| |
| |
| |
Antwoord op den brief over den eenvoudigen toestel, enz. Zie de Algem. Vad. Letteroef. VIIde Deel, bl. 518 van het Mengelwerk. Aan den Heere W. van Barneveld, Door T.P. Schonck, Apothecar te Amsterdam.
Myn Heer!
Het was my niet onaangenaam te zien, dat myne bedenkingen, op uw eenvoudig Toestel, u in het algemeen niet vrugteloos zyn voorgekomen, en dat gy overtuigd zyt, dat uw Toestel niet vry is van die gebreken, welke ik 'er in meene te hebben aangetoond.
Ondertusschen kan ik niet vinden, dat, na het geene ik reeds in myne bedenkingen hebbe aangevoerd, het zig voor den Scheikundigen der moeite zoude loonen, om uw antwoord, vooral, in vergelyking van uwe briefsgewyze mededeeling uwes Toestels, opzettelyk na te gaan en te ontleeden: ik achte dit in zoo verre daarenboven zoo veel te minder dienstig, als het myne smaak niet is, om iemand haatelyk te behandelen. De bedenkingen immers, welke gy op myn opgegeven Toestel gemaakt hebt, zyn, in 't geheel genomen, door u buiten myn oogmerk toegepast. Immers gaaft gy uw toestel aan de hand, om alle de fyne deelen der ligchaamen, geduurende derzelver distillering te behouden, en het springen der glasen te verhoeden.
Tot deze twee hoofdeinden kwam my uw Toestel zoo onvoldoende voor, dat ik my verplicht rekende u zulks onder het oog te brengen, en te gelyk stelde ik u myn werktuig voor, als tot gedachte oogmerk meer geschikt zynde.
Het is geheel buiten myne schuld, myn Heer, dat gy in uwen Brief over myn Toastel uwe voorige twee hoofdzaaken geheel uit het oog verliest, en alles op de byzaak, op het opvangen der luchten namenlyk, te huisbrengt. In uwen Brief beschouwt gy uw en myn Toestel, als of ze waren opgegeven als geschikte werktuigen om onder de distillering de ontwikkelende Kunstluchten der ligchaamen op
| |
| |
te vangen. Het zy hier dan genoeg u by herhaaling te verzekeren, hoe my dikwerf geoleeken zy, dat men oor myn Toestel, (indien men anders het maar oordeelkundig wil gebruiken,) om alle de wezenlyke fyne deelen der Ligchaamen, geduurende de distillering te behouden, en het springen der vaten te verhoeden, zonder gevaar te loopen, dat de vogten door het lutum, nog door het indringen van het water, uit den luchtbak, verontreinigd worden. En zie daar myn hoofdoogmerk, het welk met het uwe, volgens de eerste toedragt uwes Toestels, strookt. Ik laate gaarne aan elk die onzer beider verschillende Toestellen, met betrekking tot de zoo even genoemde oogmerken, oordeelkundig en onpartydig weet te vergelyken, de uitspraak over, wie, van ons beiden, het doel 't beste getroffen heeft.
Daar nu uwe voornaame zwaarigheid, wegens myn Toestel, over het behoorlyk en aanhoudend opvangen der Kunstluchten gaat, zo blykt de waarlieid van myn gezegde, dat gy uwe en myne hoofdzaak voor de byzaak verwisselt.
Deze uwe bedenking nochtans zelfs op deze byzaak, schynt my van geen groot belang te zyn. Laat ik u alleen zeggen, dat ik, gedurende de distillering, zeer wel in staat ben te zorgen, dat 'er in myne vogten geen water treed. Het is my noch niet mislukt om het tydpunt waar te neemen, waarop ik myn hevel, die onder het molglas uitloopt, op myn glasen pyp moet plaatsen, en die van decelve weer af moet neemen, of anders maar even moet lichten, zo dat 'er een weinig gemeene lucht kan intreeden.
Voorzeker zoude dit, by zommige bewerkingen, niet altoos zo gemakkelyk gaan, wanneer men, in Scheikundige bereidingen, enkel en alleen bedoelen wilde, om de ontwikkelende Kunstluchten op te vangen; tot deze byzondere bewerking zoude men dan zyne aandagt, alleen, op het verkrygen der luchten moete vestigen, en dit kan noch mag immers het hoofdoogmerk des Scheikunstenaars niet zyn, wanneer zyn afzigt is, om geneeskundige praeparatien te bereiden, en immers hebt gy hier voor uw Toestel, zo wel als ik het myne, opgegeven: wat wonder dan dat gy gebreken in myn Toestel meent te vinden, daar gy het nu tot een geheel ander oogmerk gegeven (als ik bedoeld heb) beschouwt.
