| |
Proeven over de vlekken op de schyf der zon.
Door den Heer P. van Aken, A.L.M. & Philos. Doctor te Leiden.
De Zonne-Vlekken zyn niet altoos bekend geweest; eenige Eeuwen zyn 'er verloopen, eer dat men wist, dat hare glans zomtyds bezwalmt wierd door lichamen, die, uit haar binnenste als 't ware voortgekomen, zich op hare oppervlakte onthielden, en tot verhindering konden zyn in den loop harer licht-stralen, die zy met eene verbazende snelheid door het wereld-rond gewoon was uit te schieten: alle andere verduisteringen, die zy ondergaat, wierden van alle verstandigen aan de tusschenkomst der Maan, tusschen den Aardbodem en de Zon, toegeschreven. In het begin der zestiende Eeuw, wanneer de Verrekykers wierden uitgeyonden, wist men die, wel toegesteld, ook na de Zon te richten: waar door-men ondervond, dat hare vuurige oppervlakte niet altoos even zuiver, maar zomtyds met eenige vlekken bezwalmd wierd, die haar schynzel meer of min verhinderen, en voor het oog, dus kunstig gewapend, volkomen zichtbaar zyn. Zo veel bekent is, was de eerste ontdekker van dit verschynzel Joannes Fabricius, Zoon van David Fabricius, de Friesche Starrekundige, door middel van een Verrekyker, die hy uit Holland had medegebracht: na dat deze Heer eenige malen Vlekken in hare Oppervlakte had waargenomen, en
| |
| |
hare zichtbare beweging nauwkeurig had gadegeslagen, viel hy in vermoeden, dat de Zon rondsom hare As richtig draide. Hy gaf, nopende dit ongewone en nieuwe verschynzel, een werkje of Verhandeling in het licht, volgens het getuigenis van Keplerus te Wittenberg, in 't Jaar 1611. Scheinerus, te Ingoist in Duitschland, door zyne waarnemingen opgewekt, volgde zyne voetstappen na, en ondervond, door middel van zyn Kyker, die hy na de Zon richtte, de waarheid der waarnemingen van Fabricius, door het gewaar worden van zoortgelyke Vlekken op de Schyf der Zon. De bygelovigheid vervulde hem met schroom, om zyne waarnemingen, zo als het paste, wereldkundig te maken; niet te min schreef hy het waargenomene zeer wydvoerig aan M. Velsetus, die den brief van Scheinerus in het licht gaf, onder den tytel van Appelles post tabulam: naderhand heeft Scheinerus zich veele Jaren te Romen beyverd; om de Zonne-Vlekken waar te nemen, met dat gevolg, dat hy het genoegen heeft gehad, om meer dan twee duizend waarnemingen na te laten.
Na hem zyn zy door meer andere Starrekundigen, onder welke Hevelius niet een van de minste is, waargenomen.
Wy zyn niet van voornemens, om ons in een historisch verhaal in te laten, het gezegde zal genoeg zyn, om alle twyffel te ontnemen nopende het verhaal van verschynzelen, die wy de eer hebben den Lezer mede te delen.
De Zonne-Vlekken zyn gewoon zich doorgaans dus te vertoonen: zomtyds, en dat zeer dikwyls, komt 'er op zekere plaats der Zonne-Schyf, die te voren glansryk glinsterde, eene zekere Vlek te voorschyn, na dat zy eenigen tyd geduurd heeft, word zy door eene dikker of dunner nevel omcingeld, die de gedaante van eenigen damp-kring heeft, omringende de vlek aan alle hare zyden: dusdanig eene nevel vertoont zich zomwylen onmiddelyk na het te voorschyn komen van de Vlek: zomtyds is echter de Vlek wel drie dagen lang zichtbaar geweest, eer dat zich zelfs eenige schyn van nevel opdoet: na dat de Vlek eenigen tyd heeft stand gehouden, pleegt zy zomtyds meer en meer te verminderen, tot dat zy eindelyk ten eenemaal verdwynt, en geen den minsten voetslap van haar aanwezen laat overblyven: zomtyds verandert de Vlek in eene brandende toorts, die sterker licht dan de overige glans der Zon, die zomtyds te gelyk met de Vlek verdwynt, zomtyds eenigen tyd daarna noch standgrypt. Zomtyds gebeurt het ook wel, dat 'er eerst eene toortsje uit de Zonne-Schyf voortkomt onder de
| |
| |
gedaante van een vlammetje, welk toortsje onmiddelyk door eene Vlek gevolgd word, deze door eene schaduw, die zomwylen, eer dat zy verdwynt, in een ander toortsje veranderd word. Zeldzaam ziet men dit laatste, het is echter door Hevelius waargenomen. Zommige Jaaren zyn 'er, wanneer men dikwyls toortsjes waarneemt. Zommige echter zyn 'er, waar in zy zich in 't geheel niet vertoonen, of schoon 'er Vlekken gezien worden. Scheinerus, Rixiolus, de Reita en andere, hebben dikwerf deze toortsjes waargenomen: Hugenius nooit: de zeer nauwkeurige Musschenbroek naar eens, in 't Jaar 1731. Zomtyds gebeurt het ook wel, dat de oorspronk der Vlek omeingeld en verrykt word door nevelen en toortsjes, beide op denzelfden tyd.
