Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Leevensberigten van den Hertog Maximilien Jules Leopold van Brunswyk.‘Onder zo veele Leevensschetzen, als, in ons Mengelwerk, geen onbehaagelyk gedeelte voor veelen onzer Leezeren uitmaaken, verdient dat van den Vorstlyken Menschenvriend, 't geen wy thans mededeelen, eene byzondere opmerking: zyn naam alleen is eene aanpryzing, 't Zelve is getrokken uit verscheide Hoogduitsche Nieuwspapieren.’
Maximilien jules leopold, den elfden van Wynmaand des Jaars MDCCLII te Wolfenbuttel gebooren, was de laatste Zoon van carel, regeerend Hertog van Brunswyk en Lunenburg, den zes- en twintigsten van Lentemaand des Jaars MDCCLXXX overleden, en van philippina charlotta, Dogter van frederik willem, Koning van Pruissen. Zyne doorlugtige Ouders, getroffen door de goede geschiktheden en het braaf Character des Kinds, vertrouwden de eerste zorge der opvoedinge aan de Heeren van walmoden en van campen, daar naa aan den Heer van bulow, toen Groot Hofmeester aan 't Hof der Hertogin-Weduwe. Sleges twaalf jaaren bereikt hebbende, lag hy zich met ernst op de Weetenschappen toe. In 's Prinsen jeugd stonden de Brunswyksche Troepen onder Bevelhebberen van eene beroemde dapperneid; de Stad Brunswyk, en de Hoogeschool daar gevestigd, mogt zich teffens beroemen op Geleerden, en Leeraars, van den eersten rang. Een gaertner, een schmid, een jerusalem, verwierven toen de hoogste agting. De Raadsheer schmid, toen Bewaarder der Archiven, en Hoogleeraar, onderwees den jongen Vorst in de Geschiedenis; de Raadsheer en Hoogleeraar gaertner leerde hem de Fraaije Letteren en de Zedekunde, terwyl de Abbé jerusalem hem de beginzelen van den Godsdienst inboezemde. In 't Jaar MDCCLXIV, kreeg de Colonel warnstaedt het byzonder opzigt over 's Prinsen opvoeding. Da Luitenant Colonel des Ingenieurs schneller en de Capitein der Artilleristen gerlach, waren zyne Leermeesters in de Kunst des Oorlogs. De Hoogleeraar nauvillon gaf hem les in 't Fransch en de Fransche Letterkunde, de Hoog- | |
[pagina 62]
| |
leeraar gattinara, in 't Italiaansch/ Het Latyn was hy ten vollen magtig, ook sprak hy het Engelsch; hy kende den aart van alle die taalen en derzelver beste Schryveren beter dan men zou gedagt hebben, dewyl hy nooit eenig vertoon van zyne groote bekwaamheden maakte; integendeel bedekte hy dezelve altoos onder het beminnelyk dekkleed van nederigheid, en bediende 'er zich alleen van in gevalle van noodzaaklykheid; eindelyk vermeerderde hy te Frankfort zynen Taalschat nog met het Poolsch. De smaak van maximiliaan, voor alle soorten van nutte Weetenschappen, en zyn gelukkig vatbaar Verstand, veroorzaakte, dat hem te onderwyzen eene aangenaame zaak was voor die 'er zich mede onledig hielden, en hun teffens tot eere strekte. - Hy betoonde de grootste gehegtheid aan, de diepste agting en eerbied voor, hun; hy was gewoon te zeggen, ‘dat zy de Mannen waren, die de grondslagen lagen voor zyn toekomend geluk, - de Mannen, die hem tot de waardigheid van een Mensch ophieven!’ Zyn Hart was doordrongen van de beginzelen des Godsdiensts: in alle zyne gesprekken, in alle zyne daaden, betoonde hy eene waare hoogagting voor het weezenlyk Christendom, en gaf blyk hoe veel voordeels hy gedaan hadt met de lessen van den Abt jerusalem. Zyne Geloofsbelydenis, tweemaalen te Brunswyk gedrukt, wrees uit, welke Godsdienstbeginzels de Prins omhelsde, en teffens den Leertrant zyns waardigen OnderwyzersGa naar voetnoot(*). Met den Jaare MDCCLXX, woonde maximiliaan den Wapenschouw der Krygsbenden in Silesie by, en was tegenwoordig by 't gesprek tusschen Koning frederik en den Keizer joseph den II. - In Slachtmaand des volgenden Jaars, hadt hy het genoegen zynen doorlugtigen Broeder te vergezellen na de Hoven van Weimar, Gotha en Anspach. Van daar trok hy na Staatsburg, waar hy | |
