Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
ontdekken, wat het Volk oordeelde over zyn Ryksbestuur. Op zekeren dag eene eenzaame wandeling doende, tradt hy, niet verre van Moscow, in een klein Dorp, wendde voor, door vermoeienisse geheel afgemat te weezen, en zogt een intrek by verscheide Dorpelingen. Zyne kleeding was gescheurd, zyn voorkomen slegt, en 't geen moest gediend hebben om het medelyden der Dorpelingen op te wekken, en hem toegang te verzorgen, bragt weigering te wege. Vol verontwaardigings over zulk eene behandeling, stondt hy op 't punt om het Dorp te verlaaten, toen hem een Wooning in 't oog viel, waar hy zich nog niet vervoegd hadt om huisvesting; 't was de armlykste hut van 't gansche Dorp. De Czaar snelde 'er heen, klopte aan de deur, een Boer opende dezelve met de vraage: wat hy begeerde? ‘Ik,’ antwoordde de Czaar, ‘sterf bykans van honger en vermoeidheid, kunt gy my deezen nagt huisvesten?’ - Helaas! zeide de Boer, hem by de hand vattende, gy zult het hier zeer schaars hebben; gy kont op een ongelukkigen tyd; myne Vrouw is in arbeid; haar gejammer zal u geen oogenblik rust verleenen; doch kom in, kom in, gy zult ten minste voor de koude beschut weezen, en gy zult het zo goed hebben als wy. Hierop deedt hy de Czaar treeden in een klein vertrek vol Kinderen; in een wieg lagen 'er twee gerust te slaapen; een Meisje van drie jaaren lag in een daar by gezet kribbetje: terwyl haare twee Zusters, de een vyf en de ander zeven jaaren oud, geknield lagen, biddende voor haare Moeder, die zich in een naastgelegen vertrekje bevondt, en haar gejammer hooren liet. Blyf hier, zeide de Boer, ik zal oogenbliklyk iets tot uw avondeeten gaan haalen. Ras keerde by weder met eenig zwart Brood, Eyeren en Honig. Gy ziet, sprak hy, alles wat ik u kan geeven, gebruik het, nevens myne Kinderen, ik moet myn Vrouw helpen. - ‘Uwe Liefde, uwe Gastvryheid,’ betuigde de Czaar. ‘moet zegeningen over uw Huis brengen; ik hou my verzekerd god zal uwe goedheid niet onbeloond laaten.’ - Bid god, voegde de Boer hem te gemoete, Dat hy myne Vrouw eene gelukkige verlossing schenke, dit is alles wat ik wensch! - ‘En is dit alles wat gy wenscht om gelukkig te weezen?’ - Gelukkig! oordeel zelve hier over: ik heb vyf kleine Kinderen, en eene Vrouw, die my hartlyk bemint, een Vader en Moeder, die nog gezond zyn; en myn handen arbeid is genoegzaam om ze allen te onderhouden. - ‘Woonen uwe Vader en Moeder by u?’ - Ja, ze zyn by myne Vrouw. - ‘Maar uw Wooning is zo klein.’ - Groot genoeg, zy kan ons alle huisvesten. Hier op ging de Boer na zyne Vrouw, die een uur daar naa gelukkig beviel. De Man bragt, in verrekking, het Kind by den Czaar, zeggende: Zie, zie, dit is het zesde Kind, 't geen ze my schenkt! Hoe lief een Kind! Dat god het in 't leeven | |
[pagina 123]
| |
spaare gelyk hy myne andere gedaan heeft! - De Czaar, diep getroffen door dit aandoenelyk tooneel, zeide: ‘Ik zie uit het gelaad van dit Kind dat het gelukkig zal worden, en tot hoogen stand geraaken.’ - De Boer lachte om het hooren deezer voorspelling, en op dat oogenblik kwamen de twee oudste Meisjes haar Broertje kusten, en de Grootmoeder verscheen om het by de Moeder te brengen. De kleine Meisjes volgden haar; en de Boer zich nedervleiende op een stroolaage, verzogt den Czaar, dat hy mede zyne nagtrust zou neemen. Binnen weinige oogenblikken lag de Boer in een gezonden en gerusten slaap: doch de Czaar, overeinde zittende, keek rondsom, en zag alles met een tedere verrukking aan....den slaapenden Vader, en de slaapende Kinderen. Eene ongestoorde stilte heerschte in de Hut. Hy sprak by zich zelven: ‘Welk een kalmte! welk een streelende gerustheid! Gierigheid en Eerzugt, Agterdogt en Knaaging zyn hier geheel vreemd. Hoe zoet is de slaap der Onschuld!’ - Met dusdanige overdenkingen bragt de Czaar den nagt op 't stroo door. Met het aanbreeken van den dageraad ontwaakte de Boer, en zyn Gast, afscheid van hem neemende, zeide: ‘Ik moet na Muscow, myn Vriend, ik ken daar een zeer weldaadig Man, dien ik uw vriendlyk onthaal, my aangedaan, zal mededeelen. Ik zal hem overhaalen om over uw Kind als Peeter te staan. Beloof my, derhalven, dat gy zult wagten, op dat ik by den Doop kan tegenwoordig weezen. Op zyn langst ben ik in drie uuren weder hier.’ De Boer hadt niet veel gedagten van die groote belofte; doch hy stemde, de goedaartigheid van zyn hart volgende, in dit verzoek toe. De Czaar vertrok; welhaast waren de drie uuren verstreeken, en niemand daagde op. De Boer maakte zich daar op gereed, om, gevolgd door zyne Bloedverwanten, na de Kerk te gaan, tot den doop des Kinds; doch zo als zy ten huize stonden uit te treeden, hoorde hy het getrappel van paarden, en het geraas van veele wagens. Hy keek uit, en zag een aanzienlyken stoet. Hy kende de Keizerlyke Lyfwagten, en riep terstond zyn Gezin om den Czaar te zien voorby trekken. Zy kwamen schielyk uit, en vervoegden zich by de deur. De Rydtuigen vormden een kring, en eindelyk hieldt dat des Czaars voor de deur des Boers stil. De Lyswagt verwyderde de aandringende menigte, uit nieuwsgierigheid toeschietende. Het Rydtuig werd geopend, de Czaar trad 'er uit, en liep zynen Huisvester te gemoete, zeggende: ‘Ik beloofde u iemand die over den Doop uws Kindszou staan; ik volbreng myne beloofte; geef my uw Kind, en volg my na de Kerk.’ - De Boer stond als een standbeeld, nu den Czaar met alle aandoeningen van verbaasdheid en vreugde aanschouwende, dan het oog vestigende op de kostlyke kleederen en ryke juweelen; voorts zich wendende tot den stoet | |
[pagina 124]
| |
van Edelen, den Vorst vergezellende. - In deeze ten toonspreiding van pragt en grootheid, kon de Boer den armen Man niet ontdekken, die den voorgaanden nagt by hem op stroo geslaapen hadt. De Keizer liet hem eenige oogenblikken in verlegenheid; doch voerde hem welhaast te gemoete: ‘Gisteren hebt Gy my de pligten van Menschlievendheid beweezen; heden kom Ik om den aangenaamsten pligt voor een Vorst, het beloonen der Deugd, te vervullen. Ik zal u niet trekken uit een stand, aan welken gy tot eere strekt, noch u berooven van de onschuld en rust, welke ik u veelligt zou benyden. Maar ik wil u zodanige dingen schenken als u nuttig kunnen weezen. Gy zult veel Vee, overvloed van Weidlanden, en een Huis hebben, waar in gy de pligten der Gastvryheid, in volle ruimte, zult kunnen volbrengen. Uw Kind, deezen nagt gebooren, neem ik geheel onder myne bescherming. Herinner u,’ voer de Czaar lachende voort, ‘dat ik het geluk van dit Kind voorspelde!’ - De Boer kon geen woord spreeken; maar liep, met oogen van dankbaare traanen overvloeijende, na binnen om het Kind te haalen, bragt het tot den Czaar, en lag het voor hem neder. De Vorst was geheel vol ontroerenis; hy nam het Kind op zyne armen, bragt het na de Kerk, en toen de Doopplegtigheid verrigt was, leverde hy het de Moeder weder, 't niet willende berooven om 's Moeders borst; doch beval, dat het, gespeend zynde, ten Hove zou gebragt worden ter verdere opvoedinge. De Czaar hieldt zyn woord, liet het Kind in zyn Paleis opbrengen, bezorgde het ryklyk voor al zyn leeven, en voer voort den braaven Boer en diens Gezin, op de voor hem beste wyze, te begunstigen. |
|