De Zonne-Vlekken vertoonen zich ouder zo veele en menigvuldige gedaanten, dat zy nauwelyks beschreven kunnen worden. Zy worden nooit volmaakt rond gezien, maar veeläl vier- en driehoekig, Maanswyze, langwerpig, Spinnekopswyze met haare verschillende aanhangsels. Deze gedaanten zyn doorgaans zeer onbestendig, zy veranderen gestadig: by aldien zy met eene Kyker van 20 of 25 voeten beschouwd worden, zal men ontdekken, dat 'er weinige, of geene, geduurende den tyd van drie uuren dezelfde gedaante behouden. Deze veranderingen zyn door alle waarnemers standvastig waargenomen: het gebeurt zomtyds dat eene en dezelve Vlek in veele andere ontbonden word, die, na dat zy eenigen tyd van den ander zyn afgescheiden geweest, wederom by een komen, en eene gelyke klomp uitmaken: deze waarnemingen houden echter altoos geene vaste streek: zy zyn niet algemeen.
Alle Zonne-Vlekken, die zeer dikwyls by overvloed worden waargenomen, vertoonen zich gemenelyk in het Zuidelyk halfrond der Zonne-Schyf, weinige in het Noordelyke, men mag zeggen, zeer zeldzaam, zo dat zommige om die reden vermoeden hebben opgevat, dat zy daar nooit te voorschyn kwamen: vlytige waarnemers, echter, hebben in de jaren 1714, en 1715 in het Noorder halfrond ook Vlekken ontdekt, als mede de zeer nauwkeurige Professor Musschenbroek in de jaaren 1728, 1729 en 1730.
Wyders kan men, volgens genomen waarnemingen, aanmerken, dat de Zonne-Vlekken zich overal niet even dik vertoonen: in haar midden hebben zy doorgaans eene kern, veel zwarter, dan haare overige zelfstandigheid. Zeer onzeker is ook het getal der Vlekken, die zich te gelyk op de Zonne-Schyf opdoen: zomtyds vertoont 'er zich eene,
| |
| |
zomtyds twee: Gassendus heeft 'er negen, zelfs op een en dezelfden tyd veertig, ja vystig gelyk, gezien: Stanjanus heeft 'er vyf- en dertig geteld: Prof: Musschenbroek heeft 'er in het Jaar 1728 op de Starre-Toorn te Utrecht, op een en dezelfden dag acht- en twintig aangewezen.
Zy verschiilen ook in grootte onder den ander, Scheinerus heeft 'er eene waargenomen, die hy stelde gelyk te zyn aan Venus, grooter dan Mercurius: andere heeft hy met de middellyn der Zon vergeleken; wanneer hy vooronderstelde, dat die in twee duizend deelen verdeeld was, was hy van gedachten, dat zommige Vlekken 'er tien deelen van hadden in haar middellyn; andere vystig, andere honderd: Gassendus heeft 'er eene gezien, welkers middellyn, eene tiende gedeelte was van de middellyn der Zon. Craptri heeft 'er eene aangetekend, die tot eene middellyn had eene vyftiende der Zon's middellyn: Hevelius heeft 'er eene gezien, welker middellyn eene derde gedeelte was der Zon's middellyn met betrekking op haar lengte, en een negende gedeelte met opzicht op haar breedte, en dat zeer dikwyls: deeze Zonne-Vlekken zyn inderdaad zeer groot, en overtreffen veel de grootte van onzen Aardbodem.
De coleur der Vlekken is dikwyls zwart, of ook wel Hemelsblauw; wanneer zy eenigen tyd standhouden, beginnen zy geel te worden, of roodachtig san hare randen, en die roode couleur kruipt allengskens voort na haar midden.
Van desgelyken is de duuring der Vlekken zeer onbestendig: zomtyds staan zy weinige minuten, zomtyds de lengte van net een of ander uur: zomtyds de lengte eens dags, van twee, drie of vier dagen; zelfs heeft men'er waargenomen, die eene duuring hadden van dertig, van veertig dagen: en die net alderlangste gestaan heeft, was die, welke zich twee-en vyftig dagen vertoonde.
