Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertoog over de middelen, welke men zou kunnen te werk stellen, tot volmaaking der weerkundige waarneemingen.
| |
[pagina 143]
| |
wyzingen, die de verschillende stoffen, met water vermengd, daar in veroorzaaken. De Heer de saussure past vervolgens zyne ontdekkinge toe op de dampen des Dampkrings; gaat ze naa in derzelver verdeeling, in derzelver invloed op de Stormen, en de veranderingen des Barometers: by doet zien hoe die dampen, in gegeevene omstandigheden, de Veerkragt der Lugt vermeerderen, en hoe zy den Barometer aandoen; hy wyst aan de hoeveelheid Water, die bevat kan worden in een vierkante voet Lugts, op onderscheide graaden van Warmte, en de werking der Vogtigheid op verschillende Gazagtige Lugten. 't Is jammer dat de Heer de saussure alles wat deeze stoffe hem aan de hand gaf, en 't geen by misschien alleen naar eisch hadt kunnen bewerken, niet voort bearbeid heeft; doch, het voorwerp zyner naspeuringe veranderende, zullen de andere Weetenschappen alles winnen wat de Weerkunde mag verlooren hebben. Zou het niet van dienst weezen het Regen- en Sneeuw-water, chimisch, te onderzoeken, als mede den Dauw, onmiddelyk naa dat dezelve gevallen is, en in verschillende omstandigheden? Indien deeze Wateren in dampen bezwangerd zyn van eenige zamengestelde deelen met de Lugt des Dampkrings, zou men, uit de natuur der gevondene Lichaamen, kunnen oordeelen welke de invloed is, die zy kunnen hebben, en welke die zyn welke onze Lugt zamenstellen. Ik spreek niet van de evenredigheden tusschen het uitgedampte water en 't geen weder op aarde valt: dewyl men deeze op verscheide plaatzen waarneemt; doch ik kan niet afzyn om het gebruik des Hygrometers, en bovenal des Hygrometers van Hair, door den Heer de saussure uitgevonden, aan te pryzen, als welker volkomenheid de ondervinding dagelyks bekragtigt. - Indien, de dampen zo veranderlyk zyn in de Lugt, indien zy in dezelve eene zo aanmerkelyke rolle speelen, zal men dan kunnen hoopen juiste uitkomsten in tie Weerkunde te zullen bekomen als men de kundigheden derft, welke de Hygrometer verschaft? Deeze is misschien zo noodig als de Thermometer, om met nauwkeurigheid de Barometerhoogten te bepaalen; en men kan met geen vasten grond altoos spreeken over de digtheid der Lugt, dan wanneer men den Hygrometer met den Thermometer geraadpleegd hebbe: dit althans zal men ten vollen beweezen vinden in de Essai sur l'Hygrométre. | |
[pagina 144]
| |
Naa de Lugt in zo veelerleie opzigten beschouwd te hebben, moeten wy niet vergeeten, in welk eene betrekking dezelve staat tot de Warmte. 'Er zyn nog verscheide stukken, hier toe behoorende, te overweegen. Men zou moeten bepaalen de eigenschap, welke de Lugt heeft, otn de Warmte te geleiden, welke zy ontvangt van de Zon en de omringende lichaamen, welke daar van de paalen zyn, en wat daaromtrent in de uitersten gebeurt. In deezer voege alleen zou men de Warmte, aan dezelve eigen, kunnen onderscheiden van die, welke toegeschreeven moet worden aan dampen daar in ontbonden, aan 't Gaz daar in vermengd, enz. Na eenige proefneemingen ben ik overtuigd, dat onze Lugt een zeer slegte geleider der Warmte is, dat dezelve veel wederstands biedt aan de verandering der Hette, wanneer haare klomp wat groot is; ondertusschen, om de weezenlyke en onmiddelyke werking der Warmte te kennen, moet men dit weeten, als mede om te bepaalen hoe de Lugt werkt in de bekoeling. Mogelyk is de Lugt op hooge bergen, die dunner en bygevolge minder met dampen opgevuld, is, in dit opzigt veel kouder dan de Lugt in de vlakten, waar de dampen meer Warmte aanvoeren en dezelve beter behouden. Ondanks de aangewende poogingen om de veranderingen welke de Warmte op den Barometer