[pagina 63]
| |
zich een Jaar ophieldt; voortvaarende met zich in de Krygskunde en andere Weetenschappen, eenen Vorst voegende, te oefenen, onder het opzigt des Colonels warnstaedt. Den zesden van Bloeimaand des Jaars MDCCLXXII, kwam hy weder te Brunswyk; de Hertog zyn Vader bevorderde hem, naa de laagere Krygsrangen doorgegaan te hebben, in den Jaare MDCCLXXVI, eerst tot Luitenant Colonel, voorts tot Colonel; den eersten van Herfstmaand des Jaars MDCCLXXII, was hy intusschen tot Ridder van Maltha te Sonnenbourg aangesteld. Met den Colonel van warnstaedt, ging hy den vierden van Grasmaand des Jaars MDCCLXXV na Italie op reis. In die zelfde maand kwam hy te Weenen, waar hy, met zeer veel onderscheids ontvangen werd door hunne Keizerlyke en Koninglyke Hoogheden, en 't gantsche Hof, aan 't welk hy aangeboden werd door den Graaf van ditrich tein. Weenen, op 't einde van Grasmaand verlaatende, stondt hy den Raadsheer lessing, die 'er zich bevondt, toe, om hem op de reis na Italie te volgen. - In Zomermaand trof hy te Venetie, nevens den Keizer, den Groot Hertog van Toscaanen, de Aartshertogen maximiliaan en ferdinand, den Hertog van Parma, en eene menigte andere Persoonen van den eersten rang, aan. Men vierde daar de Trouwplegtigheid der Doge met de Zee, op eene ongemeen pragtige wyze. Den negentienden dier maand, bereikte hy Florence, waar het Hof niets spaarde om hem het verblyf aangenaam te maaken. - In Oogstmaand begaf hy zich na Livorno, en stak met een Fransch Schip na Corsica over; de Generaal marboeuf bewees hem alle eere aan zyne hooge geboorte verschuldigd. - Te Rome verscheen hy, in Wynmaand, onder den naam van den Graaf van Lunenburg, en bezag 'er de zeldzaamheden; de Heilige Vader betoonde hem veele verpligtende heusheden, en deedt onder anderen in zyne tegenwoordigheid, het beroemde Miserere van jomelli uitvoeren. Wanneer maximiliaan na Duitschland wederkeerde, gaf de Koning van Pruissen, frederik de II, op den twaalfden van Louwmaand des Jaars MDCCLXXVI, hem het openeevallen Regiment van dieringshof, 't welk zich te Frankfort aan den Oder legerde. De Prins kwam den zevenden van Sprokkehnaand te frankfort, en maakte zich algemeen bemind door zyn vriendlyken en heuschen ommegang. Hy bevondt by het Regiment eenige honderd | |
[pagina 64]
| |
kinderen, die de Armbezorger niet kon laaten leeren leezen of schryven, schoon deeze kundigheden thans in eenen Soldaat vereischt worden. De noodige navorschingen over de voorgaande schikkingen te hunner opvoedinge gedaan, en ontdekt hebbende, dat het aan een bekwaam Meester en een gevoegelyk School ontbrak, vormde hy onmiddelyk het plan om hier in te voorzien, en maakte een aanvang met de uitvoering in't Voorjaar van MDCCLXXVII. Hy liet een School bouwen, welke hem eene groote somme uit zyn kas kostte; hy stelde twee Schoolmeesters aan, elk op twaalf Ryksdaalders 's maands; elk die een Compagnie bezat, gaf 'er 's maandlyks een Ryksdaalder toe. Het hout verschafte de Hertog. In Louwmaand des Jaars MDCCLXXIX, werd de School geopend, en eene Leerwyze, volgens de beste voorschriften, daar ingevoerd. De Heer carel samuel protzen, toen Armbezorger des Legers en Inspecteur te Zullichau, betoonde een onvermoeiden vlyt in het voltooijen dier Stigting. Men onderwees 'er in 't leezen, schryven, rekenen, in de Geschied-Natuurkunde, en den Godsdienst. De Prins bezorgde van de Boeken, tot den laatstgemelden tak behoorende, een grooten voorraad. De Kinderen, vier jaaren oud zynde, werden in deeze Schoole toegelaaten. Doorgaans waren 'er omtrent drie honderd