Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigtgeevingen, wegens de gfpluimde zee-anemone, of dier-bloem.
| |
[pagina 187]
| |
weinig men ook bedreeven zy in dit gewigtig gedeelte der Natuurlyke Historie, men steeds iets ter naaleezinge vindt overgelaaten, zelfs naa de overvloedige oogsten der Meesters in de kunst. De Natuur heeft aan den meest begunstigden Mensch de bekwaamheid niet geschonken om alles te kennen en alles te doorgrorden; dit strekt, derhalven, tot eene weezenlyke aanmoediging, voor de zodanigen, die zich op deeze onuitoogbaare loopbaane begeeven; doch om zich niet bloot te stellen aan het doen van vrugtlooze stappen, of, ten minsten, aan 't gevaar om kundigheden, welke reeds oud zyn, voor nieuw op te geeven, behoort men geenzins te verzuimen zich alles eigen te maaken 't geen geschreeven is, over de voorwerpen op welke men zich toelegt; hoe kan men, zondrr deeze voorzorge, verzekerd weezen, niet te herhaalen 't welk voorheen reeds gezegd is? hoe weeten of men eenige kundigheden toevoegt aan die door onze voorgangeren verleend zyn? 'Er zyn, ondertusschen, gevallen, waarin het niet mogelyk is, den opgemelden regel, door de rede voorgeschreeven, te volgen; zodanig is, by voorbeeld, het geval eens Bewoonders van verasgelegene Gewesten, bovetial wanneer hy zich verstooken vindt van allen letterkundigen onderstand. Moet deeze Mensch zich het genoegen weigeren om de neiging tot waarneemen, welke hy in zich gevoelt, op te volgen, en het merkwaardige, 't geen zyne ontdekkingen hem aanbieden, op te tekenen, omdat het kan gebeuren, dat by, in dezelfde soort van beoefening, omtrent dezelfde voorwerpen, voorgegaan is, door meer geoefenden dan hy? - Neen, zeker, zal elk verstandig Mensch zeggen. De twysel, waarin hy verkeert, is genoegzaam om hem te doen besluiten nauwkeurige aantekeningen te houden, van de waarneemingen elken dag door hem gedaan, mits hy, vóór dezelve aan 't licht te brengen, ze onderwerpt aan 't onderzoek en oordeel van een verstandig Vriend, wiens kundigheden buiten alle bedenking zyn. Naa deeze Inleiding zal men, denk ik, gereedlyk ontdekken (indien men deeze Berigtgeevingen met eene leezing verwaardigt,) een Vreemdeling, ontbloot van Boeken en de Onderrigtingen, welke volstrekt noodzaaklyk zyn om iets nieuws en nuttigs op te geeven, wegens de Voortbrengzeien der Zee, en om die tot het Amerkaansche Halfrond bepaald behooren, te onderscheiden van die gemeen zyn | |
[pagina 188]
| |
aan verscheide deelen der Waereld, en die waarschynlyk, even gelyk het Menschlyk Geslacht, genie verandenngen ondergaan, dan die voortkomen uit wyzigingen tot de onderscheide lugtstreeken betrekkelykGa naar voetnoot(*). - Men zal het althans dien Inwoonder der Nieuwe Wereld niet euvel duiden, dat hy zich vervoegd hebbe, by den Abbé dicquemare, by eon doorgeleerd Naruurkundigen, een Man in alle opzigten beroemd, en, door de uitgestrektheid zyner kundigheden, in geheel Europa beroemd. Kon hy eene betere keuze doen, of iemand vinden, (indien de waardige Abbé zich de moeite van het doorleezen wil getroosten, berer dan hy in staat om uit deeze Berigtgeevingen alles te haalen wat zy goeds mogen behelzen, en gebreklykheden, welke daarin overvloeijen, te verbeteren? Eer ik berigt geef van de byzonderheden door my waargenomen in het onderzoeken van verscheide Gepluimde Zee-Anemonen, oordeel ik het noodig eene korte beschryving te plaatzen van deeze zonderlinge