| |
De Grieksche huisvrouw van aanzien, Volgens Xenophon, met eenige aanmerrigen.
(Een Vertoog voor onze HedendaagSche Vrouwen.)
Il n'y a point de bonnes maeurs pour les Femmes, hors d'une vie retirée & domesstique; les paisibles soins de la Famille & du Menage, sont leur partage; la dignité de leur Sexe est dans la Modestie; la Honte & la Pudeur sont en ells inseperables de l'Honneteté; rechercher les regards des hommes, e'est deja s'en laisser corrompre; & toute Femme qui se montre, se deshonnore rousseau & d'allembert.
De onnavolglyke xenophon voert in zyne Verhandeling, over de Huishouding, een schoon gesprek in, tusschen ischomachus en diens even getrouwde Vrouw: beide Persoonen, die wy, naar onzen spreekstyl, Lieden van rang en middelen zouden heeten. Wy schynen, uit hetzelve, te mogen opmaaken, dat de Vrouwen, van dat oudtyds wydberoenide Land, geheel andere denkbeelden hadden van haaren byzonderen Pligt, en haaren Tyd op eene geheel andere wvze doorbragten, dan de Vrouwen van Ring en zells van een Linger Leevensstand in Europa. Mischien zullen eenige onzer schoone Leezeressen, en mogelyk hunne Egtgenootten, met genoegen, de volgende uitrrekzels zien van de keurige en vriendlyke Lesen deezes Griekschen Egtgenoots, aan zyne pas getrouwde Huisvrouwe.
Socrates geeft zyne verwondering te kennen dat ischomachus omzet met zulk eene menigte bezigheden, en zo dikwyls van zyn huislyke zaaken geroepen door 't waarneemen van de Stadsbelangen, nogthans zyn Huishotiden zo wel geregeld hieldt. - ‘O,’ sprak hy,‘ik ben weinig t'huis: want myne Vrouw is te over in slaat, om alles, wat daar te doen valt, te verrigten.’ - Gy zult my
| |
| |
verpligten, ischomachus, indien gy my wilt vermelden, of gy uwe Vrouw vormde zo als zy behoorde te weezen; dan of gy haar van haaren Vader en Moeder ontvangen hebt onderweezen in alle de Pligten haarer Sexe? -‘Dit kon niet weezen,’ antwoordde ischomachus, ‘zy was even vystien jaaren oud toen ik haar trouwde, en was op eene zo stille wyze opgevoed, dat zy weinig gezien, weinig gehoord, en de lippen, om zo te spreeken, weinig geopend hadt. Agt gy het niet zo veel als ik kon verwagten, als zy, toen ik ze eerst in myn Huis nam, kon spinnen, een kleed maaken, en wolle voor de Dienstmaagden asweegen; wat haar smaak aanbelangt, een stuk van groot belang in Man en Vrouw beiden, deeze vond ik uitneemend.’ - Ik veronderstel dan, dat gy in alle andere dingen, tot haar, byzonder, behoorende, uwe Vrouw in staat gesteld hebt om te doen wat regt is. ‘Niet,’ zeide ischomachus, ‘voor dat ik geofferd en gebeden had, dat ik haar mogt onderwyzen, en zy mogt leeren al 't geen best was voor ons beiden.’ Dan offerde en bad uwe Vreuw nevens u? - ‘Ja,’ antwoordde ischomachus, ‘zy riep de Goden volvuurig aan, en nam ze tot getuigen, dat zy wilde weezen 't geen zy behoorde te zyn: en 't was hoogst blykbaar, dat zy verre van onagtzaam zou weezen op 't geen haar geleerd werd.’