in. Een der Meesteren, geduurende den Veldtocht des Jaars MDCCLXXVIII, de School verlaaten hebbende, en dus de geheele last op den ander gevallen zynde, voegde de Prins uit zyn eigen beurs 's maandlyks acht Ryksdaalders by de eerste bezolding, zo dat hy, behalven huisvesting en brand, twintig Ryksdaalders 's maands hadt. Korten tyd voor dat maximiliaan het droevig ongeluk trof, 't welk zyne dagen eindigde, was hy druk bezig om een tweeden Meester aan zyne School te bezorgen. Zyn dood verhinderde de volvoering van dit ontwerp. - Hy deedt de Kinderen, in 't openbaar, proeven van hnnne vorderingen geeven, deelde pryzen in Boeken en Eerpenningen uit aan de naarstigsten, en poogde de traagen aan te prikkelen. Daarenboven was hy niet alleen de weldoender van de Kinderen zyner Soldaaten alleen: een groot aantal arme Weezen, Burger-Kinderen, leerden, op 's Prinsen kosten, handwerken, en hy vormde in deezervoege nuttige Leden voor den Burgerstaat. In den Jaare MDCCLXXVIII, voerde maximiliaan zyn Regiment aan in de Voerhoede, die onder 't bevel stondt | |
[pagina 65]
| |
van den Generaal moelendorf, en een gedeelte uitmaakte van het tweede Leger onder Prins Hendrik. Zyn aangebooren moed en zyne begeerte om stipt zyn pligt waart te neemen, zou hem in Boheme welhaast aan de grootste gevaaren hebben blootgesteld. Dan, hy vondt alleen gelegenheid, door de uitsteekenheid van zyn Character, alle Menschen, die het geluk hadden van hem te kennen, aan zich te verpligten. - De algemeene droefheid, welke zyn dood in Saxen veroorzaakte, draagt getuigenis van het gunstig gevoelen, 't geen men van hem koesterde, terwyl hy in Dresden de Winterlegering hieldt; Zyn Leergraage geest derfde in Saxen geen voedzel. Spaarzaam op zyn tyd, verdeelde hy zyne uuren tusschen het waarneemen van zyn Krygsberoep, het beoesenen der Weetenschappen, en het oefenen van Liefdewerken. Met het Jaar MDCCLXXIX, bragt hy zyn Regiment na Frankfort te rug, en gaf zich te eenemaal over om 'er een buitengewoone zorg voor te draagen; zoekende te gelyk geluk en genoegen onder Menschen van allerleien rang te verspreiden. Wanneer, naa den dood van den regeerenden Hertog carel, zyn Vader, de opvolging in de Hertoglyke Waardigheid, in den Jaare MDCCLXXX, op den Erfprins carel willem ferdinand kwam, nam Prins leopold ook den naam van Hertog aan, in gevolge van het Regt der Prinsen van Brunswyk. In 't Jaar MDCCLXXXI, verhief de Koning van Pruissen hem tot Generaal Majoor. Tot den zevenen twintigsten van Grasmaand, des Jaars MDCCLXXXIV, hadt Frankfort het geluk van hem te bezitten, en zyne deugden te bewonderen. Eene menigte van armen en behoeftigen bestonden van 't geen hy van zyne eigene uitgaaven bezuinigde. De gemelde dag was hem doodlyk. Op den zeventienden van Grasmaand was het laatste Ys in den Oder losgeraakt, en men ontdekte dat het water steeds wies. Het klom zo hoog, dat den vier- en twintigsten, de Dyk, een halve rayl beneden de Stad, doorbrak, by Lebus na don oostlyken kant der Riviere. Op den vyf-en twintigsten, was het water zo hoog als in den Jaare MDCCLXXX. Het oefende zyn meeste geweld tegen den Dyk der Voorstad; men wendde alle moeite en voorzorge aan om den vloed tegen inbreeken te bedwingen. De Stads-Overheden, en inzonderheid de Oorlogs raad frummer, eerste Burgemeester; hieldt nagt en dag het oog op, en bevel over, de Werklieden; om deezen aan te | |
[pagina 66]
| |