Ik zal u meer zeggen, myn Heer, ik verzeker u, na- | |
| |
menlyk, dat zo dikwers gy bedoelt, om zo veel Kunstluchten op te vangen, gy hier door tevens in veele gevallen uwe Geneeskragtige bereidingen ten uiterste zult verzwakken, door haar van een annmerklyk gedeelte der synste en vlugste deelen te berooven; in waarheid, gydwaalt met te beweeren dat uw werktuig, op die wyze als door u aangevoerd is, eene verbetering zy, om geneeskragtige bereidingen langs dezen weg te maaken, en ik zoude met u gedwaald hebben, zo ik tot dat einde, als gy het gaarne heschouwd zaagt, myn Toestel had voorgedraager.
Maar wat nu myn Toestel aangaat, zo zy het genoeg u tot myne bedenkingen te wyzen, en indien gy de moeite gelieft te neemen, met het zelve behoorlyk proeven te doen, als dan zal het u blyken, dat het zelve geschikt is, om alle die voordeelen op te leveren, welke ik omstandig vermeld heb; zodanig, dat gy, behalven alle de fyne werkende deelen in uwv vogt te behouden, ook tevens zo veel der ontwikkelde lucht zult kunnen opvangen, overvloedig toereikende, om derzelver aart en eigenschappen te kunnen onderzoeken. Doch ook hier moet men vooral niet meer bedoelen, dan in een geschikt tydstip der bewerking de gezegde hoeveelheid lucht op te vangen, of het reets gemelde nadeel des praeparaats zoude juist bewerkt worden. Het hoosdoogmerk immers, (dat ik dit herhaale) is, of kan hier niet zyn, luchten te verzamelen, maar wel derzelver aart te leeren kennen, en de meer gemelde hinderpaalen door dit Toestel uit den weg te ruimen.
Verkiest gy het gat in den ontvanger op eene andere plaats als door my is aangewezen, ik heb 'er niets tegen; doch de rede waarom gy dit verkiest kan voor my van geen belang zyn, daar eene meer dan achtjaarige ondervinding my overtuigd heeft, dat men het gat op de door my aangegevene plaats, zonder de minste inscheuring, niet alleen kan doen drillen, maar ook tot gezegde eindegebruiken; behalven dat, is het daar ter plaatse voor my noodzaaklyk, om dat ik als dan de glasenpyp die richting geven kan, welke ik als eenigzints noodzaaklyk gesteld heb.
Dat verder door de scherpheid van zommige Geesten de doorvreeting van het lutum, op ieder afzonderlyk deeltje der oppervlakte van het zelve, geschied, ben ik volkomen met u eens; maar dat gy stelt dat zulks evenredig zy, of die kring des lutums groot of klein is, hier over moet ik my ten uiterste verwonderen: ik behoeve u niet te zeggen dat 'er een oneindig verschil plants heeft, in de hoegroot- | |
| |
heid der oppervlakte des lutums, welke men, in uw Toestel en in het myne, eenig vogt aanbied, en indien het zeker is gelyk het is, dat de doorvreeting van het lutum door de scherpheid van zommige vogten op ieder afzonderlyk deeltje van de oppervlakten des lutums geschied, overweeg dan hoe veele deeltjes van de oppervlakte vanuwen kring lutum boven de myne zodanige scherpe vogten worde aangeboden, en bedenk daar by, hoe licht 'er deelen van uw lutum in uwe vogten kunne vallen, en hoe die by my genoegzaam onmogelyk is.
Verbeel u verder niet, myn Heer, dat ik u eene onbeleefdheid zoeke aan te doen, dewyl ik u op ieder punt van uwen Brief niet afzonderlyk antwoorde; want waarlyk ik zoude onbeleefd moeten worden, indien ik zulks verkozen hadt: het zal voor u genoeg zyn te zien, hoe ik my ook hier aan de eens vastgestelde hoofdzaak blyve houden, en my van dezen weg door geene bywegen heb laaten afleiden. Om nu de genoemde hoofdzaaken eens vooral af te doen, hebbe ik het by geene enkele beschouwing laaten berusten, noch veel minder alles op eigen gezag willen beslissen; maar veel liever verkoos ik myne proeven in tegenwoordigheid der in dit vak by uitstek zeer ervarene Heeren deiman, kraijenhoff, paats van troostwyk, en cuthbertson, te herhaalen, en op wiens getuigenis ik my beroepe; en zie daar de reden dat ik u niet eerder geantwoord heb.
Tot het voornoemde einde heb ik herhaalde maalen, onder het aanleggen van myn Toestel, onderscheide Geesten gedistilleerd, vooral Sp. Nitri dulcis en Liq. Anodynus; telkens bleek my, 1o dat 'er dus doende geen bersting der Vaten noch opening des Lutums konde plaats hebben, 2o dat ik zo veel lucht konde opvangen als ik om zoo te spreeken wilde, 3o dat het Water niet zo zeer gereed, maar na lang stookens eerst tragt in de hevel te klimmen; doch dat ik dit ook altoos kan voorkomen of beletten, door my, volgens myn gebruik, by myne bewerkinge te houden, om de hevel dus, op zyn tyd, maar even te kunnen lichten, 4o dat dit alles zo veel te lichter is, daar men door dit werktuig, als een bykomende zaak luchten kan opvangen, maar dat dit in geneeskrachtige bereidingen de hoofdzaak kan noch mag zyn; want, zo als gezegt is, men zoude zo veel lucht ontwikkelen, en tevens met dezelve zo veele fyne deelen overvoeren, dat men de vereiste hoedanigheid van het praeparaat ten uiterfte zoude verminderen.
| |
| |
Om het laatstgemelde nu met een bepaald oogmerk te onderzoeken, heb ik drie onderscheidene geneeskragtige Kunsrproducten 'er aan gewaagd, namenlyk de twee zoo even genoemde, en het Acidum Salis. Betreffende de twee eerste, zoo hebbe ik daarby niets van uwe zwarigheden waargenomen, niettegenstaande ik, geduurende de geheele distillering, alle de lucht, en dus in groote menigte, in molglasen opvong.