Dieren, om het denkbeeld, 't geen men 'er zich van te vormen hebbe, te bepaalen. De nadere ontvouwingen, waartoe ik, vervolgens, noodzaaklyk zal moeten komen, zullen daar door als te beter bevat en begreepen worden. Indien eenig Zeeschepzel door zyn maakzel kan dienen, om een overgang te maaken, tusschen het Dieren en Plan ten-RykGa naar voetnoot(†), is het, buiten twyfel, de Zee Anemone, van welke ik thans handel. In de daad, dezelve gelykt, bovenal op eenigen afstand, naar een rond uitgezetten Bloem, welks Steel of Stam in de rots vastzit. De schitterende kleur van eenige, als tnede de kleur verschillendheden, welke omler dezelve gevonden worden, brengen 't haare aan de begogeliag toe: ze wat van nader by beziende, is | |
[pagina 189]
| |
men nog niet van de begogeling geneezen. Waarlyk, wie zou, in den eersten opslage, denken, dat geregelde byeenvoeging van zes- endertig Bladen den Bloemkelk vormeerde, vereenigd boven op een lange steel, uit het midden van welken Bloeuikelk twee langwerpige lichaamen voortkomen in de gedaante van een dubbel Styltje, niets van het groeiend Ryk heeft, en, in tegendeel, blykt de eigenschappen te hebben, die geheel en al tot het Dieren-Ryk behooren? Dit alles strookt niet met de aangenomene begrippen wegens het laatstgemeide geslacht. Wanneer men, nogthans, de Zee-Anemone met aandagt, en bovenal wanneer men dezelve met een Vergrootglas, of door het Microscoop, beschouwt, verdwynt begogeling te eenemaal. De vermeende Bloembladeren veranderen in Vederen, of ten minsten in Armen die allen voorkomen van Vederen hebben: dewyl de kanten wederzyds met digt opeen gevoegde baardjes bezet zyn: het dubbel Styltie verandert in werktuigen (zo ik geloof) geschikt om voedzel te neemen en te vermaalen; de Steel wordt het lichaam van het Dier; einddyk het gedeelte, 't welk aan de rots vastzit, kent men voor den voet van het Zeeschepzel. Maar men mooet toestemmen, 'er is niets minder dan een streng onderzoek noodig, om te weeten wat men te maaken hebbe van deeze Speeling der Natuure, en men mag vrylyk zeggen, dat nimmer een Dier meer op een Bloem geleek. 't Is uit deezen hoofde dat ik 'er den naam van Dier-BloenGa naar voetnoot(*), aan gegeeven hebbe; en, om te beter zyn character en soort aan te wyzen, noem ik dit Zee-voonbrengzel de Gepluimde Zee-AnemoneGa naar voetnoot(†). - Voor zo verre ik kan oordeelen, behoort, naar myn geringe kundigheden in de Natuurlyke Historie, dit Insect onder den Rang der Polypen, en tot het Geslagt der Zee-AnemonenGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 190]
| |
Deeze Zee-Anemonen ontmoet men op de rotzen; doch alleen op phatzen, die het zeewater gestadig bespoelt, en niet al te zeer zyn blootgesteld aan een sterken aanloop van golven: met het voetstuk schynen zy gehegt in dekleine holligheden, en de spleeten, waarmede de rotzenGa naar voetnoot(*), als met zeefgaten doorboord, zich vertoonen. 'Er zyn rotzen, die met Zee-Anemonen als bezet, en daar mede vercierd, zyn. Naar alien schyn verandert de gepluimde Zee-Anemone niet meer van plaats, dan zekere Gal-lnsecten, en onder andere de CoqueGa naar voetnoot(†): wanneer zy zich éénmaal gezet hebben op planten, welke met bun aart overeenkomen, heeft de Natuur, als eene zorgvuldige Moeder, zorge gedraagen, om dit Insect het noodige voedzel te verschassen, in 't geval der Zee-Anemone, bedient zy zich van een zeer eenvoudig middel, de zeegolven naamlyk, die op de Kust breeken: elke golf, ontrollende, brengt het noodig voedzel aan, zonder dat de Zee-Anemone noodig hebbe van plaats te veranderen om hot op te zoeken, gelyk veele andere Dieren. Grond tot deeze gissing geeft de waarneeming, dat de Zee-Anemone, by het aannaderen van elke Zeegolf, zich opent en uitspreidt, schonn ze altoos met Zeewater overdekt is. Zy schynt de armen uit te reiken, om de schatting, welke de Zee nan haar betaalt, te ontvangen. 