moedigen, sloegen zy 'er zelve de handen aan: doch alles was vergeefsch. Den zeven- en twintigsten, 's nagts ten één uur, hoorde men in de lugt een buitengewoon geraas, veroorzaakt door een hagelbui, aangevoerd door een Noord-noord-westen wind. Deezs wind drong het water met nieuw geweld tegen den Dyk, waar in reeds een breuk was. Niets dan de onverwyldste hulpe kon den Dyk behouden, en 't gevaar, 't welke de Inwooners niet zouden hebben kunnen ontkomen, als de Dyk 's nagts doorgebrooken was, verininderen. 's Morgens ten zes uuren, stroomde het water, op veele plaatzen, over den Dyk heenen, doch allermeest aan de zyde van het Huis van lehmann, digt by de Zydefabriek. Van toen af konden alle menschlyke poogingen niets uitrigten tegen den indrang des waters: het gemaakte werd, in een oogenblik, verwoest, de arbeiders waren op niets anders bedagt dan om hun leeven te beveiligen: en veelen behielden 't zelve met zeer groote moeite. Behalven de Dykbreuk by het Huis van lehmann, omtrent twee honderd schreden beneden de Brug, was 'er een tweede van dertig of veertig schreden breed, digt by het oude Tolhuis, ten half vier, naamiddags, ontstaan. De beide Stroomen vereenigden zich aan het zuideinde van de Paardemarkt, om zich vervolgens in verscheide takken te verdeelen, die de Voorstad onder water zetten, huizen, schuuren, landen en tuinen verwoestten. De Oder tradt desgelyks buiten zyne oevers aan 't einde van den Dyk buiten de Barriere, drie honderd schreden boven den Rooden Tooren, en de weg van de Post na Silesie was, geduurende eenige dagen, onbruikbnar; 'er hadt zich daar een diepe stroom gevormd, tusschen de vystig en zestig schreden breed 'er dwars over heen loopende, deeze nam met zich een gedeelte van den Jooden berg, als mede een gedeelte van den Cunerdorsschen weg, vervullende een diepen arm van den ouden Oder, graavende eene nieuwe bedding, op eene plaats, voorheen, hoog en droog. Groote Ysschotzen bonsden met geweld op de Brug, 's morgens ten tien uuren week het paalwerk, het overige werd kort daar naar weggevoerd, en dus de gemeenschap tusschen de Stad en de Voorstad afgebrooken, de Inwoonders der laatstgemelde hadden geene andere toevlugt dan de groote Zyde-Fabriek, geheel van steen gebouwd. Voor het overige stondt de geheele Voorstad onder water, en het geweld des strooms rukte alle huizen in 't voorbygaan | |
[pagina 67]
| |
omverre. De ongelukkige Inwoonders zouden misschien onvermydelyk omgekomen weezen, wanneer men, voor het breeken der Brugge geene Booten hadt aangevoerd.- Leopold zelve zondt hun een Sloep, op een Kar door zyne Paarden getrokken, noch de Kar, noch de Paarden konden wederkeeren; zy vonden zich genoodzaakt schielyk eene wykplaats te zoeken tegen de woede der golven, in het Dorp Cunerdorf, op eene hoogte, een halve myl afgelegen. Drie Persoonen durfden in een klein Bootje de Brug en de Dykbreuk doorvaaren. De Hertog leopold van brunswyk, die zyn weldaadigheid en menschenliefde in ontelbaar veele gevallen betoond hadt, kon in een zo algemeenen nood geen ledigstaand toekyker weezen. Hy begaf zich na de Voorstad Cuben, om eenige Raadslieden te helpen in het gereed maaken van Visschers Schuiten. Terstond stelde hy voor om zich na de onderliggende Voorstad te doen brengen door de Dykbreuk: hy werd 'er van afgebragt door het smeekend aanstaan van twee Magistraatspersoonen. Twee Soldaaten wierpen zich voor zyne voeten neder, omhelsden zyne knien, biddende dat hy van dit oogmerk wilde afzien, en een leeven, zo dierbaar, aan zulk een groot gevaar niet blootstellen, en het te spaaren ten beste van duizenden van Menschen. Deeze betuigingen van liefde en genegenheid troffen hem, tot dat een Visscher het waagde, met zyn Schuit, van de Visschers Haven tot aan den Dyk te vaaren. Hy hadt by zich twee Makkers, welks eene, als Soldaat, 't verlof des Hertogs noodig hadt, 't geen hy ook verwierf. Dit voorbeeld spoorde den Hertog aan zelve derwaards te gaan, om te zien, of hy, in de huizen, welke, het een naa het