderdom en Rang van Capiten clerke, en het oogmerk van den Tocht, op welken hy overleden was. Een plank met een opschrift, het zelfde inhoudende, werd gespykerd aan den Boom, onder welken hy begraaven lag. Van den vier en twintigsten Augustus, wanneer de Schepen de Haven van St. Peter en Paul invoeren, tot den negenden October, wanneer zy dezelve eindelyk verlieten, besteedde men den tyd, in de noodige herstelling der Schepen, in het verzorgen van den noodigen Lystocht en Scheepsbehoeften, en nu en dan in vermaakneemingen aan Land, en wederkeerige dienstbetooningen en beleefdheden, tusschen de Capiteinen der twee Schepen, en den nieuwen Bevelhebber van BolcheretskGa naar voetnoot(*). Eer wy tot een voltooijend verslag der Reize voortgaan, moeten wy hier tusschenbeiden opmerken, dat de last, door de Admiraliteit gegeeven, den Opperbevelvoerder van den Tocht de magt liet, om, wanneer het mistte den Doortocht van den Stillen in den Atlantischen Oceaan te ontdekken, na Engeland weder te keeren, langs dien weg, welken hy den geschiktsten oordeelde, om verdere ontdekkingen, ten opzigte van de Aardrykskunde, te doen. - Capitein gore verzogt de voornaamste Officieren, hun in geschrist op te geeven, op welk eene wyze zy oordeelden, dat men best aan deeze inzigten der Admiraliteit zou beantwoorden. De uitslag hunner medegedeelde berigten, die hy het genoegen hadt van éénstemmig te vinden, en geheel overeenkomstig met zyne eigene bedoeling, was, dat de staat der Schepen, zo wel als die der Zeilen en Tuigadie, het ongeraaden maakte, in een zo verre gevorderd Jaarsaisoen, de Zee tusschen Japan en Asia te bevaaren, welke anderzins het ruimste veld, ter ontdekkinge, zou openen; dat het overzulks raadzaam was, ten | |
[pagina 440]
| |
Oosten van dat Eiland heen te zeilen, en om den koers derwaards, langs de Kurile Eilanden, heen te stuuren, en meer byzonder die Eilanden te onderzoeken, welke het naast aan de Noordkust van Japan liggen, beschreeven als van eene groote uitgestrektheid, en onafhangelyk van het Japansche en Russische bestuur. Waren wy zo gelukkig, van op dezelve gemaklyke en veilige Havens aan te treffen, zulks zou van aangelegenheid kunnen weezen voor de Zeevaarenden in het toekomende, om tot wykplaatzen te dienen, of ook om eene handelgemeenschap op te richten met Volken in de nabuurschap der twee gemelde Ryken. Voorts hadt men ten oogmerk, de Kust der Japansche Eilanden te onderzoeken, en vervolgens de Kust van China, zo Noordlyk als mogelyk was, aan te doen, en langs dezelve na Macao te stevenen. Dit plan omhelsd zynde, onving Capitein king bevel van Capitein gore, om, in gevalle zy van elkander mogten afgeraaken, na Macao voort te zeilen. Den negenden October, 's avonds ten zes uuren, zeilden de Schepen de Baay van Awatska uit, hielden Zuidwaards aan, langs de Kust van Kamtschatka. Op den twaalfden October, kreegen zy de Kaap Lopatka in 't gezigt: deeze is de Zuidlykste uithoek van Kamtschatka, liggen de op de Breedte van 51o. o′. en 156o. 45′. Lengte. Ten zelfden tyde, zagen zy liet eerste der Kurile Eilanden, Schoomaska geheeten, en op den dertienden het tweede, Saramousir genaamd, het grootste der Kurile Eilanden, onder de heerschappy der Russen. De Wind, op den veertienden en vyftienden, steeds uit