't Is, derhalven, waarschynlyk, dat deeze uitbreiding der vermeende Bladeren en derzelver aanhangzelen, geen ander oogmerk hebbe, dan om, in het voorby gaan, Insecten of eenige andere zelfstandigheden, die de Zee aanvoert, en het gezigt ontwyken, op te hou- | |
[pagina 191]
| |
den. Integendeel, wanneer de golf wegrolt, ontdekt men eene kleine zamentrekking in de armen, en de baardjes der Vederen worden eenigzins hangendeGa naar voetnoot(*), tot dat een andere golf, aankomende, eene nieuwe uitspreiding veroorzaakt. Wy hebben hier boven, met een kort woord, gerept van de werktuigen, welke wy oordeelden geschikt te zyn om voedzel te neemen en te bereiden; deeze bestaan in twee: zy bestaan uit twee Baardjes, welke men, in den eersten opslag, voor het dubbel Styltje nam, of die Kolom, welke in 't midden van den Bloem that, boven op het Vrugtbeginzel rustende: deeze Baardjes vinden zich geplaatst, even als een Spinnekop in 't midden van zijne webbeGa naar voetnoot(†), of liever, gelyk de Leeuw-Mier, in 't midden van den welgevormden kegel, dien hy in 't zand gemaakt heeft, om ten kuil te dienen vonr de Insecten, onvoorzigtig genoeg om die gevaarlyke plaats te naderen. In waarheid, wanneer de Armen of de Pluimen van de Zee-Anemone uitgespreid zyn, vormen zy, door derzelver zamenvoeging, een vry wyde open kegel, niogelyk dienende tot een net, otn de Insecten, die 'er onvoorzigtig by komen, te vangen, en vervolgens in den mond te brengen, of in dat gedeelte, 't welk den dienst eens monds verrigt. By mangel van Vergrootglazen, wanneer ik myne waarneemingen deed, heb ik my niet kunnen verzekeren, of een deezer Baardjes, of beideGa naar voetnoot(§), een spleet of opening hadden, door welk het voedzel in 't ligchaam van het Dier- | |
[pagina 192]
| |
tje kon komen; dan wel of deeze Baardjes met de daad geen getande werktuigen zyn, door welker behulp de Zee-Anemone de zelfstandigheden, welke de Zee te haarer voedinge oplevert, vat en vermaalt. Dit stuk is van aanbelang, en verdient een nader onderzoek. Indien de Zee-Anemone, over welke ik thans myne waarneemingen mededeel, in Frankryk bekend is, heeft men zeker, ten deezen opzigte, reeds alles opgehelderd; doch, gelyk ik reeds te kennen gaf, wy hebben hier, tot ons groot ongeluk, geen Boek, 't welk ons kan onderrigten over dit zeer belangryk gedeelte der Natuurlyke Historie, en wy weeten zelfs niet of 'er eenig Schryver is, die het Dier, over 't welk wy handelen, beschryftGa naar voetnoot(*). Wanneer men, de Gepluimde Zee-Anemone onderzoekende, dezelve vergelykt met Water- en Landdieren, staat men geheel verwonderd, op de ontdekking, dat dezelve de uitwendige deelen derft, welke een leevend en bezield weezen schynen aan te duiden. 't Is, in de daad, niet mogelyk in het Werktuiglyk gestel te ontwaaren, den Kop, de Oogen, de Pooten, enz. 