ander, van oogenblik tot oogenblik, instortten, den geenen die onverwylde hulpe noodig hadden, dezelve kon toebrengen. Hy begaf zich na de Visschers Haven, en ging, zonder spreeken, in een Schuit, en scheen van wal te willen steeken. De Eigenaar des Vaartuigs, die 'er omstreeks stondt, vroeg na zyn oogmerk, en 't zelve verstaan hebbende, zogt hy hem daar van af te trekken, door het gevaar te toonen. Alle voorstellen bleeken vrugtloos. Ik ben, sprak de Hertog, een Mensch, gelyk gy; 't komt hier op 't redden van Menschen aan! en hy beval hem terstond het Vaartuig by de Bleekplaats der Bezettinge te brengen, om van daar na de weggespoelde Brug te vaaren. Dus wees hy denzelfden weg aan, welken een voorgaand Vaartuig | |
[pagina 68]
| |
genomen hadt, een bewys van zyne voorzigtigheid. De overtocht was gevaarlyk; doch wcrd volvoerd, op de wyze door hem aanbevolen, en herhaald. Toch stootte het Vaartuig eerst by de Brug tegen een Ysschots; doch ging zonder eenig ander ongeluk de Brug door. De Hertog was daar over dermaate in zyn schik, dat hy volvrolyk zyn hoed afnam en draaide voor den Major koeppern, die op een nog overgebleeven brok van den Brug stondt, en hem aanmaande zorg voor zich zelven te draagen. Deeze overvaart geschiedde onder 't oog eener groote menigte Persoonen, die dezelve van den oever beevende aanschouwden, en den Hemel om eenen gelukkigen uitslag baden. Waarschynlyk nam deeze Schuitevoerder, zo juist als de eerste, het oogenblik niet waar om het. Vaartuig te wenden om uit den stroom te geraaken, en de groote Schuiten, aan den Dyk vastgemaakt, te bereiken. De stroom sleepte het Vaartuig, waar in 'de Hertog zich bevondt, mede, na de Dykbreuk niet verre van de Zyde-Fabriek; het stootte tegen een boom en schepte water. De Visscher, die stuurde, viel; de Hertog, waggelende, maakte in 't midden des Vaartuigs te komen, en hieldt zich vast aan den arm van een Schuitevoerder. Nog was 'er niets kwaads te vreezen, als de Bark recht vooruit was geschooten, en met de steeven niet andermaal op den boom gestooten hadt, zo dat dezelve omver sloeg. - Ongelukkig viel de Hertog in eene diepte, en werd in ééns overstelpt; men wierp hem touwen, haaken en riemen toe; doch de stroom gedoogde niet dat Menschen of iets anders hem genaakten: men zag niets weder boven komen dan een schouder; het hoofd bleef altoos onder water; het lichaam dreef na de Paardemarkt, vystig of zestig schreden verre: waar het onmogelyk was op den Oever of den Dyk te komen: strydig met het geen doorgaans gebeurt, kwam hy niet weder boven. Zyne drie lotgenooten kwamen weder boven, en bereikten een boom, waar op zy zich hidden tot men hun afhaalde; het omslaan des Vaartuigs en het wegzinken des Hertogs, ging zo schielyk toe, dat 'er niet meer dan twee minuuten verliepen. Geheel de Stad werd met schrik bevangen op 't verneemen van dir ongeluk; men hoorde slegts ééne stem: de beste der Prinsen is niet meer! Ondertusschen zogt elk zyne smart te verzagten, door zich te vleijen met het denkbeeld, dat men hem uit het water zou haalen, en zyn dierbaar leeven redden. Wen zag van verre zyne drie | |
[pagina 69]
| |
Tochtgenooten, den een na den ander uit het water komen, en geloofde, om dat men zulks vuurig wenschte, dat een deezer de Prins ware. Een en anderwerf liep het gerugt door de Stad, dat leopold behouden was. Op het eerste gerugt, trokken tusschen de twintig en dertig Persoonen, zo Burgers als Soldaaten, een wagen door de Stad waar op een bed lag, van zyn Huis, tot de plaats, waar men dagt dat hy zou opgehaald worden. Doch de Voorzienigheid hadt het anders beschikt! Naa 't verloop van een half uur, was men ten vollen verzekerd van dit onboetbaar verlies, en alle