Slegts eene enkele keer, wanneer ik opzettelyk het vuur zodanig verzwakte, dat de veerkragt der lucht in de vaten aanmerklyk moest verminderen, waardoor dan het water eindelyk tot aan het bovenste der hevel oprees, doch met zoo veel tusschenpoozing in het ryzen en daalen, dat niets lichter was dan den overgang des waters te beletten, door maar even de hevel te ligten, zoo dat 'er maar eenige gemeene lucht konde intreeden.
Het gevolg dezer proeve voor myne praeparaten was, dat ze beide een aanmerklyke hoeveelheid der fynste deelen hadden verlooren; zelfs was het water in den luchtbak zeer blykbaar met de vlugtigste deelen der geesten bezwangerd, zoo dat dezelve in verre na niet overeenkwamen met die, van welke ik, geduurende de distillering, maar zoo weinig lucht opvong, als ter bereiking der hoofdoogmerken volstrekt noodig is.
Tot het opvangen der zout-zuure en gelyksoortige Inchten, bediende ik my van een geheel ander daartoe uitgedacht toestel. Ik plaatste, in 't gat van myn Ontvanger, dat in deszelfs bovenste oppervlakte (met opzigt tot deszelfs ligging) gedrild was, een glasen Buis, ter lengte van 3½ voet, in eene perpendiculaire richting, zynde op deze hoogte hevelswyze geboogen, en loopendeter lengte van omtrent 6 voeten nederwaards, (dus veel langer dan de Kwik in de Torriselliaansche Buis opklimt,) eindigende in eene daartoe geschikte Fles, die met Kwik gevuld was, en waardoor de lucht moest doorpersen, om alzo door eene daar ingebragte tweede Pyp in een gewoonen Kwikbak, en verder in de daar instaande tweede met Kwik gevulde Fles, te kunnen overgebragt en opgevangen worden, zo als men uit de hier nevensgaande Plaat nader zien kan. Na dat ik een gedeelte lucht alzo had opgevangen, nam ik den Kwikbak weg, en stelde in deszelfs plaats een Kom met vier ponden water gevuld, om de verder uitgedreven wordende lucht daar in te absorbeeren: de toevoer dezer zogenaamde zout-zuure lucht was zo groot, dat al het water, in weinig nuren, meer en meer
| |
| |
zuur wierd, zelfs zo, dat het na het eindigen der bewerking een vry sterke Sp. Salis Acidus was.
Uit alle de voornoemde bewerkingen leeren wy dus, dat de Scheikunstenaar, in het bereiden van geneeskraechtige Praeparaten, niet te veel kan zorgen, om de luchten, die zig geduurende de bewerkinge ontwikkelen, by de Kunstproducten te doen blyven, dewyl gebleken is, dat zy altoos zeer veel van de fynste deelen der stosse zelve met zig overvoeren.
Met dit alles dient wel elk afzonderlyk Praeparaat, ingevolge zyne eigenschap, van meer of mindere veerkragt bewerkt te worden.
In het algemeen kan men het zagt stooken niet te veel aanraaden, ten einde de Ontvangers altoos zo veel koel mogelyk te houden, om dus de uitzetting der luchtstoffe te beperken. En, om alles zo veel mogelyk te behouden, is voor eenige distilleringe raadzaamer twee Ontvangers tevens te gebruiken, waar van de Buis des eenen in die des anderen eindigt, of anders door middel eener glasen Pyp met elkanderen gemeenschap te doen hebben.
Na al het gezegde kan men ligt denken, gelyk my dit de ervaaring dagelyks leert, dat myn Toestel in zodanige bewerkinge, by welke eene effervescentie ontstaat, hoogst geschikt is, om de daarby uitgedrevene luchten op te vangen, welke toch altoos anders onder de bewerkingen verlooren gaan.
En hier mede uwen Brief beantwoord achtende, meer geschikt, om, ware het mogelyk, iets ter bevordering der Kunst toe te brengen, dan om zommige uitdrukkingen in uwen Brief met onheusche, en niets afdoende, termen, te weerleggen, blyve ik met achting,
Myn Heer!
UEdl. Dienstw. Dienaar en Vriend,
t.p. schonck.
Amsterdam, 13 February, 1786.
| |
[pagina t.o. 102]
[p. t.o. 102] | |
|
|