Zomtyds heeft men veele achtereenvolgende Jaren, in welke bestendig veele Vlekken op de Zonne-Schyf gezien worden: volgens de waarneming van Cassinus, echter, gebeurt het zomtyds, dat 'er wel tien Jaren verlopen, in welke geen de minste Vlek op de oppervlakte der Zon is te vinden geweest, gelyk dit ook in het Jaar 1735 heeft plaats gehad.
Men heeft bestendig waargenomen, dat de beweging der Vlekken altoos dus geweest is. Wanneer eene Vlek zich op de Zonne-Schyf het aldereerst begint te vertoonen, beweegt zy zich langzaam na het midden, de volgende dagen loopt zy altoos sneller over het Zonne-rond, over het
| |
| |
midden der Schyf gaat zy op zyn aldersnelste; wanneer zy den anderen rand der Schyf zal naderen, is hare beweging hoe langer hoe trager; wanneer zy by den rand komt, het aldertraagste, alwaar zy als dan uit het gezicht raakt. Deze beweging echter is geene ware, maar schynbare, beweging, om dat de Vlekken voor het oog aan het bultachtige lichaam der Zon schynen gehecht te zyn, het welk, rondsom zynen As gelykelyk bewogen word.
De streek, langs welke zy bewogen worden, schynt niet altoos van eene en dezelfde gedaante te zyn, zomtyds is zy rechtlynig, zomtyds kromlynig: het welk onbetwistbaar afhangt van de verschillende gesteltenis des Aardbodems, met betrekking op de Zon.
Uit den loop van deze waarnemingen kan men geredelyk beseffen, dat de Synthetische manier van redeneringen ter harer oplossing, of redegeving harer verschynselen, hiervan geen nut kan zyn, dewyl zy door hare menigvuldige veranderingen tot geene algemene regels schynen gebracht te te kunnen worden: alle onze kennis, die wy van de verschynzelen in onzen Dampkring, of van de Hemellichten boven ons, hebben, steunt op eene analogische redeneringstrant, die uit proefondervindelyke bewyzen van zaken, die op onzen Aardbodem voorkomen, en onze zintuigen naby zyn, en omringen, de grootste trap van zekerheid zal opleveren, waar voor de Menschelyke kennis, in soortgelyke gevallen, schynt vatbaar te zyn. Wy ondervinden, op onzen Aardbodem, alle lichamen eene weeromkaatsing van het licht onderhevig: analogisch is het derhalve zeker, dat de Maan door hare weeromkaatsing van het Zonne-Licht, tot den Aardbodem, wezentlyk een lichaam is, begaafd met alle hoedanigheden, die den lichamen eigen zyn. Van desgelyken ondervinden wy op onzen Aardbodem, dat zy uit verschillende beddingen bestaat, die van verschillende hoedanigheden, door verwonderlyke aderen, van den ander gescheiden worden: analogisch is het derhalven zeker, om dit op ons geval toe te passen, dat dit, in het lichaam der Zon, ook plaats heeft: dewyl het by alle verstandige Natuuronderzoekers zeker is, dat de Zon een kloot is van eene zeer verbazende grootte, bestaande uit eene zeer harde zelfstandigheid, brandbaar uit gedeelten, die meer of min ontvlamd kunnen worden: zy word van een vuurigen Oceaan, aan alle hare zyden omringd, en dat wel tot eene aanmerkelyke hoogte boven bare overige zelfstandigheid, even gelyk als onze Aardbodem op zommige plaatsen, door een Oceaan van water omsin- | |
| |
geld is. Het Zonnevuur verwarmt, verteert bestendig, en doorknaagt de deelen van hare buitenste zelfstandigheid: wanneer het tot de aderen komt, die gemakkelyker, dan einige andsre klomp ontbonden kuunen worden, kan het niet
missen, of het vuur moet die geredelyk intrekken, doorboort haar dusdanig, dat 'er een zeker harder brok alomme afgescheiden word van het overige gedeelte van het lichaam der Zon, waar op dan het Zonnevuur deze harde klomp na boven werpt, even als onze mynwerkers, door middel van buskruid, Mynen doen springen, of de bergwerkers, door het nasporen van de aderen, door middel van buskruid groote brokken van den ander afscheiden: zodra 'er nu zodanig een groote brok na boven op den Vuur-Oceaan der Zon geworpen word, vertoont hy zich voor ons oog op den Aardbodem onder de gedaante van een Zonne-Vlek: deeze klomp word als dan aan alle hare zyden door vuur omsingeld, en moet gevolgelyk noodwendig vlam vatten, hy ontvlamt derhalven, en als dan vertoont hy zich onder de gedaante van eene brandende loorts: zodra deze brandbare Stof verteerd is, verdwynt de toorts, de Zonne-Vlek overblyvende: deze, door den tyd heet wordende, begint te gloeijen, en rood te worden, gelyk dit door middel van Verrekykers duidelyk te zien is, het middelste gedeelte, het verste van het vuur afzynde, moet als dan noch koud zyn, en zich voor ons oog onder de gedaante van een andere couleur, of Kern, vertoonen. Een ander gedeelte vereenigt zich met het roode Vuur, word beweegbaar, stygt uit den Zonne-kring naar boven, sormeert aldaar een dikken damp, die zich wyd en zyd uitspreidt, rondsom het lichaam, waar uit hy voortkwam, waar door de Vlek ons toeschynt, door een grooten Dampkring omsingeld te worden. Middelerwyl ontvlamt de klomp meer en meer, tot dat hy ten eenemaal verteerd word, en dat wel sneller of trager, naar mate de opgeworpen klomp grooter of kleiner is geweest, of hare zelfstandigheid yler of harder: hy gloeit eindelyk ten eenemaal, verdwynt met achterlating van een luchtig nevel-wolkje, het welk te met door haar zwaarte op den vuurigen Zon Oceaan nedervalt, verteerd word, en met het Zonne-vuur zich verniengt:
mogelyk word het in glas veranderd, het welk, door de hitte gesmolten, op den bodem van het middelpunt der Zon nederzinkt, en met het overige gedeelte der Zon zich vasthecht: dit kan naderhand geene veranderingen onderhevig zyn, maar moet, geduurende het aanwezen der Zon, onveranderbaar blyven.