hoope verdween. De noodige toebereidzels om zyn lichaam te zoeken werden gemaakt, doch vrugtloos. Dewyl de stroom den weg genomen hadt tusschen de omver gespoelde huizen door, giste men dat het Lyk onder de puinhoopen of onder het zand, in groote menigte door den stroom medegevoerd, zou liggen. Twee dagen daarna, vondt men zyn stok in een haag van een tuin, en zyn hoed elders. Vrugtloos beloofde men een groote somme aan hem die het Lichaam ontdekte: de Schuitevoerders en Soldaaten sloofden zich vergeefs af in het zoeken. Op den tweeden May, naa dat het lyk des Prinsen zes dagen in 't water gelegen hadt, ontdekten eenige schuitevoerders, terwyl zy hooi en stroo van onder een ingestorte schuur haalden, vaarende door den tuin van den Sergeant Major der Gardes, een hand met een handschoen, boven het water uitsteekende: zy naderden, en zagen dat hier het Lyk van den Prins lag, uitgenomen die hand, geheel met zand overdekt. 't Zelve opgehaald en in hun schuit gelegd hebbende, bragten zy het t'huis. De Hoogleeraar meyer en Doctor schuhmacher kreegen last het Lyk te balzemen. 't Zelve geopend hebbende, vonden zy in de maag niet meer dan omtrent twee lepels water en een weinig melk, waar uit, en uit eenige andere benissende tekenen, zy oordeelden, dat de Prins, die zich dien dag zo veel moeite gegeeven hadt en doornat van zweet was, door eene beroerte aangetast wierd op 't oogenblik dat hy in 't water viel; welke hem belette boven te komen. Het water hadt zyne gelaatstrekken niet misvormd. De frisse kleur van zyn weezen, en de trek van Menschliefde daar op gedrukt, waarmede hy aller harten innam, waren in 't koude zand bewaard gebleeven. Het bovenste van de Neus alleen was een weinig beschadigd, waarschynlyk, naa zyn dood, door een tak onder het water. Het | |
[pagina 70]
| |
gebalzemd Lyk werd 's avonds openbaar vertoond in Krygsgewaad. Op het dekzel van de doodkist lag zyn Sluier, zyn Ringkraag, zyn bloote Degen, en het Ridderkruis van Maltha. 'Er stondt een Eerwagt by van dertig man, met een Officier. Elk stondt het vry om in te treeden, voor 't laatste dien beminden Prins te zien, en de offerande van traanen toe te brengen. Reeds was van Brunswyk te Frankfort een Capitein gekomen, door den Regeerenden Hertog afgezonden, om de toebereidzels tot het vervoeren van den overledenen te maaken. Maar zyn Regiment en de Stad vaardigde een Bode na Brunswyk af met een Brief, verzoekende, dat de Hertog hun den troost niet zou misgunnen om binnen de muuren van Frankfort de dierbaare overblyszels te bewaaren van een Vorst, die hun zo veel weldaaden beweezen hadt, en dien zy aanbaden. Hunne aanzoeken waren zo dringend en hunne drangredenen zo sterk, dat de Hertog daar aan voldaan zou hebben door zyn antwoord den achtsten van Mey in Halberstad gedagtekend; doch door een anderen Brief, twee dagen laater gezonden, verklaarde de Hertog niet in dit verzoek te kunnen toestemmen, en dat het Lyk, om te voldoen aan de begeErte van haare Koninglyke Hoogheid de Hertoginne Weduwe, hun Moeder, na Frankfort moest overgeveerd worden. Weinige Prinsen zyn zo zeer betreurd; dan zyne Menschliefde en werkzaamheid om ieder naar gelange van zyn nood te helpen, kende geene paalen. Zyn teder aandoenlyk hart stondt voor allen open. Alle die hulp en ondersteuning zogten, zo in den Burgerstaat als in het Krygsweezen, en zich tot hem vervoegden, werden nooit ongetroost weggezonden. De Godsdienst was by Prins leopold het beginzel van alle zyne daaden. Nooit verzuimde hy den openbaaren Godsdienst by te woonen. Overtuigd van de Voorzienigheid en de Onsterslykheid der Ziele, verklaarde hy meermaalen, dat niets zyn Geloof in die Leerstukken kon doen wankelen. Hy verlangde na eene verbetering in de Openbaare Gebeden, en beklaagde zich over de hinderpaalen die dit werk ontmoette. De tegenstand, welke een nieuw Gezangboek te Frankfort wedervoer, mishaagde hem ten boogsten. Zes jaaren te vooren, hadt hy 'er een voor zyne Bezetting laaten opstellen. Hy maakte veel werks van Geleerden en Lieden van verdiensten, zonder te onderzoeken, tot welk een aanhang zy behoorden. | |