Wees zo goed, ischomachus, om my te onderrigten wat gy haar eerst leerde: want zulk een onderhoud met u zal-my beter dan eenige andere uitspanning gevallen. - ‘Ik zal aan uw verzoek voldoen: naa dat zy een weinig aan my gewoon was, zo dat wy onbelemmerd en onbedwongen met elkander konden verkeeren, stelde ik haar deeze Vraagen voor. Hebt gy in aanmerking genomen, myn Lief, waarom ik u trouwde; of welke redenen uwe Ouders bewoogen u aan my in den Egt te geeven? want ik weet gy bevroedt zeer wel, dat wy beiden anders zouden kunnen gepaard weezen. Wanneer ik myn staat, en uwe Ouders den uwen, overwogen, en wie ons beiden best zou lyken tot eene Huislyke zamenleeving, gaf ik aan u de voorkeuze, en uwe Ouders behaagde het u, boven allen die na uwe hand stonden, aan my te schenken. Indien de Hemel ons ten eenigen tyde met Kinderen zegent, moeten wy bersadslaagen hoe die Huwelykspanden op de beste wyze op te voeden: want het zal tot ons onderling voordeel strekken, om ze tot Medegenooten en Vertroosting te hebben van onzen ouden dag. Thans is ons Huis, enze Bezitting, ons gemeen goed: wat ik heb, breng ik daar toe zamen, gelyk gy ook het uwe gedaan hebt. Wy hebben nu niet te berekenen, wie het meeste aangebragt heeft, maar behooren wel overinigd te zyn, dnt wie het best zyn Pligt betragt de grootste Weldoener van ons Huis is.’
‘Hier op, waarde socrates’ antwoordde myn Egtgenoo- | |
| |
te, ‘waar in kan ik u van dienst weezen? waar toe ben ik in staat? welke bekwaamheden zyn my geschonken? ik hang te eenemaal van u af, en myne Moeder betuigde my meermaalen, dat het myne byzondere Pligt was Zedig en Zorgvuldig te weezen - Ik sprak: Recht zo, myn Schat! myn Vader gaf mv dezelfde les. Dan, de Pligt van Zedige en Zorgvuldige Persoonen van beiderlei Sexe is, hunne tegenwoordige bezitting, op de best mogelyke wyze, te bestuuren, en, langs alle regtvaardige en eerlyke wegen, zo veel zy kunnen, te doen aangroeijen. - Ziet gy iets, vroeg myne Beminde, waar in ik nevens u tot dat einde kan medewerken? Ja waarlyk, was myn woord, als gy doet op de beste wyze u mogelyk, wat God en de Natuur u als uwen Pligt voorschryven, en 't geen de Landswetten goedkeuren. - Waar in bestaat dat? Ik vervolgde: myns bedunkens, is het eene zaak van geen gering aanbelang, zal de Opzigter der Byekorf niet te vergeefsch zyn werk verrigten; het schynt my toe, myn Lief, dat de Goden met een zeer wys vooruitzigt de Vereeniging van Man en Vrouw bestemd hebben, ep dat zy onderlinge diensten aan elkander zouden toebrengen. Voor eerst worden uit deeze Vereeniging Kinderen gebooren, en het Menschlyk Geslacht daar door in stand gehouden. Wy zyn daar aan ook de liefde en agting der Kinderen, als wy hooger jaaren bereikt hebben, verschuldigd. Daarenboven: dewyl de Menschen niet in de open lugt als andere Dieren leeven, hebben zy Huizen noodig. Hier uit vloeit voort, dat zy, die zich voorzien willen met zodanige dingen als onder het dak gebragt worden, lieden hebben, die ze buiten bereiden en verzamelen: want het ploegen en het zaaijen, het beaibeiden der aarde en het voeden van het Vee, behoort tot de werkzaamheden in de open lugt,en 't is, door middel dier bezigheden, dat een Huis vervuld vvordt met het noodige. Naa dat deeze dingen t'huis gebragt zyn, wordt 'er een Persoon veteischt,
die 'er zorg voor draagt, en alles doet wat niet buitens Huis kan geschieden. Binnens Huis worden de Kinderen, zo lang zy klein zyn, opgevoed; binnens Huis bereidt men het brood van 't ingezamelde graan, en de andere leevensnoodwendigheden; ook maakt men 'er de Kleederen van de geschoore wolle. En dewyl alle deeze dingen, welke buiten of binnens Huis geschieden, arbeid en zorge vereischen, wil men, dat God de Vrouwen byzonder bekwaam maakte om dat geen te verrigten, 't geen binnens Huis moet gedaan worden, gelyk hy de Mannen de vermogens verleent tot het buitenwerk. Dit werd hun opgelegd, dewyl zy, door Ziels- en Lichaamsvermogens, beter in staat zyn koude en hitte te verdraagen, verre tochten te doen, den kryg te voeren: de Vrouwen een gesiel omdraagende min tot die
