Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Core,na den Stillen Oceaan, in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het noorder halfrond te doen.(Vervolg van bl. 615, des VIIden Deels der Alg. Fad. Lett.) Karakakooa Baay, schryft Capitein king, die thans het Reisverhaal vervolgende aanvangt, ligt aan de Westzyde van het Eiland Owhyhee. Deeze Baay wordt ingeslooten door twee laage landpunten, eene halve myl van den anderen, Zuid Zuid Oost en Noord Noord-West strekken- | |
[pagina 73]
| |
de. Op de Noordlykste punt, die vlak en dor is, staat het Dorp Kowrowa: in het diepst van de Baai, digt by een bosch van groote Kokusnootboomen is een ander, veel grooter, Dorp, Kakooa geheeten; tusschen dezelve loopt een hooge klippige steilte, van het zeestrand ontoeganglyk. Aan de Zuidzyde heeft de Kust, omtrent een myl landwaards in, een ruw voorkomen; verder op ryst het Land langzaam op, en is overspreid met behouwde akkers en bosschen van Kokusnootboomen; de wooningen der Eilanderen doen zich in grooten getale op. Het strand, rondsom de Baay, is bezet met een zwarte koraalrots, 't geen het landen, by slegt weer, zeer gevaarlyk maakt; alleen is by het Dorp Kakooa een zandige oever, met een Morai, of Bepraafplaats, aan den eenen, en een kleine versch waterwelle aan den anderen kant. In deeze Baai ankerden wy den zeventienden January, MDCCLXXIX, aan de Noordzyde, omtrent een vierde myl van strand, Kowrowa ten Noord-VVesten hebbende. Zo ras de Inwoonders bemerkten dat het onze toeleg was in de Baai te ankeren, kwamen zy van strand in een verbaazend aantal, en drukten hunne vreugd uit door zingen, schreeuwen, en eene menigte van andere buitenspoorig wilde gebaarden. De zyde, het dek, het wand van beide de Schepen, waren schielyk van dit Volk als bedekt; eene menigte van Vrouwen en Jongens, die geene Canoes hadden kunnen krygen, zwommen, schoolswyze, by de Schepen om; veelen, geen plaats aanboord vindende, onthielden zich een goed deel van den dag in 't water. Onder de Opperhoofden, die aan boord van de Resolution kwamen, bevond zich een Jongman, pareea geheeten, die wy spoedig ontdekten dat een Persoon van groot gezag was. Zich by Capitein cook vervoegende, zeide hy, dat hy de JakaneeGa naar voetnoot(*) van den Koning des Eilands was, die zich toen op een Krygstocht, op Mowee bevondt, en binnen drie of vier dagen te rug verwagt wierd. Eenige weinige geschenken, door Capitein cook hem gegeeven, verhonden hem geheel aan onze belangen, en hy deedt ons grooten dienst in het bedwingen zyner Landgenooten, gelyk wy terstond by ondervinding leerden. Want | |
[pagina 74]
| |
wy hadden slegts korten tyd ten anker gelegen, of 'er was zo groot eene menigte volks, hangende aan de eenen kant van de Discovery, dat hetzelve zeer overzyde helde; en de Scheepslieden vonden zich buiten staat om den steeds aandringenden hoop af te weeren. Capitein cook, voor eenig onheil hier uit vreezende, wees het gevaar pareea aan, die onmiddelyk tusschen beiden kwam, het Schip van dien overlast bevrydde, en de Canoes, daar om heen liggende, deedt vertrekken. Het gezag der Opperhoofden over het gros des Volks scheen, uit dit voorval, zeer willekeurig en volstrekt. Een dergelyk voorbeeld zagen wy 'er van dienzelfden dag aan boord van de Resolution, waar de menigte des Volks zo groot zynde, dat dezelve de noodwendige scheepsverrigtingen belemmerde, men genoodzaakt was de toevlugt te neemen tot den bystand van kaneema, een ander hunner Opperhoofden, desgelyks door geschenken aan Capitein cook verbonden. De ongelegenheid, in welke zy waren, hem bekend gemaakt zynde, beval hy, op 't oogenblik, zynen Landgenooten het Schip te verlaaten: en wy stonden niet weinig versteld op het gezigt dat zy zonder eenig beraad ylings over boord sprongen, uitgenomen één Man, die, agter blyvende, eenige onwilligheid in het gehoorzaamen betoonde, doch kaneema vatte hem by den arm, en wierp hem in zee. Beide deeze Opperhoofden waren Mannen, sterk en welgemaakt van lichaam, en hadden een zeer goed uitzigt. Kaneema inzonderheid was een der schoonste Mannen, die ik immer zag. Hy was omtrent zes voeten lang, hadt zeer geregelde en veel uitdrukkende gelaatstrekken, leevendige zwarte oogen; zyn houding was onbedwongen, vast, en bevallig. 