Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarweemingen over de uitwerkzelen der beschaafdheid, en het character des tegenwoordigen tyds.
| |
[pagina 206]
| |
heidGa naar voetnoot(*), overgegeevenheid aan 't SpelGa naar voetnoot(†)), zyn ondeugden aan beide gemeen: en ik hang zeer in twyfel, of de balans niet ten nadeele der Wilden zal doorslaan; voegt hier by de somberheid, de stilzwygenheid, de werkloosheid, de verregaande wreedheidGa naar voetnoot(§), bloeddorstige bygeloovigheden en vooroordeelenGa naar voetnoot(**), als mede de wraakzugtige geest der ruwe Volken. Naardemaal zy, in den hoogsten trap, ledig, lui, en zonder voorzorge, zyn, is het niet mogelyk, dat zy, in een tyd van schaarsheid, in hunne eigene noodwendige behoeften, voorzien, en veel min in die van anderenGa naar voetnoot(‡). terwyl 'er onder ons, voor de elendigen, ten minsten kans van verligting en redding overblyft. De ongelyke verdeeling des Eigendoms is de geliefde tegenwerping, tegen eenen Beschaafden Burgerstaat aangevoerd; dan zeker verdient deeze de voorkeuze boven geen bepaalden en duurzaamen eigendom in 't geheel, wanneer de niet bebouwde grond de jammerzalige bewoonders ten speelbal overlaat van het geval, en dikwyls ten prooije van honger en alle de ongenade van lugt en weder. - De Wetten, wy erkonnen het, worden zomwylen zeer onregtvaardig uitgevoerd, en de eigendunklyke Heerschappy maakt een spel van het leeven en de eigeudommen der Onderdaanen: dan, dit is nog beter dan dat de menschlyke driften, door geen Wet, hoe genaamd, beteugeld, elk toelaaten op zynen naasten aan te vallenGa naar voetnoot(§§), wanneer de zwakken en onbeschermden altoos voor overmaat van geweld moeten bukken. Wat is de verdrukking eens Staatsbestuurs, 't geen van de Onderdaanen schattingen heft, en mogelyk zeer zwaare, in vergelyking met dat schriklyk stelzel van huislyke Dwinglandy, die Vrouw, Kinderen, en Afhangelingen overlaat aan de genade of ongenade van een grillig stervelingGa naar voetnoot(***)? - Hier by moet ik nog aanmer- | |
[pagina 207]
| |
ken, dat Dwinglandy in geenen deele de onafscheidelyke gezellinne is van Besbhaafdheid. Indien wy, door het hedendaagsch Europa, over 't algemeen, in aanmerking neemen, de zagtheid en gemaatigdheid in de uitoefening van de Magt des Staatsbestuurs, en overweegen, dat deeze, onder zo veelvuldige en verschillende gedaanten, het uitwerkzel niet kan wezen van Staatkunde, of Wetten, kunnen wy ze alleen toeschryven aan de algemeene heerschappy der Beschaafdheid, Weetenschap en verlichte Rede. - Niets strekt ter onbetwistbaarder kenmerk van het geluk eener Maatschappye, dan het toeneemen der Volkrykheid; en dit, zeker, pleit sterk ten nadeele van den Wilden staat. Ik zou hier kunnen uitweiden over de ontelbaare voordeelen en gemakken, over de leevens die behouden, de onheilen die geweerd zyn, door de beschaafde Kunsten, en de Geneeskunde inzonderheid; over de menschlyker wyze van Oorlogvoeren; de gemeenschap tusschen de verschillende Volken opgericht, en de steeds springende bronnen van kiesch vermaak, ontspringende uit het voldoen eener pryslyke nieuwsgierigheid, en het beoefenen der fraaye Weetenschappen. Tegen de Kunsten en Weetenschappen heest men zeer onkundig uitgevaaren, als voedsters van Weelde; doch beschouwen wy het stuk te regte, wy zullen de onrechtvaardigheid deezer beschuldiging ontwaar worden, en dat het alleen hier op neder komt, dat dezelfde oorzaaken, tot den aanwas van Weelde, en het kweeken der Weetenschappen, medewerken, te weeten: welvaaren en gemak. - Dan zeker, deeze oorzaaken kunnen bestaan, en menigmnal heeft de grootste maat van Weelde