te wege brengt, te bepaalen, heeft men geen vastgaanden regel kunnen vinden: zou dit niet veroorzaakt worden door dien men verzuimd heeft, in agt te neemen, het uitwerkzel voortkomende door de digtheid der Lugt en de dampen, welke dezelve als dan in den grootsten overvloed bevat, wanneer de digtheid grootst is; en bovenal door dien men niet heeft kunnen bepaalen het uitwerkzel, ontstaande uit den geduurigen invloed van koude Lugt, welke de hoogere Lugtbeddingen op de laagere nederstorten. Men kan uit de proeven, in eene gegeevene Lugtsgesteltenisse genomen, niet oordeelen over alle standen in welken de Lugt kan weezen, ten opzigte van haare digtheid en de dampen daar in zweevende, en over al den invloed, welken zy als dan kan hebben op de Werktuigen, welke wy raadpleegen. Om de weezenlyke Warmte der Lugt te kennen, in zo verre zulks mogelyk is, zou men moeten onderzoeken de Warmte, welke dezelve kan hebben op den zelfden tyd, op verschillende hoogten van den grond, rekening maakende op de digtheid, en vogtigheid, en 'er aftrekkende | |
[pagina 145]
| |
de Warmte, die zy ontvangt van den grond boven welken zy hangt. Het zou wel der moeite eens Liefhebbers waardig weezen, uiet meer nauwkeurigheids dan hales, na te gaan, welk eene Warmte het Aardryk liebbe op onderscheide diepten, en in verschillende Jaargetyden: hier door zou men de Warmte ontdekken, die aan het Aardryk behoort. Men zou, deeze waarneemingen op begroeide Bergen in 't werk stellende, misschien verbaasd staan, op de ontdekking dat de Warmte veel grooter is in de groente dan in de Lugt boven begroeide plaatzen in de schaduwe dat deeze Warmte altoos zo veel grooter zal weezen als de korst der aarde dikker is, en dus, in 't algemeen, overal deeze korst belaaden wordt met het vuur door de Zonne daar aan verleend, waar van de dunne en drooge Lugt, boven denzelven zich slegts een zeer gering gedeelte toeeigent. 't Geen ons, waarschynlyk, eene der oorzaaken aanwyst van de koude welke men op hooge bergen aantreft. In de daad, daar het vuur zich opeenhoopt in gronden waar het kan inkomen en diep doordringen; waar het zelfs in zulker voege verzamelt dat de grond op eene zekere diepte in de vlakten eene warmte van tien graaden hebbe, is het klaar dat op de toppen der bergen die weinig diepen grond hebben, welker zamenstellende stoffe een veel min goede geleider der Warmte, dan de aarde, en een grooter oppervlakte aanbieden, geschikt om de verkreegene Warmte te verliezen, 't is klaar, zeg ik, dat de warmte, op die hoogten bewaard, minder moet weezen, en dat ook de Warmte, welke zy aan de Lugt mededeelen, niet veel kan beduiden. Om tegenovergeltelde redenen zal de Lugt, beslooten in nauwe valeien, die hoog en bebouwd zyn, waar de Lugtstroom gering is, zeer verhitten, en door de terugkaatzing des lichts, 't welk dezelve met zyn vuur vervult, en door de warmte des aardryks, welke het mededeelt, aan de daar boven hangende Lugt; daarenboven zal die Lugt nog sterker verwarmd worden; dewyl dezelve altoos belaaden is met eene veel grootere hoeveelheid van dampen in de benedenste Lugtbeddingen, die hangen over beeken en bronnen, zo dat dezelve veel geschikter worde om zich te verhitten, door de vermeerdering der digtheid, en de hinderpaalen aan de verfrissing gesteld: de hooge Lugtbeddingen, schoon koud maar droog, kunnen niet gemaklyk de laagere, die zeer heet, doch met water verzadigd, | |
[pagina 146]
| |