't Is reeds vermeld, dat, geduurende ons kruissen rondsom dit Eiland, de Inwoonders altoos in hunne handelingen zich zeer openhartig en opregt vertoonden, en geen den minsten blyk van diefagtigheid gegeeven hadden; 't geen ons te vreemder voorkwam, dewyl de zodanigen, met welken wy tot hier toe verkeerden, lieden waren van laagen rang, dienstbaaren of visschers. Thans vonden wy de zaak geheel van gedaante veranderd. De ontelbaare hoop van Inwoonderen, die elk gedeelte van de Schepen bezetten, verschafre niet alleen veelvuldige gelegenheden om te kaapen, zonder gevaar van ontdekt te worden; maar onze minderheid in getal verschafte hun het uitzigt van straf- | |
[pagina 75]
| |
loos loos te zullen ontkomen, ingevalle van ontdekking. Eene andere omstandigheid, waar dan wy deeze verandering in hun gedrag toeschreeven, was de tegenwoordigheid en de aanmoediging hunner Aanzienlyken: want doorgaans het geroofde overgeevende, in het bezit van iemand die meer voorkomen haat dan het gemeen, hadden wy alle reden om te vermoeden, dat deeze rooveryen op derzelver aandryven begaan werden. Korten tyd na dat de Resolution behoorlyk voor anker lag, bragten onze twee Vrienden, pareea en kaneema, een derden Opperhoofd aan hood, koah geheeten, die men ons vermeldde dat een Priester was, in zyn jeugd voor een dapper Krygsheld beroemd. Hy was een klein, oud, zeer mager Man. In de Kajuit geleid, naderde hy Capitein cook met groote eerbiedenis, en wierp over diens schouderen een stuk rood laken, door hem medegebragt. Hier op eenige schreden agterwaards treedende, boodt hy eene kleine Bigge aan, die hy in zyne hand hieldt, onderwyl een reden uitspreekende, die langen tyd duurde. Deeze plegtigheid werd veelvuldigmaalen herhaald, geduurende ons verblyf te Owhyhee, en scheen ons, uit eenige omstandigheden, toe eene soort van Godsdienstige aanbidding te weezen. Hunne Afgoden vonden wy altoos met een rood laken overdekt, op dezelfde wyze als de Priester Capitein cook bedekte, en eene Bigge was de gewoone offerande, aan hunne Eatooas toegebragt. Hunne aanspraaken of gebeden werden met eene vaardigheid en gladheid uitgestort, dat ze alzins bleeken naar een vast opstel van buiten geleerd te zyn. Toen deeze pligtpleeging geëindigd was, at koah met Capitein cook, overvloedig gebruikende van alles wat hem werd voorgezet; doch hy kon even bezwaarlyk, als de overige Bewoonders der Eilanden in deeze Zeeën, overgehaald worden om voor de tweedemaal onzen Wyn of sterken Drank te proeven. Met het vallen van den avond, ging Capitein cook, door den Heer bayly en tny vergezeld, met den Priester na land. Aan wal komende, werden wy ontvangen door vier man, die, roeden draagende met hondenhair aan het einde, voor ons heen gingen, met een zwaare stem een korten volzin uitroepende, waar in wy alleen het woord OronoGa naar voetnoot(†) konden onderscheiden. | |
[pagina 76]
| |
