Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den stillen oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdkkkingen in het Noorder halfrond te doen.(Vervolg van bl. 157.)
‘Naardemaal wy reeds een breedvoerig verslag gegeven hebben, van het droevig uiteinde des grooten Zeemans en Landontdekkers cook, op het Eiland Owhyhee, in de Karakaooa Baay, en 't geen daar by voorviel, wyzen wy onze Leezers derwaards:Ga naar voetnoot(*) en zullen 't geen zyne Tochtgenooten, vervolgens, op hunne Reize wedervoer, hoofdzaaklyk vermelden.’ Capitein clerke, de Opvolger van cook in het Opperbevel, verliet dit voor den laatstgemelden doodlyk Eiland, op den twee- en twintigsten van February des Jaars | |
[pagina 199]
| |
MDCCLXXIX. Hy hadt eerst voor, eene Havenplaats te zoeken, te weten, aan den Zuidoost kant van Mowee; doch, door Oostlyke winden en den stroom afgedreeven, kon hy dit Eiland niet bereiken; doch ankerde weder op den eersten. van Maart by het Eiland Alooi. De groote zaak was hier Water en Leevensmiddelen te bekomen; maar die zich ten dien einde aan strand vervoegd hadden, bevonden zich in het grootste leevensgevaar. Niets, dan de gemaatigdheid en inschiklykheid van den Luitenant king, kon de herhaaling van het droevig treurspel op Owyhce voorkomen. De eensgezindheid werd, nogthaiis, hersteld, door de tusschenkomst der Opperhoofden, die deeze vyandlykheid toeschreeven aan gebrek van ondergeschikthetd, 't natuurlyk gevolg van de Burgerlyke oneenigheden, toen op deeze Eilanden woelende, veroorzaakt door de Geiten die Capitein cook op Oneeheow gelaaten hadt, en in den stryd alle dood gebleeven waren. Den agtsten van Maart, zeilde Capitein clerke van Atooi, en kwam dien zelfden dag 's naamiddags ten anker te Oneeheow. Op den twaalfden verliet hy deeze Eilanden. Wy hebben reeds verscheide byzonderheden, de Sandwich Eilanden betreffende, vermeld, in onze beschryving van AtooiGa naar voetnoot(†). Wy zullen 'er eenige waarneemingen tot meerder opheldering aan toevoegen. Zy bestaan uit een Groep van elf Eilanden, zich van 18o 54′ tot 22o 15′ Noorder Breedte uitstrekkende, en in de Breedte van 199o 36′ tot 205o 6′. Capitein cook noemde ze Sandwich Eilanden, ter eere van den Graaf van sandwich, op wiens gunstige aanbeveeling en bescherming deeze Reistogt ondernomen was. De Lugtsgesteldheid, hier, verschilt een weinig van die der Eilanden in de West-Indiën, op dezelfde Breedte geleegen. Of zy onderhevig zyn aan dezelfde Stormwinden en geweldige Orcaanen, konden wy niet ontdekken: dewyl de Schepen 'er zich niet in de Stormagtige Maanden bevonden; doch Capitein king oordeelt het waarschynlyk, dat zy, ten deezen opzigte, gelyken naar de Societeit en Friendly Eilanden, die, voor een groot gedeelte, vry zyn van deeze schriklyke bezoekingen. Van de Viervoetige Dieren op deeze Eilanden zyn de Honden alleen opmerkenswaardig, en dit alleen om de wyze op welke zy hier behandeld worden, zo zeer verschillende van die der Europeaanen, Zy hebben de grootte | |
[pagina 200]
| |
van een gemeenen Werf hond, en zyn zeer traag van aart; 't geen meer moet toegeschreven worden aan de wyze van opvoeding der Honden, dan aan hunne natuurlyke gesteltenisse. Doorgaans worden ze opgebragt met de Varkens, en wy zagen geen één voorbeeld, dat de Hond de Medgezel van den Mensch was, gelyk in Europa. In de daad, de gewoonte, om ze tot Spyze te gebruiken, is een hinderpaal, om ze in de gezellige zamenleeving met de Menschen toe te laaten: en vermids 'er geen Dieren op deeze Eilanden gevonden worden, geschikt om 'er Jagt op te maaken, is het waarschynlyk dat de gezellige hoedanigheden van den Hond, zyne trouwe, zyne verknogtheid, en schranderheid, aan de Inboorelingen onbekend blyven. Wat