plaats, zander eenigen smaak voor Kunsten en Weetenschappen: hier uit blykt, dat de Staaten en Wetgeevers, die de Weelde poogden te bedwingen, door Kunsten en Weetenschappen te verbieden, zich, ten aanziene van de oorzaak, deerlyk misgreepen, en de kwaal niet, maar alleen een bykomend verschynzel, aangetast hebben. Ik heb, nogthans, in 't geheel niet ten oogmerke, voor de Ondeugden der Beschaafde Volken te pleiten; ik wil ook niet beweeren, dat de Ondeugenden, in eenigen staat, gelukkig kunnen weezen. De Verkwister, de Ligtmis, de Gierigaart, de Grofspeelder, de omgekogte Moordenaar, de Rofiaan, de Slaaven-Handelaar, kan nooit agtenswaardig of gelukkig zyn. Het voordeel, 't welk ik ten opzigte van eene Beschaafde Maatschappy staande hou, is; dat zy, die de Deugd wenschen te kennen en te betragten, daar toe beter gelegenheid hebben, en gelukkiger kunnen leeven in een welgeregelde en beschaaf- | |
[pagina 208]
| |
de Gemeenschap, dan in een staat van Regeeringloosheid en Roof. Dat het meest gevorderde Tydperk der Maatschappye, in Beschaafdheid, zeer veel te kort schiet by die denkbeeldige volmaaktheid, na welke de verlichte zielen van eenige weinigen streeven, moet ten vollen erkend worden; en, schoon zy de menschelyke Natuur beschouwen, als, ten aanziene der Beschaafdheid, in een staat van vordering, zou het eene verregaande voorbaarigheid weezen te beweeren, dat die vordering niet bepaald is door de Natuur of de Voorzienigheid. - Men heeft verondersteld, niet alleen, dat de Menschlyke Deugd bepaald wordt door drift en zwakheid; maar dat de beschaafde Maatschappy in zichzelven de zaaden van byzondere Ondeugden behelst om die te bederven; dat de Zedelyke Wereld, even als de Natuurlyke, onderworpen is; aan zekere op zyn tyd wederkomende ommewentelingen; dat deeze als in een kring rondloopen van Barbaarschheid tot Beschaafdheid, en in deeze weder tot Barbaarschheid; dat welvaard en weelde zwakheid in de hoogere leevensrangen veroorzaaken, en dat eene ongelyke verdeeling van eigendom in Dwinglandy en Verdrukking eindigt. Onkunde en Bastaardy zyn de veronderstelde gevolgen deezer gebeurtenissen; verwarring en regeeringloosheid keeren een zagt en billyk Staatsbestuur het onderstboven. Ik denk, egter, dat de laatste veronderstelling niet genoegzaam door spreekende gebeurtenissen onderschraagd wordt, noch door de best beweezene geschiedehissen des Menschelyken geslachts. Men beroept zich doorgaans op de Middel-Eeuwen, als hier van blyk opleverende; en denkt veelal, dat de Beschaafdheid, in dat Tydperk, te rugge liep. Maar indien wy letten, binnen hoe klein een omtrek, en tot hoe gering een getal, de Weetenschap en Taalgeleerdheid van Griekenland en Rome bepaald waren; als wy in aanmerking neemen het bykans ongelooflyk anntal van Noordsche Overweldigers, en dat zy de oude en beschaafde Inwoonders van Europa verdelgden, of in slaaverny bragten, - zullen wy overhellen, om de Middel-Eeuwen in een geheel ander licht te beschouwen, en', met de daad, als een Tydperk, in 't welk de Beschaaving des Menschdoms vorderde. By het Dwinglandsch Bestuur en Geweld der laatste Tydperken van de Romeinsche Magt, voegden de Middel-Eeuwen de ongerymdheden van Barbaarsch Bygeloof, Oordeel-Proeven, en Vervolging om den Godsdienst; nogthans, begonnen de rampen des Oorlogs zigtbaar af te neemen. 't Was niet langer de heerschende drift om de grenzende Heerschappye uit te breiden, en Volken te verdelgen. Persoonlyke dapperheid werd meer dan Krygsdapperheid gewaardeerd. Bloedlooze gevegten streeden de Ridders in volle Wapentuig; en men zag meer vertoon dau daadlykheid in hunne Krygsonderneemingen | |
[pagina 209]
| |
