Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 375]
| |
Natuurlyke historie der Rallen; en byzonder van den Land-Ral, of Kwartel-Koning.(Volgens den Heer De Buffon.) De Rallen maaken een vry groot Gezin uit, en derzelver geaartheden zyn geheel verschillende van die der andere Strandvogelen, die zich op zandige Oevers onthouden: de Rallen bewoonen, in tegendeel, de slykerige boorden van Poelen en Rivieren, en bovenal Streeken, begroeid met Biezen en moeraseigene Planten. Deeze Leevenswyze is eigen en gemeen aan alle soorten van Water-Rallen: de Land Ral alleen in de Velden: alle komen zy daar in overeen, dat ze een rank, en aan de zyden zamengedrukt Lyf, den Staart zeer kort en bykans geen, en een zeer kleinen Kop hebben; de Bek gelykt, in de gedaante, zeer na die der Vogelen van het Hoendergeslacht, alleen is dezelve wat langer, schoon min dik: het gedeelte der Schenkelen, beneden de Knie, is vederloos, de drie Voorvingeren zyn lang, zonder eenig tusschen beide komend Vlies: zy trekken, vliegende, de Pooten niet onder den Buik op, gelyk andere Vogelen; maar laaten ze hangen; hunne Vleugels zyn klein, staan zeer scheppend hol, en hun vlugt is kort. De Land-Ral, of Kwartel Koning, heet in 't Grieksch Ορτυγομη'τα, in 't hedendaagsch Latyn Rallus, in 't Italiaansch Re de Quaglie, in 't Engelsch Daker-hen en Land-Rail, in 't Schotsch Corn-crek, in 't Hoogduitsch Schriek, Wachtel-Koenig, in 't Fransch Rale de Terre, of de Genet, en in 't algemeen Roi des Cailles, in 't Zweedsch Korn-karren, in 't Poolsch Chrosciel, in 't Deensch Skovsnarre, in 't Noorweegsch Akerrie en Aager-hone. In de vogtige Landen, zo ras het Kruid hoog is opgeschooten, en naby den tyd dat het zal gemaaid worden, hoort men, uit de digstbegroeide plaatzen, een rauwe stem, of liever een kort geschreeuw, dat scherp en droog is, crëk, crëk, crëk, zeer gelykende naar het geluid, 't geen men zou verwekken door met den vinger, over de tanden van een groote Kam, sterk heen te stryken. Wanneer men op dat geluid afgaat, verwydert het zich, en schynt wel vystig schreden verder af te komen; 't is de Land-Ral, die dit geluid verwekt, 't geen men ligt voor het gekras | |
[pagina 376]
| |
van een kruipend Dier zou neemen; deeze Vogel vordert zeldzaam zyn weg, vliegende; maar bykans altoos snel loopende door het digtst der opgegroeide gewassen, een duidelyk spoor van zynen weg nalaatende. Men begint dit geluid omstreeks den tienden of twaalfden van Mai te hooren, op den zelfden tyd als de Kwartels verschynen, die hy altoos schynt te vergezellen; want de Land-Ral komt en vertrekt met deeze Vogelen te gelyk. Die omstandigheid, gevoegd by deeze, dat de Land-Ral en de Kwartels even zeer de velden bewoonen, dat hy daar alleen leeft, min algemeen en een weinig grooter dan de Kwartel is, hebben te wege gebragt, dat men zich verbeeldde, dat de Land-Ral zich aan 't hoofd van de aankomende Kwartels plaatste, en als Aanvoerder of Leidsman, op hun Tocht strekte, en van hier de Naam van Kwartel-Koning. Dan de Land-Ral verschilt van de Kwartels, in de duidelykste kenmerken, die hy gemeen heeft met alle andere Rallen, en in 't algemeen met de Mocrasbewoonende Vogelen, gelyk aristoteles zeer wel heeft opgemerktGa naar voetnoot(*). De grootste gelykvormigheid, welke de Land-Ral met den Kwartel heeft, is gelegen in de Pluimadie, die nogthans donkerder en geelverwiger is; de geele kleur is de heerschende op de Vlerken; zwart en ros maaken de kleuren van het Lyf uit; deeze zyn op de zyden door witte dwarsstreepen onderscheiden: alle deeze kleuren zyn veel zwakker in de Wyfjes dan in de Mannetjes; ook zyn de eerstgemelde wat kleinder. 