de Gewassen betreft, de opmerkelykste waren lange Wortelen, te Oneeheow aan Scheepsboord gebragt. Zy hadden een donkere kleur, en eene gedaante gelyk de Yamswortelen, weegende van zeg tot tien ponden. Het sap, 't welk zy in grooten overvloed uitleveren, is zoet, en zeer aangenaam van smaak, en wy vonden het zeer geschikt, in stede van Zuiker, te gebruiken. De Inboorelingen zyn 'er zeer op gesteld; en bedienen 'er zich dagelyks van in hunne Spyze, ons Volk vondt die Wortelen zeer goed en gezond. Men hieldt het voor den Wortel van eene soort van Vaaren. De Inboorelingen deezer Eilanden, vermeldt Capitein King, zyn over 't algemeen meer dan middelbaar van lengte, en welgemaakt. Zy hebben een bevalligen tred, loopen snel, en kunnen groote vermoeienis uitharden, schoon, over 't geheel, de Mannen, in stuk van sterkte en vlugheid, moeten onderdoen voor die van de Friendly Eilanden, en dat de Vrouwen min keurig van leest zyn dan die van Otaheite. Hun kleur is ook donkerder dan die der Otaheiteren, en zy mogen geen zo schoon Volk genaamd worden. Nogthans hadden veelen, van beiderlei Sexe, een schoon en open gelaad, en de Vrouwen, by uitstek, schoone oogen en tanden; als mede een vriendlykheid in haar oogslag, die vry inneemend was. Hun Hair is donker bruin, en niet eenpaarig recht neerwaards hangende, gelyk dat der Indiaanen in Amerika, noch eenpaarig krullende, zo als onder de Afrikaansche Negers; maar, vol verscheidenheid, in dit opzigt volkomen gelyk aan het hair der Europeaanen. Een treffende byzonderheid, in de weezenstrekken van elk in dit talryk Volk, herinrer ik my niet elders gemeld te vinden: te weeten, dat de schoonste | |
[pagina 201]
| |
aangezigten altoos dikke Neuzen hadden, zonder dat men eenige platheid of breedte van den neus, grooter dan by de Europeaanen, kon bespeuren. 't Is niet onwaarschynlyk dat zulks eene uitwerking is van hunne gewoone wyze van groeten, als wanneer zy de uiteinden hunner Neuzen tegen elkander drukken. Niettegenstaande het onboetbaar verlies, 't geen wy leeden, door de ras opgewekte gevoeligheid en opstuivenden aart deezes Volks, moeten wy, regt doende aan hun gedrag over 't algemeen, erkennen dat zy van eenen zeer vriendlyken en toegenegenen inborst zyn: even verre verwyderd van de ligtzinnigheid en veranderlykheid der Otaheiteren, en de staatlyke ernsthaftigheid der Friendly Eilanderen. Zy schynen in de grootste eendragt en vriendschap met elkander te leeven. De Vrouwen, die Kinderen haalden, betoonden voor dezelve eene tedere en bestendige toegenegenheid; en de Mannen booden haar dikwyls de behulpzaame hand in huislyke bezigheden, met eene bereidvaardigheid, welke hun tot eere strekt. Men hebbe, egter, in aanmerking te neemen, dat zy, by andere Eilanders, verre te kort schooten in dat allersterkst bewys van Beschaafdheid, de agting aan de Vrouwen betoond. Zy zyn hier niet alleen beroofd, van het voorregt, om met de Mannen gelyktydig te eeten; maar de beste soorten van Spyzen zyn voor hnn Tabooed, of verboden. Zy mogen geen Spek, verscheide soorten van Visch, en eenige Gewassen, niet eeten: men verhaalde ons, dat een arm Meisje vreeslyke slagen kreeg, om dat zy, aan Boord van een onzer Schepen, een der verbodene Artykelen genuttigd hadt. In het doorgaand huislyk leeven, worden ze meest op zichzelven gelaaten, en, schoon wy geene voorbeelden van mishandeling zagen, was het, nogthans, blykbaar dat de Mannen voor de Vrouwen eene zeer geringe maate van agting betoonden. De uitsteekende Gastvryheid en Vriendlykheid, met welke wy van hun werden ontvangen, zyn reeds meermaalen opgemerkt, en maaken, in de daad, een goed deel van onze verrigtingen met hun uit. Wanneer wy aan Land kwamen, bespeusden wy steeds een stryd om de eerste te weezen, in ons geschenken en verfrisschingen aan te bieden, of eenig ander blyk van hunne hoogagting te betoonen. De bejaarde Lieden misten nooit ons met vreugde - traanen te ontvangen; zy scheenen hoogst voldaan, als zy ons mogten aanraaken, en maakten steeds vergelykingen tus- | |