De menigte, aan strand vergaderd, week op onze aannadering; en niemand was 'er te zien, uitgenomen eenige weinigen, die op den grond uitgestrekt lagen, digt by de wooningen van het bygelegen Dorp. Eer ik voortgaa om de aanbidding, Capitein cook beweezen, te verhaalen, als mede de byzondere plegtigheden, met welke by ontvangen werd op dit noodlottig Eiland, zal het noodig weezen eene beschryving te geeven van de Morai, reeds even aangeroerd. Dezelve bestondt uit een vast vierkant gevaarte van steen, omtrent honderd twintig voeten lang, zestig voeten breed, en twee- en veertig voeten hoog. Het bovenste was plat en wel aangelegd, en omzet met een houten hek, waar aan de hoofdschedels der Gevangenen, opgeofferd aan den dood hunner Opperhoofden, waren vastgemaakt. In het midden van het plein stondt een oud houten Gebouw met het hek, te wederzyden gemeenschap hebbende, door een steenen muur, die de geheele ruimte in twee deelen scheidde. Aan de landzyde waren vyf staaken, meer dan twintig voeten hoog, dienende tot ondersteuning van een stelling; aan den tegenoverkant, na Zee toe, stonden twee kleine huizen die eene overdekte gemeenschap met elkander hadden. Koah geleidde ons langs eene gemaklyk opgaande steilte na deeze hoogte. By den ingang zagen wy twee groote houten Beelden, met zeer misvormde weezenstrekken, en een lang stuk gesneeden hout als een omgekeerde kegel, van den top der hoofden opwaards steekende: het overige hadt geene byzondere gedaante, en was met een rood kleed bewonden. Hier ontmoette ons een ryzig Jongman, met een langen neerhangenden baard, die Capitein cook aan de Beelden voorstelde, en, na eene soort van gezang gezongen te hebben, waar in koah mede zong, ons bragt tot dat einde van de Morai, waar de vyf staaken stonden: by derzelver benedeneinde waren twaalf Beelden van eene half-cirkelronde gedaante, en voor het middelste stondt eene soort van hooge tafel, waarop een rottend Zwyn lag, on- | |
[pagina 77]
| |
der dezelve brokken Zuikerriet, Kokusnooten, Broodvrugt, enz. Koah, den Capitein onder deeze tafel geplaatst hebbende, trok het Zwyn na beneden, en hieldt het hemwaards: en, naa ten tweedemaale hem aangesprooken te hebben met eene lange redenvoering, zeer schielyk en sterk gerabbeld, liet hy het op den grond vallen, en leidde hem na de stelling, die zy beiden, niet zonder groot gevaar, beklommen. Toen zagen wy, met een staatlyken toestel, aan den ingang van de Morai, tien Mannen opkomen, met zich brengende een leevend Zwyn, en een groot rood Kleed. Eenige weinige schreden genaderd zynde, stouden zy stil, en wierpen zich voor over. kaireekeea, de bovengemelde Jongman, vervoegde zich tot hun, en het Kleed ontvangende, bragt hy het tot koah, die het om den Capitein sloeg, en vervolgens hem het Zwyn aanboodt, 't geen door kaireekeea met dezelfde plegtigheid werd aangebragt. Terwyl Capitein cook daar stondt, in die lastige geslalte, met het roode Kleed omwonden, en zich met moeite vasthoudende aan de stukken van een rottige stelling, begonnen kaireekeea en koah dan dienst, nu eens zamen, dan beurtling, zingende. Dit duurde langen tyd, eindelyk liet koah het Zwyn vallen, waar op hy met den Capitein afklom. Hier op werd hy by de bovengemelde Beelden geleid, en tot elk derzelven iets op een scherpen toon gezegd hebbende, met zyne vingers in 't voorby gaan op dezelve tikkende, bragt hy hem tot het middelste, 't geen, door dien het met een rood Kleed bedekt was, bleek van meer aanziens te zyn dan de overige. Voor dit Beeld wierp hy zich neder, en kuschte 't zelve; begeerende dat Capitein cook het desgelyks zou doen, die zich, in al dit bedryf, door koah het bestuuren. Wy werden gebragt na de andere afdeeling van de Morai, waar eene ruimte was, tien of twaalf voeten in 't vierkant, omtrent drie voeten laager dan het plein. In dezelve daalden wy neder, en Capitein cook zat tusschen twee houten Afgoden. Koah ondersteunde een van cook's armen, en verzogt my den anderen te onderstutten. Op deezen tyd verscheen 'er een tweedy toevloed der Inboorelingen, met zich brengende een gebraaden Varken, Pudding, eenige Broodvrugt, Kokusnooten en andere Vrugten. Als zy ons naderden, voegde kaireekeea zich aan hun hoofd, en het Varken, op de gewoone wyze Capitein cook aanbiedende, begon hv denzelfden zang als | |
[pagina 78]
| |