't Is ook door eene lonter willekeurige uitbreiding eener kwaalyk gegronde overeenkomst, dat men aan den Land-Ral eene Vrugtbaarheid heeft toegeschreeven, zo groot als die der Kwartels: menigvuldig herhaalde waarneemingen hebben ons geleerd, dat deeze Vogels niet meer dan acht of tien Eijeren leggen, en geenzins achttien of twintig. In de daad, met eene zo sterke vermenigvuldiging, als men veronderstellender wyze aan de Land Rallen toeschryft, zouden zy noodwendig veel talryker moeten weezen, te meer, daar de Nesten, in 't digtst der Kruiden geplaatst, zeer bezwaarlyk te vinden zyn. Deeze Nesten, onagtzaam toegesteld van een weinig Mosch of verdord Kruid, vindt men doorgaans op eene hoogte met gras begroeid: de Fijeren, veel grooter dan die der Kwartels, zyn met veel breeder roste plekken gemerkt; de Jongen loopen, zo ras zy | |
[pagina 377]
| |
uit den dop zyn, en volgen de Moeder; zy verlaaten de Velden niet voor dat zy gedwongen worden door de Maaijers, die hunne wooning afslaan. De band des Maaijers neemt de laate broedzels weg: alle de andere begeeven zich dan op de Koornlanden, en die met Het of Brem bezet zvn, van waar zy in 't Fransch den naam van Rales de Genet of Brem-Rallen draagen. Eenigen keeren op 't einde van den Zomer na de oude woonplaatzen weder. Wanneer een Hond een Land-Ral aantrest, kan men zulks ontdekken, aan de leevendigheid zyner opspeuringe, aan de veelvuldigheid van zyn verbysterd stilstaan, aan de halftarrigheid met welke de Vogel hem ophoudt, en zomtyds de Hond zo naby zich laat komen, dat het op vatten af is: dikwyls blyft de Vogel staan, en rust, zo dat de Hond, vervoerd door zyn yver, hem voorby loopt, en het spoor byster raakt. De Land-Ral, zegt men, bedient zich van dit oogenblik der dwaaling zyns vyands, om weder op den weg te komen. Niet dan in den uitersten nood vliegt hy op, en hoog genoeg eer hy geluid slaa; hy vliegt zwaar, en nooit verre; doorgaans ziet men waar hy nederstrykt; doch het is vrugtloos hem daar te zoeken: want de Vogel is reeds meer dan honderd schreden van die plaats, eer de Jaager dezelve bereike; hy weet door snelheid in 't loopenGa naar voetnoot(*) de langzaamheid van zyn vlugt te vergoeden; ook bedient hy zich veel meer van zyne Pooten dan van zyne Vleugels, en altoos onder de gewassen bedekt, volvoert hy zyne kleine reistochten en veelvuldige kruissingen door de Velden heen; doch, wanneer de tyd der groote Reize nadertGa naar voetnoot(†) vindt hy, even als de Kwartel, onbekende vermogens om hem te onderstutten in zo ver en lang een vlugt: hy vertrekt 's nagts, en geholpen door een gunstigen wind, begeeft hy zich na onze Zuidelyke Landschappen, van waar hy den tocht over | |
[pagina 378]
| |