[pagina 202]
| |
schen zich zelven en ons, met alle kentekenen van vernedering. De Jouge Vrouwen waren niet min vriendlyk en aanvallig, en, tot zy bevonden, niet tegenstaande onze uiterste poogingen om zulks voor te komen, dat zy reden van berouw hadden van de kennis met ons, gaven zy zich zonder eenige wederhouding aan ons over. - Om, egter, der Sexe regt te laaten wedervaaren, merk ik aan, dat de meesten deezer gedienstige Vrouwen van de laagste soort des Volks waren: want ik geloof zeer zeker, dat wy, uitgenomen de weinigen, wier naamen in den loop onzes Verhaals vermeld zyn, geene Vrouw van rang onder hun gezien hebben. Hunne natuurlyke Vatbaarheid schynt, in geenerlei opzigt, beneden den algemeenen peil des Menschdoms. Hunne vorderingen in den Landbouw, en de volkomenheid hunner Handwerken, zyn zeker evenredig aan de omstandigheden, waar in zy zich bevinden, en de natuurlyke voordeelen, welke zy genieten. Hunne brandende nieuwsgierigheid by de Smisse, en de verscheide hulpmiddelen door hun uitgevonden, zelfs eer wy de Eilanden verlieten, om net Yzer, 't geen zy van ons gekreegen hadden, zodanige gedaanten te geeven als meest konden dienen ten hunnen gebruike, leverden doorslaande blyken op van hunne leerzaamheid en vernuft. Ouze ongelukkige Vriend KaneemaGa naar voetnoot(*) bezat eene maate van welgeregelde nieuwsgierigheid, en eene vaardigheid van bevatting, welke men zeldzaam onder deeze Volken aantrof. Hy deedt veel onderzoeks na onze Zeden en Gewoonten, vroeg na onzen Koning; den aart van ons Ryksbestuur; 't getal onzes Volks; de wyze waar op wy onze Schepen bouwden, onze Huizen, de voortbrengzelen onzes Lands: of wy Oorlogen voerden, met welke Volken, waarom, en hoe wy ons in dezelve gedroegen; wie onze God was; en verscheide andere vraagen van denzelfden aart, die een veel bevattend Verstand aanduidden. Niet meer dan twee voorbeelden van krankzinnige Menschen troffen wy aan: het een een Man op Owhyhee, en 't andere eene Vrouw op Oneeheow. Het bleek, uit de byzondere agting, deeze Persoonen beweezen, en den eerbied hun betoond, dat het gevoelen, om de zodanigen voor van Godheid aangeblaazene Persoonen te houden, on- | |
[pagina 203]
| |
der de meeste Volken van het Oosten aangenomen, ook hier heerschte. De Inwoonders deezer Eilanden verschillen van die der Friendly Eilanden daar in, dat zy meest allen hunne Baarden laaten groeijen. Eenige weinigen huuner, en onder deezen de Oude Koning, hadden den Baard geheel afgesneeden; en anderen droegen denzelven alleen aan de bovenlip. Dezelfde verscheidenheid in de wyze van het Hair te draagen, ontdekten wy hier als onder de andere Eilanderen der Zuid-Zee; daarenboven hadden zy een Hairdragt, zo verre ik weet, hun byzonder eigen. Zy snyden het, ter wederzyden, kort by de ooren al, laatende een strook, een smalle band breed, van het voorhoofd tot den nek, staan, die, wanneer het flair dik en krullend is, de gedaante oplevert van de pluim der oude Helmetten. Anderen draagen groote bosschen valsch Hair, in losse krullen, langs den rug, zwierende; anderen, wederom, binden het in een enkelen bondel, omtrent zo breed als het hoofd zelve, boven op het hoofd zamen; ook ziet men het in vyf of zes onderscheide bundels opgemaakt. Zy smeeren hun Hair met graauwe klei, gemengd met stukken gestooten schulpen, die zy tot ballen en een smeerzel maaken. Dit houdt het Hair zagt, en geest 'er een bleek geele kleur