Dit zeggen trof den Vorst: hy naderde het vensterraam, sloeg een aandagtig oog op den Bedelaar; en beval, zonder hem een enkel woord toe te voegen, dat dien Man eene groote somme gelds zou gegeeven worden, en verliet stilzwygende en peinzende de Zaal. Hy overdagt zyne tot hiertoe gehoudene Leevenswyze: zo strydig met alle de deelen van zynen Pligt, en verderflyk voor zyne Onderzaaten. Hy stondt beschaamd over zich zelven, en nam het Ryksbewind, dus lang aan onwaardige Gunstelingen toevertrouwd, in eigen handen. Zyn voorheen enkel tydkwistend leeven was thans een leeven van geduurige werkzaamheid ten beste van den Staat: en welhaast werd de goede orde en het geluk, in de wydstrekkende Landen zyner Heerschappye, hersteld.
Niet zeldzaam, ondertusschen, waren hem klagten voorgekomen wegens den ongebonden Leevenstrant des armen Mans, door hem zo ryk begiftigd. Eindelyk verscheen deeze zelve aan de Poort van het Paleis, gedoscht in zyne voorgaande schamele kleeding; om een aalmoes vraagende. De Koning wees hem aan een der Wyzen van zyn Hof; want hy hadt de Wyzen alleen bemind en tot Hovelingen verkooren, naa dat hy Deugdzaam geworden was. ‘Zie,’ sprak hy, ‘de uitwerkzels myner Goeddaadigheid; deezen Snooden beschonk ik met rykdom; en myne Gaven hebben alleen gediend om hem te bederven. Schatten waren voor hem de bron van nieuwe Ondeugden, van nieuwe elenden!’ - 't Is waar, hernam de Wyze, doch 't is om dat gy aan de Armoede het Loon des Arbeids gegeeven hebt!