Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der Water-Rallen.(Volgens den Heer De Buffon.)
De Water-Ral word in 't Fransch Ralle d' Eau, in 't Engelsch Water-Rail ook Bilbock & Brook-ouzell, in 't Hoogduitsch Schwarte wasscrheunlin, Aesch Hunlein, in 't Deensch Vagtelkonge, in 't Noorweegsch Band-rize, of Strand-snarre op de Ferroe Eilanden Jord-koene, by de Venetiaanen Forzane of Porsana geheeten. Deeze Vogel loopt langs stilstaande wateren zo snel als de Land-Ral over de velden, hy houdt zich desgelyks steeds verborgen onder groote gewassen en biezen, komt 'er niet uit dan om in 't water te zwemmen en te loopen, maar men ziet hem dikwyls vlug heen stappen over de breede waterplanten, die stilstaande wateren bedekken: ook neemt hy kleine wandelingen door de hoog opgeschootene gewassen; hier spant men strikken, en vangtze te gemaklyker om dat zy altoos langs den zelfden weg wederkeeren. Eertyds ving men ze met Sperwers en Valken, en in deeze kleine jagt was het de meeste moeite de Water-Ral uit zyn verblyfplaats te krygen; waar in hy zich met dezelfde halstarrigheid houd als de Land-Ral in de zyne; hy verschaft dezelfde moeite aan den Jaager, verwekt dezelfde onverduldigheid in den hond, die hy met | |
[pagina 423]
| |
list ontwykt, en hy kiest de vlugt niet dan zo laat mogelyk. In grootte evenaart hy bykans de Land-Ral, dan hy heeft een veel langer Bek, roodagtig aan den Kop, en donker roode Pooten; ray zegt dat eenige geele Pooten hebben, en dat dit verschil misschien uit het verschil der sexe ontstaat. De Buik en de Zyden zyn dwars gestreept met witagtige streepen op een zwartagtigen grond, een kleurschikking gemeen aan alle Rallen; de Hals en Borst zyn schoon aschgraauw, boven op olyskleurig, bruin ros. Men ziet de Water-Rallen by warme water bronnen, geduurende het grootste gedeelte des winters; ondertusschen hebben, zy gelyk de Land-Rallen, een vasten tyd van trekken. Volgens een berigt my medegedeeld, door den Heer desmary, gaan zy in den Voortyd en in den Herfst over het Eiland Malta. De Markgraaf de querhoënt heeft, vystig mylen van de Portugeesche Kust, op den zeventienden van April, Water-Rallen gezien: deeze waren zo vermoeid dat ze zich met de hand lieten grypenGa naar voetnoot(*);. De Heer gmelin heeft ze gevonden in de streeken, door de Don bespoeld. Belon noemt ze Zwarte-Rallen, en zegt dat het Vogels zyn in alle Landen bekend, en veel talryker dan de Land-Rallen, door hem den Rooden Ral geheeten Voor 't overige is het vleesch der Water-Ralle minsmaakelyk dan dat der Land-Rallen, het heeft iets grondigs. Nog is 'er een kleine Water-Ral, niet veel grooter dan een Leeuwrik, in 't Fransch Marouette ook Cocouan en in Picardyen Girardine, en in den Elsas Winkernell geheeten. De geheele grond van zyne Pluimadie is donker olyfkleur met witagtige vlekken, welker luister, op deezen somberen grond, dezelve als emailleerd doet voorkomen, en den naam van Parel-Ral aan deezen Vogel geeven; fritsch, heeft hem het gepareld Waterheen geheeten: eene onvoegelyke benaaming, dewyl de kleine Water-Ral geenzints | |
[pagina 424]
| |
een Water-Hoen is. Zy vertoonen zich ten zelfden tyde als de Groote Water-Rallen, en woonen aan moerassige plaatzen. In het riet verbergen zy zich; en vervaardigen 'er hunne nesten, dit nest heeft eenigzins de gedaante van een Gondel, is uit biezen zamengesteld, en zy weeten het eene einde aan een rietje derwyze te hegten, of, om zo te spreeken, vast te maaken, dat het dryvend schuitje met het water op en neder dryft, zonder om verre geworpen te worden. Zeven of acht is het getal der Eijeren; de jongen komen 'er geheel zwart uit; korten tyd duurt derzelver opvoeding, want zo ras zy uit den dop zyn, loopen, zwemmen en duikelen zy welhaast, scheiden ze van de Ouden af, en gaan elk op zich zelven leeven; ieder onthoudt zich op eene plaats alleen, en dit instinct van ongezelligheid gaat zo verre dat het zelfs schynt te werken in den Paartyd, wanneer de andere ongezelligste Vogels eenigen tyd by een verblyven: want, behalven de onvermydelyk noodige oogenblikken van paaren, wykt het Mannetje zich van het Wyfje af, zonder by 't zelve te blyven om eenige dier bezorgdheden te vertoonen, den Vogelen in den tyd der Liefde eigen, zonder het Wyfje te vermaaken, of door zang te vertroosten, zonder die zagte geneugten te genieten, welken gezegt mogen worden iets verheevens by te zetten aan de lustvoldoening. Elendige wezens die niet weeten te leeven by 't beminde voorwerp! jammerlyke minnaryen welke geen ander doel hebben dan de enkele voortzetting van 't Geslacht. Met deeze woeste zeden en die gevoellooze natuur, schynen de kleine Water-Rallen niet geschikt om opgevoed en getemd te kunnen worden; zy hebben 'er nogthans één opgekweekt, die een geheelen Zomer by ons leefde van Broodkruim en Hennipzaad: alleen zynde, onthieldt hy zich bestendig in een grooten bak met water; doch zo ras hy in het hok kwam voor hem geschikt, liep hy om zich te verschuilen in een kleinen donkeren hoek, zonder dat zy hem ooit eenig geluid hoorden slaan: terwyl deeze Vogels, egter, in den staat der vryheid, een scherpen en doordringenden toon laaten hooren, zeer gelykende naar 't geschreeuw van een kleinen Roofvogel: en schoon deeze Vogels geen trek altoos tot gezelligheid hebben, merkt men nogthans op, dat de een niet geroepen heeft of een ander beantwoord hem, en welhaast wordt dit geschreeuw door alle de andere in den oord herhaald. De kleine Water-Rallen houden het, gelyk alle Rallen, tegen de honden zo lang uit, dat de Jaager ze menigmaal | |
[pagina 425]
| |
met de hand kan grypen, of met een stok doodslaan; wanneer 'er eenig houtgewas zich in hunnen weg opdoet, vliegen zy 'er in, en zien uit die veilige wykplaats op de honden neder; dit hebben zy gemeen met den grooten Water-Ral; ook duikelen zy in het water, en zwemmen een tyd lang onder 't zelve voort, als zulks noodig is, om zich aan 't oog der vervolgende vyanden te onttrekken. In 't strengst des winters verdwynen de kleine Water-Rallen; doch zy komen zeer vroeg in het Voorjaar weder, reeds in de maand February zyn ze gemeen in eenige Landschappen van Frankryk en Italie. Zy leveren een lekker en zeer gezogt wild uit, boven al zyn die in Piemont gevangen worden zeer vet, en van een uitsteekenden smaak. |
|