en by gevolg veel zwaarder zyn, niet gemaklyk verdringen. Die Lugt is als dan bykans in 't geval der Lugt beslooten in Bollen, welke in de zon dikwyls eene maat van warmte krygt, dubbel der graad van warmte der vrye Lugt haalende. Deeze naspeuringen, met dat oogmerk, voortzettende, zal men misschien ontdekken, de hoeveelheid der warmte, welke de Lugt aau de Zonne verschulgid is, en de hoeveelheid, welke zy aan de Aarde moet dankweeten; men zal zeker ontwaar worden, dat, indien de Lugt door de Zon verwarmd is, geduurende den Zomer, dezelve ook, op haare beurt, geduurende den Winter, door de Aarde verwarmd wordt, 't geen onze warmte in den Zomertyd nog vermeerdert. Dit beginzel zal ons de verklaaring bezorgen van de onderscheide warmten, welke men aantreft op verschillende gronden, 't zy door derzelver aart, of kleur, 't zy door de Gewassen welke 'er groeijen, en de bewerking daar aan te koste gelegd; men zal zien, dat de Planten de Lugt verfrissen, door te beletten, dat de warmte zich in 't aardryk ophoope en daar uit gelaaten wordt; men zal weeten waarom boschagtige plaatzen, op dezelfde breedte, veel koelder zyn, dan ontgonne gronden; de aarde verhit daar meerder, en verhit de Lugt altoos weder; waarom de Graanlanden altoos veel warmer zyn dan de Weidlanden, zy geevea veel meer openingen aan de Zonnestraalen, om in den grond door te dringen, en 'er weder uit te komen. De Grasvelden, zelfs op de hoogste der alpische Bergen, zyn misschien eene der oorzaaken van de koude Lugtstreeken welke men daar voelt, door voor de warmte eene menigte van openingen te sluiten. Eindelyk, indien de Sneeuw zestig graaden van warmte noodig hebbe, om uit dien staat in den staat van Water over te gaan, hoe veel zal het Water niet indrinken, eer het in Damp opklimme? 't Zou, derhalven, van aanbelang weezen te weeten, hoe zich eene volkomen drooge Lugt venwarmde, en te vergelyken de tusschenstonden, welk een Lugt ter zelfder tyde van vogt vervuld zou moeten doorgaan. Ik veronderstel, dat, in die beide gevallen, men het vuur aan die twee Lugten, op dezelfde wyze en met de grootste voorzorgen, zou aanvoeren. - De laatste ontdekking van den Heer de saussure, van een draagbaare Electrometer, die bykans altoos tekens | |
[pagina 147]
| |
geeft van de Electriciteit des DampkringsGa naar voetnoot(*), heeft my dit Werktuig doen aanzien als een der geschiktste middelen om de Weerkunde te volmaaken: het blykt ten minste uit de proeven, door den Heer de saussure met dit Werktuig gedaan, dai de Electriciteit bykans altoos in de Lugt tegenwoordig is, dat de tekens, welke men van derzelver sterkte heeft, te merkbaarder zyn, als de Lugt meest met dampen is opgevnld, en dat deeze dampen de Electriciteit tot ons brengen; dus, dewyl de Electriciteit de uitwaasseming bevordert, en dewyl de dampen de Electriciteit aanvoeren, is het klaar, dat het meerendeel der Weerverschynzelen, min of meer, afhangen van de werking der Electrike stoffe, weshalven men niets bondigs konne zeggen over eenig vraagpunt de Weerkunde betreffende, zonder dat men de kragt dier vloeistoffe bepaald, en de duur van derzelver werking, opgemaakt hebbe. Uit deezen hoek zie ik eene menigte van ontdekkingen voortkomen. Misschien zullen wy hier door leeren, de noodzaaklykheid eener Electrike vloeistoffe, om de dampen meer of min gescheiden op te houden; 't is althans, naa zwaare Donderslagen of groote ontlastingen der Electriciteit, dat het Water uit de Wolken, met hevige vlagen nederstort; misschien neemen de dampen de Electriciteit over van de daardoor omringde lichaamen, gelyk de Proeven van de Heeren de saussure en lavoisier schynen aan te wyzen; misschien dat de ontvlambaare Lugt altoos vogtig, die zich door hunne ligtheid in de hoogste gedeelten des dampkrings verheft, de Electriciteit met zich voert, die elke wateragtige dampen derwaards niet zouden kunnen brengen. Ziet hier wederom een nieuw Voorwerp, by 't welk de Weerkunde het noogste belang heeft. Ziet daar een nieuw Werktuig, welks aanwyzingen men moet voegen by die van alle de andere; en dit dunkt my zo veel te gewigtiger; dewyl het blykt, dat de Electriciteit de kwik in den Barometer kan doen ryzen. Dit brengt my voor den geest de noodzaaklykheid om waarneemingen met den Zeilsteen te doen; dewyl men gelooft, overeenkomsten ontdekt te hebben, tusschen de werkingen der Magneet en der Electriciteit; en om dat de dagelyksche loop der Kompasnaalde, in haare beweegingen, alle dagen iets gelykvormigs schynt te hebben met de | |