den Westen sterk opblaazende, moesten zy bestendig Zuidwaards aanhouden, 't welk te wege bragt, dat zy geene der Kurile Eilanden meer zagen. Deeze keten van Eilanden, in eene Zuidwestlyke rigting van het Zuidelykst voorgebergte, van Kamtschatka na Japan loopende, op 51o. 45 breedte, wordt de Kuriles geheeten, naar de inwoonders van het nabuurig Lopatka, die, Kuriles genaamd, hun eigen naam aan deeze Eilanden gaven, als zy dezelve eerst ontdekten. Zy zyn, volgens spanberg, twee en twintig in getal, zonder de zeer kleine mede te tellen. Het Noordlykste Eiland Schoomaska ligt niet meer dan drie mylen van het voorgebergte Lopatka; de Inwoonders zyn een mengzel van Inboorelin. gen en Kamtschatkaërs. Het naaste ten Zuiden daar van gelegen is Paramousir, bewoond door rechtschaape Inboo- | |
[pagina 441]
| |
relingen. Hunne Voorouders kwamen, volgens eene onder hun plaats hebbende overlevering, van een Eiland, nog iets Zuidelyker gelegen, Onecutan geheeten. Deeze beide Eilanden werden, door de Russen, in den Jaare MDCCXIII eerst bezogt, en ten zelfden tyde onder het Ryksbestuur van Rusland gebragt. De audere zyn tot Ooshesheer ingeslooten, tegenwoordig schattingschuldig aan dat Ryk, gelyk Capitein king onderricht werd door den eerwaardigen Priester van Paratounca, die hun Zendeling is, en ze ééns in de drie Jaaren bezoekt. Hy sprak met veel lofs van deeze Eilanders, beschreef hun als een vriendlyk, gastvry en edelmoedig volk, overtressende hunne Kamtschatkasche Nabuuren, niet alleen in fraaiheid van lyfsgestalte, maar ook in leerzaamheid en vlugheid van bevatting. - Schoon Ooshesheer het Zuidlykst Eiland is, 't geen de Russen tot nog onder hun bewind gebragt hebben, zo dryven zy nogthans Handel op Ooroop, het achttiende Eiland, en, naar hunne berigten, is dit het éénige waar men eene goede Haven vindt voor diepgaande Schepen. Verder Zuidwaards op, ligt Nadeegsda, door de Russen beschreeven als bewoond door een geslacht van Menschen, die zeer ruig zyn, en, gelyk die van Ooroop, in eenen staat van volkomene onafhangelykheid leevendeGa naar voetnoot(*). In dezelfde rigting, doch eenigzins meer Westwaards, ligt een groep Eilanden, by de Japanncezers, onder den | |
[pagina 442]
| |
naam van Jefo bekend: een naam, welken zy ook geeven aan de geheele keten Eilanden, tusschen Kamtschatka en Japan. Het Zuidlykste dier Eilanden, Matmai, is zints langen tyd aan de Japannezen onderworpen geweest, en aan de zyde na het vaste Land toe versterkt, en met eene Bezetting voorzien. De twee Eilanden ten Noord Oosten van Matmai, Kunachir en Zellany, als mede de drie nog verder Noord Oostwaards op gelegene, de Drie Zusters geheeten, zyn geheel onafhangelyk. Uit dit berigt van de Kurile Eilanden, speet het onze Zeereizigers-ten hoogsten, dat zy, op den vier en twintigsten, zich genoodzaakt vonden, alle verdere gedagten om ontdekkingen ten Noorden van Japan te doen, te laaten vaaren, de Wind hadt, eenige dagen agter een, hier toe ongunstig gewaaid. Capitein king heeft, egter, zyn verhaal van dit gedeelte hunner verrigtingen verrykt met verscheide waarneemingen, over de misslagen der vroegere Aardrykskundigen: tot welker verslag wy ons niet kunnen inlaaten, en tot het Werk zelve moeten wyzen. (Het Vervolg by de naaste gelegenheid.) |
|