| |
| |
einder geschikt, zyn door die zelfde Voorzienigheid tot het Huiswerk bestemd. De Natuur leerde en beval ook de Vrouwen haare eigene Kinderen te zoogen, en boezemde ze daar om ook een grooter genegenheid tot die kleine wichten in dan de Mannen. De Voorzienigheid beschikte, voor de Vrouwen, de bewaaring der t'huis gebragte goederen, en weetende dat vrees geene slegte hoedanigheid is in eene, die de zorg voor goederen is toevertrouwd, vormde zy de Vrouwen meer vrees- en schroomagtiger dan de Mannen; en weetende dat de verdeediging hun, die buiten werkten, zou te stade komen als zy aangevallen werden, schonk zy deezen eene meerdere maate van moed. En vermits Mannen zo wel als Vrouwen zofiden moeten uitkeeren en ontvangen, gaf hy elk hunner eene even groote hoeveelheid van geheugen en oplettenheid zo dat het bezwaarlyk valle te zeggen, wie van beide de Sexen in deeze hoedanigheden de andere overtreft. - God heeft hun ook gelykerhand voorzien met het vermogen om zich te onthouden van 't geen zy behooren te vermyden; en het den Man en der Vrouwe ter keuze gelaaten, wie hunner het grootste deel van dit goed zou verwerven. En dewyl zy, uit den aart, even zeer bekwaam zyn tot alle deeze dingen, heeft de een ze meer noodig dan de ander, en hunne Vereeniging is te meer heilzaam in zichzelve: wat in deezen ontbreekt, wordt in een ander vergoed. Laaten wy dan, myn Lief, weetende wat God een ieder onzer heeft opgelegd, onze poogingen inspannen om het geen ons te doen staat, op de best mogelyke wyze, te volvoeren.
‘De Landswetten,’ voer ik voort, ‘geeven ook aan deeze dingen in de Vereeniging der beide Sexen haare goedkeuring. En gelyk God hunne Kinderen tot het algemeen goed geschikt heeft, zo neemt de Wetgeevende en Uitvoerende Magt de Huizen, en wat daar toe behoort, in bescherming. Daarenboven zetten de Landswetten een stempel op 't geen God en de Natuur gewild hebben dat Man en Vrouw zouden verrigten op de gemaklykste en beste wyze. Het voegt eener Vrouwe meer binnens Huis dan daar buiten bezig te zyn, en't loopt buiten het Character van een Man zich meer met het Huislyke, dan met het geen 'er buiten is, bezig te houden. En indien iemand eene taak op zich neemt, door de Natuur hem niet toegevoegd, kan het voor de Godheid niet verborgen blyven, dat hy de orde der dingen verbreekt; en deeze straft hem, indien hy het werk, hem als Man voegende, verwaarloost, en zich mengt in 't geen der Vrouwe toekomt.
Het komt my voor, dat de Moederbye, die alle de overige bestuurt, steeds bezig is in 't geen de Godlyke Natuur haar oplegt. En, viel zy my. in de rede, welk eene gelykheid is 'er tusschen de diensten. die zy verrigt, en de Pligten, welke my te betragten staan? Door in de korf te blyven, hernam ik,
| |
| |
laat zy met toe dat de Byen ledig zyn; die buiten werken zendt zy derwaards, en wat ieder derzelven inbrengt, tekent zy op, ontvangt en bewaart het tot net noodig zy ten gebruike, en als dan verdeelt zy 't zelve, elk zyn bescheiden deel geevende. Zy houdt, wyders, het opzigt over de geheele Zwerm, op het vervaardigen der celletjes tot honigverzamelplaatzen, en slaat de opvoeding van het Broed gade, en zendt het, groot en sterk geworden zynde, uit, om eene andere volkplanting te vormen. - Moet ik dan, vroeg myne Vrouw, ook deeze dingen doen? 't Zal noodig zyn, sprak ik, dat gy t'huis blyft om de Dienstbooden, die buiten werken, uit te zenden, om die binnen bezig zyn bezig te houden, onder uw opzigt te hebben, en te ontvangen 't geen t'huis komt. Gy moet, daarenboven, uitreiken, dat uit te geeven valt, en het overblyvende opleggen, en zorgen dat het geen men in een jaar ontvangt in ééne maand niet verteerd worde. De Wolle inkomende, is het uwe zaak te beschikken dat ze verwerkt, dat het Koorn wel gedroogd worde, en ten gebruike geschikt blyve.