Beleefdheid ten opzigte van de Overwonnenen, en een verpligtend gedrag omtrent alle Ongelukkigen, werd een heerschend beginzel. Kerklyke Opperheerschappy werkte aan tegen de buitenspoorigheden der Burgerlyke. Wy mogen vrylyk de eerste maatiging van de strengheid en wreedheid van de Wetten der Leenregeeringen toeschryven aan den wel onwettigen, doch heilzaamen, invloed der Geestlykheid, en aan die zelfde oorzaak de afschaffing van Huislyke Slaaverny toeschryven. Met één woord, indien deeze Eeuwen niet kunnen boopen op zegetekens van Vernuft, zy mogen het, in veerlei opzigten, doen op die van Menschlykheid; en waren zeker in het zedelyke niet minder dan de beschaafde Grieken en Romeinen. Willekeurige Regeering, of andere oorzaaken, mogen den voortgang van verbetering belemmeren of stuiten: doch het blykt niet dat zy het Menschdom daadlyk weder te rug kunnen voeren tot den ruwen staat der eerstbeginnende Maarschappye. De Heerschappy der Weelde verzwakt het Vernuft, en vermindert de vlytbetooning; doch kan nimmer zo algemeen weezen, dat ze eene geheele onkunde en barbaarschheid te wege brengt. De tegenwoordige Tyden heeft men opgehaald als een bewys, hoe bepaald de vordering in Beschaafdheid is; en dezelve in eene haatlyke vergelyking gebragt met de ten val neigende Tydperken van Oud Rome; en droeve voorspellingen in onze ooren doen klinken, wegens het verval der Vryheid, - 't verval van Beginzelen, - 't verval van Godsdienst; en de daar tegen over gestelde aan was in Weelde, Verwyfdheid, Omkooping en Ondeugd. 't Valt niet gemaklyk onpartydig te weezen in 't geen onze Tydgenooten betreft. Ik heb geen Schryver aangetrossen, die met draagelyke braafheid over het Character zyns eigen tyds oordeelde. 't Zou, overzulks, eene verregaande vermetelheid in my weezen, te hoopen, dat ik met een meer opgeklaard oog die zelfde voorwerpen zou beschouwen, of my min laaten astrekken door die partydigheden, welke anderen van het waarheidsspoor rukten, als zy my voorgingen in het bchandelen van een zo kiesch onderwerp. Indien ik het durf waagen myn gevoelen op te geeven over de vergelyking van de verdiensten der Tegenwoordige, en der jongst Verloopene. Eeu wen, zou ik zeggen, dat wy, in zommige opzigten, baarblyklyk gewonnen hebben; nogthans zyn 'er byzondere omstandigheden onts6taan, strekkende om onzen voortgang in Beschaafdheid te dwarsboomen en te vertraagen. De middelbaare Leevensstand, en de laagere Rangen, zyn zeker meer verlicht; doeh ik vrees, dat de hoogere ilegter en bedorvener geworden zyn. Weetenschap is tegenwoordig, mogelyk, wyder verspreid dan in eenig tydperk, zints de Schepping der Wereld. Veele daad- | |
[pagina 210]
| |
lyke verbeteringen zyn 'er gemaakt, eenige gewigtige ontdekkingen gedaan; nogthans hehben wy klagten, en geen ongegronde klagten, gehoord, dat men thans de vermaaklyke en als met bloemen bestrooyde vakken der Weetenschappen, alleen, bezoekt en zorgvuldig aankweekt, dat de groote beginzels der Weetenschappen, die de aandagt van eenen newton innamen, ter zyde gesteld zyn voor de gemaklyker bezigheden van Plantkundige Stelzelschikkingen, en het maaken van Verzamelingen van Schulpen, Insecten en Medailjes. - Doch geene takken van Geleerdheid heeft men meer verzuimd dan die de Menschelyke Natuur het naast raaken, die de Ziel van den Mensch en de Beginzels des Zedelyken Gedrags betreffen. De Naamen van locke, van a. cudworth, van berkeley en clarke, hoort men met eene beschaamd staande onkunde of gaapende verwondering. - In 't kort, niets is 'er gewonnen, en ik bedrieg my grootlyks, als 'er niet wel iets verlooren is, in dit byzonder vak der Weetenschappen. Ten opzigte