Somtyds kan het gebeuren, dat door het Zonne-vuur,
| |
| |
niet alleen een klomp (zo als wy die beschouwd hebben) wordt los gemaakt, maar veele te gelyk, die als dan op den Vuur-Oceaan der Zon dobberen, en gestadige bewegingen onderhevig zyn, zo dat zy voor ons oog schynen te schommelen, even gelyk de Schepen in onzen Water-Oceaan. Deze brokken, door hare aantrekkings-kragten, hellen tot elkander, waarom zy zomtyds te zamen loopen, zomtyds worden zy door het vuur van den ander afgescheiden; waar van de geduurige veranderingen, in hare zamenkomsten of verwyderingen, afhangen.
Byaldien de inwendige deelen der Zon, die voor het Zonne-vuur het aldermeest zyn blootgesteld, zeer eenzoortig zyn; kunnen 'er veele Jaren verlopen, (gelyk dit Cassinus heeft aangetekend) en de Zon geduurende al dien tyd schynen, zonder dat 'er dusdanige brokken worden opgeworpen, of zich eenige vlekken op haar schyf vertoonen (hetwelk, volgens de bovengemelde waarnemingen, zomtyds eene duuring heeft gehad van tien Jaren:) deze eenzoortige stof of schors verteerd zynde, wanneer het vuur naderhand aderen bereikt, die ontvlambaarder zyn, dan eene andere zelfstandigheid, die door de aderen omringd wordt, dan zullen 'er wederom nieuwe brokken, uit de inwendige zelfstandigheid der Zon worden opgeworpen, die eene vertoning zullen maken van nieuwe Zonne-vlekken, en dezelfde verschynselen opleveren, die wy zo even beschreven hebben.
Deze analogische uitlegging, meen ik, voldoet eenigermate aan onze bespiegelende kennis, en strookt met de genomen waarnemingen. Zy leeren ons de zeldzame hoedanigheden der Zon, hoedanigheden, die voor 's Menschen begrip altoos verwondering, en vragen, moeijelyk om te beantwoorden, zullen overlaten: Zy moeten echter's Menschen Ziel met groote eerbied voor haren Menschlievenden, Alwyzen en Alvermogenden Schepper vervullen: aan de echtheid van 't geen van Eudoxus verhaald wordt, kan men om die reden niet twyfelen, hy wenschte Phaëton te mogen gelyk zyn, of schoon hy zyne vleugels zou verbranden, om zyne verbazende nieuwsgierigheid te voldoen, om de innerlyke gesteltenis der Zon te mogen weten. Socrates in zyn tyd, zo dikwerf hy haar zag op- of ondergaan, wordt gezegd, in eene zonderlinge verrukking van zinnen, te zyn vervallen: wel is waar, de gemelde waarnemingen vallen niet onder de Zintuigen van een ieder: de wetenschappen, echter, kunnen daar uit groote nuttig- | |
| |
heden trekken, en onzeker is het, welke nuttigheden in vervolg van tyd, daar uit zullen getrokken worden: wy hebben boven aangemerkt, dat Joannes Fabricius, uit zyne-eerste waarnemingen afleide, dat zy rigtig, rondsom haar As, bewogen wierd. Deze beweging (of schoon wy dit niet nauwkeurig opgeven) wordt bepaald, op de tusschen-wytte van zes en twintig dagen.
|
|