Onder de andere deelen van uwen byzonderen Pligt is 'er eent 't geen misschien u lastig zal voorkomen, bestaande in nauwlettend te weezen op de Gezondheid uwer Dienstboden; en wanneer 'er Zieken onder mogen zyn, die alle middeien van herstelling toe te dienen. - Dit, zeide myne Vrouw, zal voor my een der aangenaamste Pligtsbetragtingen weezen; dewyl zy, die door myne aangewende zorge herstellen, dankbaar en meer dan ooit te vooren aan my verpligt zullen weezen. Verkwikt over dit antwoord, zeide ischomachus, voer ik voort. De verkleefdheid der andere Byen aan haare Koningin, moet die, myn Lief, niet toegeschreeven worden aan de zorge welke zy draagt voor't belang der Zwerm, zo dat, wanneer zy de Korf ten eenigen tyd verlaat, geen van alle haar wil verlaaten, maar alle haar volgen? - Zy gaf my hier op te kennen: Het verwondert my, dat het aanvoerend gedeelte niet eer uwe dan myne taak is; want myne oplettenheid en schikking op 't geen binnen in Huis omgaat, zou in de daad niets betekenen, indien gy niet bezorgde, dat 'er van buiten iets inkwame. - Ik voegde 'er by. Myne t'huis bezorging zou even belaehlyk weezen, wanaeer 'er in 't zelve niemand was om 'er het oog op te houden. Merkt gy niet op, hoe elendig die Mannen zyn, die aan een doorgeboord vaartuig pompen, en ydel werk verrigten ? - 't Is waarheid, sprak zy, zy zyn zeer elendig, die zich in dat geval bevinden.
'Er zyn ook, zeide ik wyders, andere gedeelten van uw Pligt, in geenen deele onbehaagelyk; wanneer gy eene Slavinne gekreegen hebt, in 't spinnen onbedreeven, leert gy haar, en zy wordt u tweemaal zo veel waardig, of
| |
| |
hebt gy een onbedreevene in eenig ander dienstwerk, en gy haar onderrigt, handig en getrouw maakt, van hoe veel diensts wordt zy dan voor u? Hoe veel is 'er te winnen, met de zedige en nutte te beloonen, met de verkeerdhandelende te straffen? Eindelyk, 't geen het wenschlykste van alles is, indien gy toont dat gy my overtreft, zult gy my uw Dienaar maaken, en gy behoeft niet te vreezen, dat gy, in jaaren klimmende, minder gezags in Huis zult hebben: maar kunt, integendeef, verzekerd zyn, dat, hoe ouder en hoe beter Bezorgster van myn Huis en Moeder myner Kinderen gy wordt, hoe gy meer eerbieds in Huis zult ontmoeten: want vermeerdering van eer is het loon van alles wat schoon en voegelyk is in bedryf; geen persoonlyke Bevalligheid, maar Deugden, van nut in 't menschlyk leeven, verdienen dezelve. - Van deezen aart, myn waarde socrates! was, naar myn beste geheugen, myn eerste Zamenspraak met myne Huisvrouw.’
Naa dat ischomachus verscheide andere nuttige byzonderheden, het Huishoudelyke betreffende, en veele andere blyken van de Zedigheid, Leerzaamheid, Meewaarigheid en goed Verstand, zyner Huisvrouwe hadt opgegeeven, voegde socrates hem toe. Indedaad, ischomachus, gy toont, dat uwe Vrouwe eene zeer verheevene denkwyze heeft. - ‘Ik moet u, sprak hy, nog eenige andere trekken toonen van haar good verstand, en hoe zy, zo ras zy myn oogmerk begreep, zich daar aan gereedlyk onderwierp.’ - Vertoon ze my, bid ik u, het zat my meer vermaaks verschaffen, de Deugden te kooren ophalden van een nog leevend Vrouwlyk Character, dan dat zeuxis my de schoonste beeldtenis vertoonde van de schoonste Vrouw des Aardbodems.