van de Letterkunde hebben wy nog min te roemen. Ik wenschte 'er zelfs maar by te mogen voegern, dat de Volkssmaak kans staat om den Schipbreuk van Vernuft te ontkomen. Onze Schryvers, die als voorbeelden van eene goede Schryswyze mogen strekken, liggen verwaarloosd de lustlooze en kwynende hebbelykheid des hedendaagsche Leezeren kan alleen gewekt worden door het prikkelende der nieuwigheid. On niet te spreeken van de Pöezy, die zelden geleezen en nog zeldzaamer geschreeven wordt, zelfs deeze fraaye en verbeeldingvolle voortbrengzels, meest tot het schenken van vermaak ingerigt, worden niet gerekend: de schittcrendste edelgesteenten der Verbeeldingskragt, die nog de verdoofde leeslust kunnen wekken, behaagen zeer kortstondig. Het Klatergoud der Franschen geeft men den voorrang boven het volwigtige onzer Engelsche Taale; een galant Vertelzeltje, een niet zamenhangend mengzel van gewaand aandoenlyk en teder, heeft de voorkeus boven het fraaye van eenen hawkesworth, of het Zedeleerende van Johnson; het flikkerende van een sterne boven het bondige van addison.Ga naar voetnoot(*) Dat de Zeden beschaafd en de Aandoeningen veel verfynd zyn, geloof ik, zal by weinigen in twyfel getrokken worden. Onmaatigheid, dolle partyen, en boerschheid, hebben plaats geruimd voor eene verfynder Weelde, en de zoetvoerige be- | |
[pagina 211]
| |
dagtloosheid van beschaafde Uitspanningen. De ziedende en tot bysterheid opstuivende Dristen zyn misschien alle onder een bctcr tugt gebragt; 't geen op verre na 't geval niet was ten tyde dat de Zeden der Romeinen zich in eenen deeds afneemenden slaat bevonden. Gierigheid zelfs is thans de Ondeugd niet der Handelaaren. Dan deeze Ondeugden zyn gevolgd door anderen, misschien min algemeen verderflyk of aanstootelyk; doch veragtlyker en belachlyker. De heerschende Charactertrek deezer Tyden blykt te bestaan in een onbegrensden smaak voor Beuzelingen, in een vertoonmaaking van ydelen Trots, in een volgzugtige en kinderagtige gesteldheid op elke heerschende dwaasheid; deeze ontdekt zich, in onze Opvoeding, in onze Zeden, in onze Kunsten. Het wel te Paardryden en Kleeding zyn de hoogstgeagtste begaafdheden; en een kenner der Muzyk te weezen, is het hoogste toppunt van verstandlyke uitmuntenheid, 't geen een Heer of Mevrouw van fatzoen kan beklimmen, - met mogelykheid kan beklimmen. Te denken en te handelen, gelyk het groote gros denkt en handelt, bespaart de moeite om wel te denken en wel te handelen. Van hier, dat eene blinde bewondering van 't geen in de Mode is de onderscheiding van verdiensten belet, en de onderstenningen der goedwilligheid in verkeerde kanaalen doet stroomen. De eischen der noodwendegheid moeten wyken voor de aanmaaningen der dwaasheid. Een begunstigd Tooneelspeelder, of eene schandelyk leevende Tooneel - Danscresse, zal een schat opleggen, die naar Oosterschen Rykdom zweemt, terwyl een Man van Letteren van behoeste kwynt. Met één woord, verkwistend en niet edelmoedig, grootsch en niet agtbaar, te zyn; na eer te dingen, en, nogthans, alle weezenlyke middelen, om dezelve te verkrygen, te verwaarloozen; te arbeiden, en geen voordeel te behaalen; zich op kennis toe te leggen, en niet te vorderen; de verkeering by te woonen zonder verbetering, zyn de spreekendste kentekens van eene beuzelende en grillige Eeuwe. Gelukkig ware het voor de Maatschappy, indien de gevolgen zo beuzelagtig waren als de najaagingen en bezigheden der Wereld naar de Mode; doch de Dagboeken der Regteren, en de Berigten der Strafoefeningen wyzen, maar al te ongelukkig, uit, dat het venvaarloozen, of bederven, van 't Verstand, het bederf van het Hart ten gevolge hebbe. |
|