't Is noodig, dat de Verbeelding, by de Redenskragt gcvoegd, hier te hulp kome, en de weezenlykste deelen eens Diers doen vinden; dat zy in Armen herscheppe de Pluimen, die in gedaante en kleur na Bloembladeren gelyken; in een Mond, de twee Banrdswyze vleeschagtige uitwassen, die naar't Styltje gelyken; en in 't Lichaam, het langwerpig deel 't welk de Bloemsteel vertoont. - Wat zal het zyn, indien men zich met zulk eene oppervlakkig onderzoek te vrede honde, en de nieuwsgierigheid niet laat doordringen, om, in 't binnenste gedeelte, de Ingewanden, en alles wat verder tot het Dierlyk leeven behoort, te zoeken? Men heeft langen tyd niet willen gelooven, dat verscheide Zeeschepzels niet tot het Dieren-Ryk behoorden, om dat men 'er geen vrye en eigenwillige beweegingen in bespeurde; met veel meer waarschynlykheid, zou men de Gepluimde Zee-Anemone, (hadt men ze gekend) eene plaats in het Dieren-Ryk geweigerd hebben, om 'er het Planten-Ryk mede te vergroo- | |
[pagina 193]
| |
ten, waartoe dezelve, als men alleen op 't uitwendig vertoon afgaat, zo volkomen schynt te behooren. Wy hebben opgemerkt dat de aanhangzels der armen; ieder op derzelver uiterste (bovenal in de zwarte Zee-Anemonen van deeze soort) eene kleine verhevenheid of knop hebben, die men, met net bloote oog, voor de vrugt van zekere moschplant zou houden, eh, met het microscoop bezien, mogelyk blyken zouden tot het Zintuiglyk gestel van het Zeeschepzel te behooren.Ga naar voetnoot(*) De geele, door ons het byzonderst waargenomen, hadden geen van deeze verhevenheden. Zou de zwarte kleur de geschiktste zyn om ze voort te brengen? De Geverderde Zee-Anemonen zyn zeer veelvuldig op de rotzen van welke ik gesprooken heb, en men ziet ze daar van allerlei kleuren. Het schynt der Natuure behaagd te hebben, deeze plaatzen, welker enkel aanzien den stoutsten Zeeman doet beeven, eenigzins op te clerenGa naar voetnoot(†). De grootste, door ons gezien, hadden, over 't kruis gemeeten, de grootte van een Ecu de six francs, en de kleinste die van een Obole. Mogelyk worden 'er veel kleinder gevonden; doch 't zou zeer bezwaarlyk weezen ze in het water te ontdekken. Schoon men, uiterlyk, in de Gepluimde Zee-Anemone geen deel ontdekt, 't geen ten zintuig des GezigtsGa naar voetnoot(§) kan dienen en de werkingen van 't zelve verrigten, bespeurt men, egter, dat dit Zee-Schepzel zeer gereedlyk ontwaar wordt, wanneer eenig gevaar 't zelve dreigt, of iets 't zelve kan benadeelen. Men behoeft slegts met een stokje na de Zee-Anemone te wyzen, en dezelve te haderen, om ze tot imkrimpen te doen besluiten; alle zyne armen | |
[pagina 194]
| |
vouwen zich, op 't oogenblik, zamen; en worden, om zo te spreeken, in zich zelven opgetrokken, buiten twyfel, om tegen het vyandlyke gedekt te blyven. De zamentrekking is nog veel zigtbaarder, als men het Diertje aanraakt. Niet alleen krimpen als dan de armen in; maar het Lichaam dringt in het gat, waar in de Anemone zich gezet heeft, indiervoege, dat de geheele Zee-Anemone verdwynt; zy houdt zich zelfs verborgen zo lang het geraas of gevaar duurt. - Zou men niet mogen vermoeden, (steeds veronderstellende dat dit Zee-Schepzel de oogen derft,) dat het water, op zekere wyze geschokt en bewoogen, aan 't zelve den ontvangen indruk mededeelt, en het daar door van 't gevaar verstendigd wordt? De Natuur, de Zintuigen en Verstandsbekwaamheden van dit Insect beperkende, heeft waarschynlyk zulks vergoed, door het mededeelen van eene aandoenlykheid, welke eenigzins de plaats van het gemiste bekleedt; eene teergevoeligheid, naamlyk, en deeze schynt der