Ischomachus voer voort. ‘Wanneer ik, op zekeren tyd, bemerkte, dat myne Huisvrouw eenige kunst aangewtnd hadt om schooner te schynen, en zich rooder te vertoonen dan haare natuurlyke kleur medebragt, en ook hooggehielde Schoenen hadt aangetrokken, om daar door te langer te schynen, onderhield ik haar in deezer voege. Zeg my, myn Lief! op welk eene wyze zoudt gy, ten opzigte van den staat onzer zaaken, my uwer genegenheid waardigst oordeelen, wanneer ik u in opregtheid denzelven vertoonde zo als hy was, zonder iets meer, dan dezelve daadlyk is, voor te wenden of iets voor u te verbergen? Of, wanneer ik u poogde te bedriegen, door 'er hoog van op te geeven, door u valsche Munt voor goed Geld, naagemaakte Juweelen voor egte, en vervalscht Purper voor zuiver, te vertoonen? - Zy viel my in de reden: Spreek my niet in deezer voege over u zelven: waart gy van zulk een Character, ik zou u niet kunnen beminnen. - Ik vervolgde. Zyn wy niet zamen verbonden, op dat de een deel zou hebben in des
| |
| |
anderen Persoon. Dit denken 'er de Mannen over, was haar antwoord. - Op welk eene wyze, vroeg ik wyders, zal ik in deeze Personlyke Gemeenschap uwer genegenheid waardigst zyn, wanneer ik, door zorgvuldigheid en arbeidzaamheid, tragt een gezond en sterk voorkomen, en een goede frisse kleur te hebben; of, wanneer ik my aan u voordoe, met een aangezigt met vermilioen bestreeken, en de oogleden met purper afgezet, en dus met u verkeer met oogmerk om u te bedriegen, en, in stede van myn natuurlyk gelaad, uw gezigt en gevoel een misleidend naamaakzel op te dringen. - Indedaad, sprakzy, vermilioen aan te raaken zou my zo welgevallig niet weezen als uw eigen vel, geen kleurverf my zo zeer behaagen als uwe natuurlyke kleur, en alle smeerzel aan uwe oogen zou dezelve, in myn oog, min aangenaam doen worden. - Dan, myne waarde Huisvrouw! was myn woord, moogt gy u, op dezelfde wyze, verzekerd houden, dat geen blanketzel my zo zeer gevalt als uw eige natuurlyke kleur: en, gelyk de Goden het zo geschikt hebben, dat de Dieren, in den Katuurlyken staat, elkander best behaagen, zo is het ook onder de Menschen. Deeze kunstenaaryen mogen Vreemden bedriegen, in zulker voege, dat het de ontdekking ontvliede: dan, zy, die steeds zamen woonen, zullen, indien zy, by aanhoudenheid, elkander poogen te bedriegen, die uitvinden: want, uit het bedde opstaande, vertoonen zy zich, voor dat de kunst de hand geleend hebbe; de uitwaasseming doet het morgenmaakzel over dag verdwynen, en tegen het bad is 't niet bestand.’ - Zeg my, vroeg socrates, wat antwoordde zy op dit ales? - ‘Wat anders, dan dat zy, in het toekomende, geen gebruik altoos zou maaken van dusdanige kunstenaaryen; doch zich altoos net en zuiver aan myn oog vertoonen. - Zy vroeg my, vervolgens, of ik haar een middel aan de hand kon geeven om eene goede kleur te krygen, zonder, door behulp der kunste, dezelve in schyn te hebben? Ik raadde haar, myn
socrates! niet geduurig stil te zitten; maar alle Huislyke beweeging te neemen; door by 't weefgetouw te staan, en het Volk te leeren wat zy beter wist dan 't zelve, of van 't zelve aan te leeren 't geen zy nog niet mogt weeten; door een oog van toezigt te houden op 't geen uitgemeeten werd, en het Huis van boven tot beneden te bezigtigen, of alles wel geplaatst was; alle deeze dingen oefenen de aandagt en schenken het lichaam beweeging: deeze laatste kon zy zich ook bezorgen met anderen huislyken arbeid; en, dien verrigtende, zou zy, met graager maag, zich san tafel zetten, gezonder leeven, en, bygevolge, een frisser kleur hebben. Ik durf zeggen, socrates! en gy zult my wel wilen gelooven, dat myne Vrouw altoos deeze aandtuidingen, en vermaaninigen, tot een leevensregel genomen heeft.’
| |
| |
Hoe veel verschillen deeze begrippen van de hedendaagsche, van de onze! Welke denkbeelden van Vlyt, van Nut, van Huislykheid? Welk eene aartig bevallige afraading van vaische aanmaatigingen van Schoonheid? Niettegenstaande onze zo hoogopgeheme de Beschaafdheid, niettegenstaarde onze vorderingen in de Kunsten van Veikeering en Gezelligheid, kan ik niet nalaaten te gelooven, dat het Leeven der Atheensche Jufferschappe niet alleen zuiverder en onschuldiger, maar ook geruster en gelukkiger, was. 't Is waar, zy vonden zich uitgeslooten van de algemeene Verkeering, van openbaare Schouwplaatzen; doch ay hielden zich altoos nuttig en aangenaam bezig met Huislyke verrigtingen; het gesprek met haare Vaders en Egtgenooten, enz. was te behaaglyker en werd te meer verlangd, dewyl het haare eenige Verkeering was, en alleen genooten kon worden, geduurende de korte tusschenpoozen, dat deezen, met geene zaaken buitens Huis bezet, aan den Landbouw en Staatzaaken bezig, of in den Oorlog, te Veld, waren.