aan. Lieden van beiderlei Sexe draagen Halscieraaden, bestaande uit strengen van veelerlei schulpen, en een cieraad van omtrent twee duimen lang, van hout, steen of yvoor, zeer glad gepolyst, 't geen om den hals hangt aan dunne draaden van gevlogten Hair, zomtyds honderd hairen dik. In stede van dit cierzel, draagen zommigen op hun borst, een klein Menschenbeeldje van been, op dezelfde wyze opgehangen. De Waaijer is desgelyks een cieraad voor Lieden van beiderlei Sexe. De gemeenste Waaijers zyn de vezelen van de Kokusnoot, los byeen gebonden, en aan een net vervaardigd handvatzel vastgemaakt. Van de Staartvederen van den Haan, en de Keerkringvogelen, bedient men zich op dezelsde wyze; doch de kostlykste onder de Waaijers zyn die, welker handvatzel gemaakt is van het armbeen eens Vyands, in den slag geveld; deeze worden zorgvuldig bewaard, en van Vader tot Zoon overgehandreikt, als eertekens van eene onschatbaare waarde. De gewoonte om het Lyf te snyden, of de tattouwing, hebben zy gemeen met de overige Inboorelingen der Zuid- | |
[pagina 204]
| |
zec Eilanden; doch het is alleen in Nieuw Zeeland, en op de Sandwich Eilanden, dat zy de tattouwing op het aangezigt te werk stellen. - Uit het berigt, 't geen wy, ten opzigte van deeze gewoonte, ontvingen, kwam het ons naastdenkelyk voor, dat de tattouwing, doorgaans, strekt ten teken van rouwe over den dood eens Opperhoofds, of van eenige rampspoedige gebeurtenis. Want dikwyls verhaalde men ons, dat zulk een byzonder Merk ter gedagtenis diende van zulk een Opperhoofd, en van dit of dat voorval. Ik moet niet vergeeten hier by te voegen, dat de geringste soort van Volk menigmaal een tattouwing teken draagen, 't geen hun onderscheidt als den eigendom van de onderscheide Opperhoofden aan welken zy toebehooren. De Kleeding der Mannen bestaat doorgaans uit een stuk dik Doek, Maro geheeten, omtrent tien of twaalf duimen breed, 't geen tusschen de beenen doorgaat, en om den middel geslaagen wordt. Dit is de gewoone dragt van Lieden van allerlei rang. Hunne Mantels, onder welken eenige schoon gewerkt zyn, zyn verschillende van grootte, doch meest vyf voeten lang en vier breed. Deeze slaan zy over hunne schouders, en haalen ze voor toe: maar zy worden zeldzaam gebruikt, behalven in Oorlogstyden; en schynen zy daartoe ook beter, dan ten dagelykschen gebruike, geschikt; zynde van een dik en lastig maakzel, en hard genoeg om den aanval van een steen of eenig stomp Wapentuig af te weeren. Veeltyds gaan zy blootsvoets; alleen, wanneer zy over heete steengronden moeten trekken, doen zy voetzoolen aan, zamengevlogten van strengen vezelen van Kokusnooten. Dit is de gewoone Kleeding deezer Eilanderen; maar zy hebben eene andere, verordend voor hunne Opperhoofden, bestaande uit een met Vederen opgecierden Mantel en Helm, die, in 't stuk van schoonheid en grootsheid, mogelyk die van eenig Volk op den Aardbodem evenaaren. Deeze Mantels zyn van verschillende langte, naar gelange van den rang des geenen, die dezelve moet draagen: eenige komen beneden den middel, andere sleepen op den grond. De mindere Opperhoofden hebben desgelyks een korten Mantel, naar den eerstgemelden gelykende, gemaakt van de lange Staartveeren van den Staart des Keerkringvogels, met een breeden rand, van kleine roode en geele vederen; andere bestaan te eenemaal uit witte Vederen, met veelkleurige randen. De Helm is van binnen vast van Teenwerk gevlogten, in | |
[pagina 205]
| |
staat om een slag, of eenig Krygtuig, af te weeren, en schynt, blykbaar, wet dat oogmerk toegesteld. Deeze, met Vederen vercierde, Kleederen zyn zeer zeldzaam, alleen geschikt voor lieden van den hoogsten rang, en worden alleen door Mannen gedragen. ('t Vervolg hier naa.) |
|