de Middellandsche Zee onderneemt. Veelen sneuvelen, buiten twyfel, in deezen eersten overtocht, als ook in het wederkeeren; van waar men opgemerkt heeft, dat deeze Voxels min talryk zyn dan by derzelver vertrek. Voor het overige ziet men de Land-Rallen, in de Zuidlykste Landschappen van Frankryk, niet dan in den tyd des Overtochts; zy nestelen niet in Provence; en wanneer belon zegt, dat zy zeldzaam zyn in Candia, schoon zo gemeen in Griekenland als in Italie, wil dit alleen aanduiden, dat deeze Vogels daar alleen voorkomen in de tyden der Overtochten, 's Voor- en Naajaars. Doch de Reizen der Rallen strekken zich veel verder Noord- dan Zuidwaards uit. - Ondanks bunne zwaare vlugt, komen zy in Poolen, in Zweeden, in Deenemarken, ja tot in Noorwegen; zeldzaam zyn ze in Engeland, en wil men dat ze slegts in eenige Landschappen gevouden wordenGa naar voetnoot(*), schoon ze gemeen genoeg zyn in lerland. De tochten deezer Vogelen schynen in Asia dezelfde orde als in Europa te volgen, de Maand Mey is in Kamtschatka, even als in Europa, de Maand van de aankomst dier Vogelen: deeze wordt daar Tava Koatch geheeten, Tava s daar de naam der Rallen. De omstandigheden, die de Rallen aanzetten, om in de Noordlyke Gewesten te broeden, zyn deels de noodzaaklykheid van 't Veedzel, deels 't vermaak van vogtige Woonplaatzen, waar aan zy de voorkeuze geeven; want, schoon zy Graanen eeten, en bovenal het Zaad van Brem, en ook, in den opgeslooten staat, zich met Graanspyzen vergenoegen, zyn nogthans Insecten, Slekken, Wormen, niet alleen de spys, waaraan zy de voorkeus geeven; maar ook een noodzaaklyk voedzel voor hunne Jongen, en deeze kunnen zy in overvloed niet vinden, dan in beschaduwde en vogtige plaatzen. Groot geworden zynde, schynt alle voedzel hun even dienstig, want zy zyn zeer vet, en hun vleesch is uitneemend lekker. Men vangt ze even als de Kwartels, in netten ze derwaards lokkende door het nabootzen van hun geschreeuw, crëk, crëk, | |
[pagina 379]
| |
crëk, met het lemn er van een mes sterk heen strykende over een getand been. Verscheide der naamen, aan de Land-Rallen gegeeven, zyn afgeleid van het geluid, 't welk deeze Vogels slaan; en 't is, uit hoofde deezer gelykvormigheid, dat turner, en eenige andere Natuurkundigen, in den Land Ral den Crex der Ouden meenden te vinden: dan, schoon de naam van Crex volkomen aan den Land-Ral voege, als een naam in klank met zyn geschreeuw volmaakt overeenstemmende, blykt het, dat de Ouden deezen naam aan andere Vogelen gegeeven hebben. Phile geeft aan de Crex een bynaam, welke aanduidt, dat zyn vlugt zwaar en moeilyk isGa naar voetnoot(*), 't geen wel met onzen Land Ral strookt. Aristophanes doet de Crex uit Lybie komen. Aristoteles zegt, dat de Crex een krakeelzoekende Vogel is, 't geen den Land-Ral, uit overeenkomst met den Kwartel, zou kunnen toegeschreeven worden; doch hy voegt 'er by, dat de Crex het nest der Meerlen zoekt te verwoesten, 't welk op den Land-Ral geheel niet past, die niets gemeen heeft met de Vogelen, welke zich in de Bosschen onthouden. De Crex van Herodotus is nog minder een Land-Ral: dewyl hy hem in grootte vergelykt met de Ibis, een Vogel, tienmaal grooter dan de Land-Ral Meer andere Vogels een geluid slaande naar Crex, Crex, zweemende heeft men die benaaming aan verschillende soorten gegeeven, en is dezelve niet bepaald genoeg, om den Land-Ral, of eenige andere Vogelen, daar mede te bestempelen. |
|