voorheen, en zyne Medegenooten beantwoordden hem geregeld. Wy merkten op, dat, by ieder antwoord, de deelen des Gezangs allengskens korter wierden, tot dat, omtrent het einde, dat van kaireekeea uit slegts twee of drie woorden bestondt; door de overigen met het woord Orono alleen beantwoord. Wanneer deeze opoffering, welke ten minsten een vierde van een uur duurde, geëindigd was, zaten de Inboorelingen tegen over ons neder, en begonnen het Varken open te snyden, de Vrugten te verleezen en de Kokusnooten te breeken, terwyl anderen bezig waren met Ava te brouven, door het inmengzel tot dien Drank te kauwen, op dezelfde wyze als op de Friendly Eilanden. Kaireekeea nam daar op de kern van een Kokusnoot, welke hy kauwde, en daar mede Capitein cook's aangezigt, hoofd, handen, armen en schouders bestreek: hier op werd de Ava rond gediend, en, naa dat wy dien drank geproefd hadden, begonnen koah en pareea het Verkensvleesch in stukken te snyden, en 't zelve ons in den mond te steeken. Ik had 'er niet veel tegen, om door pareea, die vry zindelyk was, gevoed te worden; doch Capitein cook, die voorgediend werd door koah, zich het door hem behandeld stinkend Zwyn herinnerende, kon 'er geen brok van doorkrygen, en wy mogen wel veronderstellen, dat zyn afkeer niet verminderde, toen de onde Man, volgens de hier in zwang gaande beleesdheid, de stukken voor hem gekauwd hadt. Toen deeze laatste plegtigheid geëindigd was, waar aan Capitein cook, zo spoedig als hy met eenige voeglykheid kon, een einde maakte, verlieten wy de Morai, naa onder het Volk eenige stukjes Yzer en andere Snuisteryen uitgedeeld te hebben, waar in zy zeer veel genoegen scheenen te vinden. De Mannen, met roeden voorzien, geleidden ons na de boot, herhaalende dezelfde woorden. Het Volk week weder uit den weg; en de weinigen, die bleeven, wierpen zich op den grond neder als wy voorby gingen. Wy roeiden terstond na boord, vol van gedagten over 't geen wy gezien hadden, en zeer wel voldaan over de goede geneigdheid onzer Vrienden. De beduidenis der veelvuldige plegtigheden, met welken men ons ontving, en die wy, om derzelver nieuwigheid en zeldzaamheid, in 't breede verhaald hebben, laat een ruim veld tot gissingen open: ongetwyfeld strekte zy, van de zyde der Owhyheeren, ten betoon van zeer groote hoog- | |
[pagina 79]
| |
agting, en scheenen, zo verre zy Capitein cook, in 't byzonder betroffen, tot aanbidding op te klimmen. Op den volgenden morgen, den achttienden, ging ik, poraal onder dit getal begreepen, aan land, bevel hebbende om een Werkplaats op te rigten, in zulk een stand als meest geschikt was om de Waterhaalers en anderen, die op 't land werkten, in 't oog en onder bescherming te houden. Als wy in 't midden van het Dorp na een daar toe bekwaame plek gronds zogten, boodt pareea, altoos gereed om ons zyne goede geneigdheid en magt te toonen, ons aan eenige huizen omverre te werpen, die ons, tot bereiking van ons oogmerk, in den weg zouden gestaan hebben. Wy oordeelden van deeze aanbieding geen gebruik te moeten maaken, en vervaardigden onze Wagtplaats op een veld, niet verre van de Morai, 't geen ons gereedlyk werd ingeruimd: de Priesters heiligden terstond, om den indrang der Inboorelingen af te weeren, die plaats, door hunne roeden te zetten rondsom het afschutzel. Deeze soort van Godsdienstig Verbod, noemen zy Taboo: een woord, 't geen wy, geduurende ons verblyf onder deeze Eilanden, menigmaal boorden, en van eene zeer veel beduidende en kragtige betekenis vonden. Het verschafte ons zelfs eene meerdere afzondering dan wy verlangden. Geen Canoes durfden het waagen naby ons te landen; de Inboorelingen zaten by het afschutzel; doch niemand boodt zich aan om binnen de Taaboode plaats te komen, voor hy deswegen van ons verlof verkreegen hadt. Maar, schoon de Mannen, op ons verzoek, met voorraad, dwars