In ledaad, de denkbeelden van Vrouwlyken Pligt, en de Zeden der Grieksche Vrouwen over 't algemeen, deeden ledigheid en bedryfloosheid onder haar in veragting komen. Ledigheid was met alleen schande, maar teffens ellende: daardoor verlooren zy niet alleen de agting en genegenheid hunner Egtgenooten; maar, indien zy zich niet konden vermaaken met naald en weefwerk, met het bezorgen der Huislyke noo swendigheden, hadden zy de schadelyke wykplaatzen niet, om den tyd met Spel, en het ten toonspreiden haarer bevalligheden, te dooden, verstand en hart teffens te bederven: plaatzen, waar onze Schoonen even ongeschikt worden om de rol van Dogter, Vrouw en Moeder, op eene waardige wyze, te volvoeren; waar de schoonheid ondermynd, en de fusheid der Jeugd met een geel vaas van zieklyke miskleurigheid verwisseld wordt; waar zy de heillooste begeerten en driften krygen en koesteren, en allen smaak voor eenvoudig en weezenlyk vermaak voor Vrouwlyken Pligt, en Roem, te eenemaal verliezen.
Deeze lange sleep van onheilen schynt grootendeels te ontstaan uit het heerschende ongerymd begrip, - begrip niet alleen, maar daadlyk bedryf, om het als een der onderscheidingen en voordeelen der Vrouwen van Rang aan te merken, dat zy niets doen, en nutloos zyn: van hier, in eene groote maate, de vernieling der Zedigheid, der Deugd, en gevolglyk van Geluk onder onze Schoone Sexe. 's Menschen geest moet, op de eene of andere wyze, bezigheid hebben, iets nuttigs, of schadelvks, verrigten. En, indien weinig onder de hedendaagsche Jufferschappe eenigen maak voor Boeken hebben, indien de Muzyk voor weinige iets verrukkends heeft; indien de Pligten van den Godsdienst hunne gedagten op geenerlei wyze inneemen; indien het keurig naaldewerk haare aandagt niet bezig houde;
| |
| |
noch haaren tyd korte, wat moet dan het natuurlyk en onvermydelyk gevolg weezen? - in de Stad een geduurig rondloopende kring van zogenaamde Vermaaken, terwyl de verveeling op de beduidelooze aangezigten zit; en de Schouwburg, die, wel ingerigt, den geest een leerzaam vermaak schenkt, alleen dient om 'er zich te vertoonen, en teffens aan den dag te leggen, hoe zy geene vatbaarheid altoos bozitten, om 'er eenig nut uit te trekken; zo men 'er geene, 't Huwlyksbed onteerende, afspraaken maakt; avond aan avond in spel gesleeten, met verlies van gezondheid, van geld, van eer, van alles wat eene Huisvrouw roemwaardig maakt; terwyl de verwaarloosde Huiszorg armoede binnen roept, en de veragtloosste Opvoeding der Kinderen zwanger gaat van jammer voor het aanstaande Geslacht; de agting en liefde des Egtgenoots, de hoofdvoorwerpen der Vrouwlyke Betragting, worden, als ouderwetsche Deugden, met een opgeschorte neus, uitgelachen. - Op 't Land, waar de Natuur den Mensch op de eigenaartigste geneugten wil vergasten, bedaarde rust en verkwikkende uitspanning schenken, worden deeze gaven versmaad, en voor tergzelen van losbandige overdaad verwisseld. Welk eene verkeerdheid! - Wy willen eenige onzer schoone Leezeressen, nogthans, regt laaten wedervaaren, en erkennen, gelyk wy zulks met het grootste genoegen doen, dat men, in ons Vaderland, veele uitzonderingen vindt, die verre zyn van zich aan deeze schandelyke dwaasheid en verdervende Zonden schuldig te maaken, die geschiktheden bezitten om de Raadgeevingen van eenen ischomachus op te volgen; doch wy wenschten dat derzelver aantal veelvuldiger ware.
|
|