[pagina 148]
| |
Electriciteit der Lugt, met de hoeveelheid der dampen in den Dampkring, en veranderingen des Barometers. My is een denkbeeld ingevallen, 't geen ik niet omhels en ook niet verwerp; doch 't geen my toeschynt nadere overweeginge te verdienen; naamlyk of de Electriciteit, of liever de Electrike Vloeistoffe, niet zou zamengesteld weezen uit de beginzelen des Lichts, die zich vereenigen met eenige lichaamen, veel grooter dan dezelve, op aarde, by voorbeeld, 't geen my de moeder schynt dier Vloeistoffe? De lichaamen, in welke het Licht voorkomt als een medezamenstellend deel, als de Harst der Boomen, gelyk ik geloof bevonden te hebben, - die lichaamen schynen eene byzondere gemeenschap te hebben met de Electrike Vloeistoffe; zy houden die met geweld, zy geeven zeer gereed tekens van Electriciteit. Ik bepaal niets, ik stel alleen voor, 't geen by my is opgekomen. Het zou, zo 't my voorkomt, zeer nuttig weezen, bykans beltendig Weerkundige Waarneemingen te doen: maar dewyl een waarneemer hier toe niet in staat is, zou de toestel, uitgedagt en beschreven door den Heer Ridder landriani, van zeer veel dienst zyn: dewyl het de veranderingen, die by aanhoudenheid in den Barometer en Electrometer, enz. voorvallen, terwyl de Waarneemer afweezig is, aanwyzenGa naar voetnoot(*). Schoon deeze Waarneenmingen niet ten uitersten nauwkeurig kunnen weezen, zullen ze altoos belangryk zyn, dewyl men 'er een vervolg in ziet, zeer geschikt om ons te onderrigten, wegens de oorzaaken der waargenomene uitwerkzelen. Ik zou nog wenschen, dat de Waarneemingen der Waarneemeren geschiedden op eene wyze, welke dezelve meer zamenstemmend maakte; door ze alle op den middag te doen; ze moeten ook 's morgens en 's avonds geschieden, op uuren even ver van het op en ondergaan der Zonne, op elke plaats en op elken dag; anderzins zal het langer of korter verblyf der Zonne, of liaar afweezen, langer of korter geduurd hebbende, verbaazend groote veranderingen maaken in de Lugtsgesteltenisse, en geene gelykheid overlaaten, tusschen Waarneemingen op dezelfde plaats, op dezelfde uuren, gedaan, of op verschillende plaatzen onder dezelfde voorwaarden. Ik zal hier mede eindigen, ik heb slegts eenige uitzig- | |
[pagina 149]
| |
ten geopend, wegens de volmaaking der Weerkunde, die meer betekent voor de volmaaking der Natuurkunde, dan men in 't algemeen gelooft. Men zal 'er, intusschen, uit zien, hoe veel het nagaan der Lugt-, Water-, en Vuur-Verhevelingen kan toebrengen, om licht te verspreiden, over alles 't geen ik wenschte dat te werk gesteld wierd; hoe veel het zich toeleggen op de voortekenen wegens de Weerveranderingen zou betekenen toor de Weerkunde; hoeveel de overeenkomsten van de Weerverschynzelen met den Groey leerzaam zouden weezen, ten opzigte, van de natuur der verschynzelen; hoeveel....Maar alles is op eene zo zonderlinge wyze zamenverbonden, wanneer men zich bezig houdt met algemeene verschynzelen, dat men't eene onderwerp niet kan aanroeren, zonder alle de andere aan te raaken. Derhalven, bewaar ik tot een nader Vertoog, de overweeging van de middelen, om, met meer of min bondigheid, het algemeen verschynzel der Weerkunde af te leiden uit alle byzondere verschynzelen, of om tot eenige algemeener oplossingen te komen, dan die men tot nog kan hebben. |
|