over het veld liepen, konden wy, op geene mogelyke wyze, de Vrouwen beweegen by ons te komen. Zonder vrugt booden wy haar geschenken aan; wy zogten het door pareea en koah te bewerken, doch vrugtloos; wy kreegen bestendig ten antwoord, dat de eatooa en terreeoboo (dit laatste was 's Konings naam) hun zou dooden. Deeze omstandigheid vermaakte onze Vrienden aan boord niet weinig, waar de menigte Volks, en inzonderheid van Vrouwen, die 'er gestadig aankwamen, hun noodzaakte, bykans aanhoudend, de Schepen daar van te ontlasten, om het noodige scheepswerk te kunnen verrigten. By die gelegenheden gebeurde het meermaalen, dat tusschen de twee en drie honderd Vrouwen te gelyk in Zee sprongen, en daar rond zwommen en baadden, tot dat zy weder konden toegelaaten worden. | |
[pagina 80]
| |
Van den negentienden tot den vier- en twintigsten viel 'er niets byzonder meldingswaardigs voor. De Schepen werden gekalsaat, en het Touwwerk geredderd. Het inzouten van Varkensvleesch was een der zaaken voor welke Captein cook de meeste zorg droeg, en waar in hy, niettegenstaande men het doorgaans ondoenlyk geoordeeld hebbe, onder de Keerkrings Lugtstreeken, het Vleesch door zouten te bewaaren, zeer wel slaagde. Niet lang hadden wy onze Wagtplaats betrokken, of wy ontdekten, in onze Nabuurschap, de woonplaatzen eener Maatschappy van Priesteren, wier geregelde oppassing van de Morai onze nieuwsgierigheid trok. Hunne hutten stonden rondsom een Vyver, en waren omringd door een bosch Kokusnootboomen, 't geen hun afzonderde van den stand en de rest des Dorps, en aan die plaats het voorkomen van een Godsdienstig verblyf byzette. - Capitein cook hier van door my verwittigd, besloot by die Priesterschaar een bezoek af te leggen, 't geen hy vervolgens deedt, en bykans met dezelfde Godsdienstige Plegtigheden ontvangen werd als op de Morai. Zo lang wy in de Baay bleeven, werd Capitein cook telkens, als hy aan land kwam, vergezeld door een deezer Priesteren, die voor hem heenen ging; kennis geevende dat de Orono aan land was, en het Volk gebiedende voor hem neder te buigen, Dezelfde Persoon vergezelde hem ook steeds op 't water, staande in de Boot, met een roede in de hand, kennis geevende aan de Inboorelingen, die zich in Canoes bevonden, dat de Orono aankwam, waar op zy terstond het roeijen slaakten, en bunne aangezigten nedergeslaagen hielden tot dat hy voorby was. Wanneer hy stand hieldt by de Wagtplaats, kwam kaireekeea met zyne Broederen, onmiddelyk, met Varkens, Kokusnooten, Broodvrugt, enz. en booden die aan met de gebruiklyke plegtigheden. 't Was, by deeze gelegenheden, dat eenigen der mindere Opperhoofden, dikwyls, verzogten de vryheid te mogen hebben om den Orono eene offerhande te doen. Dit verguud zynde, booden zy zelve het Varken aan, doorgaans met duidelyke kentekens van vreeze in hun gelaad; terwyl kaireekeea en de Priesters hunne gewoone Gezangen aanhieven. De beleefdheden deezer Maatschappy bepaalden zich niet tot loutere pligtpleegingen. Die van ons Volk aan Land waren ontvingen dagelyks van hun een toevoer van Varkansvleesch en Gewassen, meer dan genoeg was tot hun | |
[pagina 81]
| |
onderhoud, en verscheide Canoes, met' leevensbehoeften belaaden, werden even slipt aan boord der Schepen gezonden. Niets werd tot wedervergelding gevorderd; noch deeze zelfs eenigzins van ter zyde aangeduid. Hunne geschenken bragten zy toe met eene geregeldheid, meer gelykende naar het kwyten van een Godsdienstpligt, dan naar het betoon van weldaadigheid. Wanneer wy onderzogten, op wiens kosten alle die gunstbetooningen ons werden toegeschikt, gaf men ons te verstaan, dat het geschiedde op kosten van een groot Man, kaoo geheeten, den oppersten der Priesteren, en Grootvader van kaireekeea, die op dien tyd afweezig was van het Eiland, den Koning vergezellende. (Het Vervolg hier na.) |
|