Zee-Anemone eigen. Zeker gaat het, dat men zeer bezwaarlyk staage, om, hoe veel voorzorgs men ook gebruike, de Zee-Anemone te krygen. Het zekerst middel, om ze geheel magtig te worden, is de rots te breekenGa naar voetnoot(*), en het stuk,'t welk ten verblysplaats dient, mede te neemen. Naa alles, wat wy, in deeze Berigtgeevingen, medegedeeld hebben, zal het Dierlyk bestaan deezes Schepzels geen tegenspraak lijden; doch men zal teffens moeten toestemmen, dat de uitwendige Dierlyke verrigtingen, althans ten uiterlyken aanziene, zeer bepaald zyn, en bestaan in de beweegingen van het zamentrekken en uitbreiden der armen; alsmede in den aangroei der deelen die het Schepzel uitmaaken; ook heeft 'er zeker Instinct plaats in deeze, om, ten rechten tyde, die beweegingen te inaakenGa naar voetnoot(†): even gelyk de Oester de schulp, naar eisch, kan openen en sluiten. Hoe veele Dieren zyn, ten deeze opzigte, zeer be- | |
[pagina 195]
| |
paald! doch zy volvoeren niet te min de oogmerken der Natuure, en brengen, zo als ze zyn, het hunne toe tot de verwonderenswaardige orde en algemeene overeenstemming, welke zy vastgesteld heeft! Wy zyn volstrekt onkundig, op welk eene wyze de Voortteeling van den Dier-Bloem geschiedt, van 't geen de paaring voorgaat en volgt, van de minnehandelingen; indien wy anders een zoodanig weezen vatbaar mogen aanmerken voor aandoeningen, zo leevendig, zo kiesch. Wy weeten, daarenboven, niet, of, gelyk by de meeste soorten van Dieren, de vereeniging van Mannetje en Wysje een onontbeerelyk vereischte is ter bevrugtingeGa naar voetnoot(*), dan of elke Dier-Bloem, op zich zelven, het vermogen der voortzettinge zyns Geslachts bezit, gelyk de Boom-luizen, enz. Eene enkele ontdekking is niet genoegzaam om verborgenheden van dien aart aan den dag te brengen: wy laaten het aan de bedreevenste Leermeesteren in de Natuurlyke Historie over, deeze moeilyke vraagstukken op te lossenGa naar voetnoot(†). Wanneer men, in stede van Zeewater, verscher water, of zelfs pekel by de Zee-Anemonen giet, geeven zy blyk van ongemaklykheid, en laaten de Vederen hangen, zonder ze meer tot den Bloemkrans op te zetten. Neemt men het water geheel weg, deeze Vederen vereenigen zich by afdeelingen, en neemen de gedaante aan van de Bloembladeren eens Klokbloems, die afgesneeden is; welhaast verschrompelen zy geheel, en het Dier sterft. Nog moeten wy hier aanmerken, dat het leevensbeginzel der Zee-Anemonen niet vernietigd wordt, wanneer men het Lichaam beneden de Vederen afsnydt; doch men ontdekt zeer merkbaar, dat zy by deeze knotting lydt, en niet meer dezelfde leevendigheid heeft als voorheen; misschien hebben, even als in de Zoetwater-Polypen en Salamanders, de afgesneeden deelen het vermogen om de ontbreekende weder te krygen en geheel te worden; tyd en omstandigheden hebben my nog niet toegelaaten, om dit met proeven te staaven. | |
[pagina 196]
| |
By gebrek van de daartoe noodige Werktuigen, heb ik het genoegen moeten derven om het inwendig maakz 1 deezes zonderlingen Diers, en het zenuwstelzel, te leeren kennen; te onderscheiden welke de voornaamste ingewanden zyn in het Lichaam van de Zee-Anemone, om te zien hoe 'er de kooking der spyze en de voeding plaats hebbe; en, eindelyk, om de middelen die zeker zeer wonderbaar zyn, na te gaan, welke de Natuur in 't werk stelt, tot het in leeven houden, en doen volduuren van een Dier, door zyn maakzel een Plant zo naby komende. |
|