gen van dat Landschap, van deszelfs ontdekking en verdere vestiging der Europeaanen in 't zelve.’
Nauwlyks is de naam van Kentucky in Europa bekend, en eerst zeer onlangs is dezelve in de Nieuwe Wereld bekend geworden. Tot dus langen tyd door Wilden en woeste Dieren bewoond, was dit Landschap aan de opmerking en naspeuring der Noord-Americaansche Volkplantingen ontsnapt. - Welk Landschap, egter, verdiende hunne aandagt meer? - Kentucky is een wyduitgestrekt Land, ten westen van Virginie, deels bepaald door de Ohio, anders de Schoone Rivier geheeten, die aan 't zelve, de schatting haarer wateren betaalende, eene gereede gemeenschap opent met alle de deelen van Noord-America.
Dit Landschap ontleent den Naam van een der voornaamste Rivieren, die 't zelve bewateren, en bekend is onder den naam van Kuttawa. Dit heerlyk Gewest heeft omtrent twee honderd vystig mylen in de langte, en twee honderd in de breedte. De Lugtsgesteldheid is 'er zeer gemaatigd en de Grond uitneemead vrugtbaar. Onder de Dieren, aan Kentucky eigen, munt boven allen uit de Urus, by ons bekend onder den naam van Bison. Hy heeft veel van onze Koebeesten; de Kop is zeer groot, de Hoorens zyn dik, kort en gekromd, het Dier zelf is veel grooter van vooren dan van achteren. Op de schost zit een groote vleeschklomp, bedekt met een digten hairbos, van lange, wolle en gekrulde hairen, donkerverwig van kleur. Dit Beest stapt niet gelyk ons Hoornvee; maar springt veeleer op alle vier de pooten; het weeet van vyf honderd tot duizend ponden. Het vleesch is zeer goed om te eeten, en vervult op veele plaatzen het gebrek aan Ossenvleesch; de Huid levert uitsteekend goed Leder uit. Eer de Volkplanters tot in Kentucky waren doorgedrongen, weidden deeze Bisons by duizenden in dat Landschap, en zy worden van eenen zeer wel tembaaren aart bevonden.
De eerste Europeaan, die kennis kreeg aan Kentucky, was de Heer james bride; in den jaare MDCCLIV de Ohio met zyne Canoes bevaarende, zag hy dit heerlyk Land. Deeze gewigtige ontdekking bleef verwaarloosd en slaanpende tot in den jaare MDCCLXVII, wanneer de Heer john frinley, en eenige anderen, met de Inboorelingen handel dryvende, tot in dit vrugtbaar Gevest doordrongen; de Wilden geeven in hunne taal 't zelve de naamen, ontleend van de ligging en de veelvuldige gevesten daar in geleverd, als het Land der Duisternisse, het Middelland, het Land des Bloeds. De Heer frinley was zeer met dit Land ingenomen; doch hy vondt zich welhaast genoodzaakt 't zelve te ruimen, ingevolge van