[pagina 71]
| |
Daags voor zyn dood liep zyn tafelgesprek over de Onsterflykheid der Ziele. - Hy deelde zyne weldaaden zonder vertoon uit, en wanneer men hem bedankte met dat ontzag aan zyn hoogen staat verschuldigd, vondt hy zich altoos verlegen. De Bouwmeester van de School der Opvoeding, welker bouw hem meer dan vierduizend Ryksdaalders gekost hadt, zyn Naam boven den ingang geplaatst hebbende, beval hy dien weg te neemen gelyk geschiedde. De Eerw. moser, voorheen Predikant van zyn Regiment, ging op zyn last het beroemde Opvoedingshuis van Rekahn zien, om 'er van over te neemen wat in 't zyne te Frankfort kon te passe komen. - Hy wilde dat 'er altoos een Officier by de lessen tegenwoordig was, om toe te zien dat de Kweekelingen ten bestemden tyd kwamen, en werkten volgens de voorgeschreevene Leerwyze. - Opgemerkt hebbende, dat eenigen zich schaamden om schryven te leeren als zy reeds vry wat jaaren gekreegen hadden, en de lessen agtloos en met wederzin ontvingen, bezigde hy, ten hunnen opzigte, in stede van op zyn Krygsmans met bevelen en slagen te dwingen, ten hunnen opzigte, een middel zo zagt als zedig, om hun hoogmoed te geneezen, zonder hun te kwellen: hy ging te midden van hun zitten, schreef 't geen hun werd opgegeeven, en bood zyn schrift eerst den Meester aan om het na te zien. De Graaf hordt, voorheen Major in Zweedschen dienst, en zyn Gunsteling, rangschikte zich mede onder de Scholieren. Deeze voorbeelden waren oorzaak, dat elk het zich eene Eer rekende voordeel te doen met lessen, welke de Hertog en de voomaamste Officieren zich niet schaamden te ontvangen. De Hertog kende elk Kind, en noemde het by zyn naam. Veel las hy, en kogt bykans alle Maandschriften; zyn Boekery was uitgeleezen. - Hy wilde, dat ieder, die zich by hem vervoegde, vry en openhartig sprak; dit hieldt hy voor een teken van Liefde en Vertrouwen. Gaarne verkeerde hy met amptlooze Lieden. In zyne gesprekken met Geleerden, sprak hy over alle deelen der Weetenschappen met een gezond oordeel. Inzonderheid hadt hy zich toegelegd op de Kunst des Oorlogs, en zou zeker een der grootste Veldheeren geweest zyn. Ieder Soldaat beminde hem als zyn Vader; want gelyk hy zorge voor de jeugd droeg, zo zogt hy voor de ouden een gemaklyk verblyf, en hieldt te dier oorzaake eene uitgestrekte briefwisseling, om te weeten waar iets voor hun was opengevallen, en het hun te beschikken. Alle Burgers eerbiedden hem als den groot- | |
[pagina 72]
| |
sten Menschenvriend. De Hemel hadt in hem alle de Bekwaamheden en alle Deugden veréénigd, zonder te gedoogen dat eenig in 't oogloopend gebrek dezelve verdonkerde. Den veertienden van May was alles gereed tot het vervoeren van het Vorstlyk Lyk: het Regiment was toen op mars tot de Wapenschouw te Berlyn. 's Avonds om negen uuren paarde zich de klaagtoon der Muzyk-Instrumenten, met het Lied, Ich ben, ja Herr, in deiner macht, enz. 't welk van de Stadhuistooren gespeeld werd. De lucht was betrokken en 't regende een weinig. Het Volk vervoegde zich stilzwygende na de plaats des Optochts, waar 't zelve het begin des Lieds met betraande oogen hoorde, van daar na de Hoofdkerk, in welke het Lyk zints eenige dagen geplaatst was. Alles hadt het rouwstaatigst voorkomen. Jooden zo wel als Christenen, ouden en jongen, welker mengeling doorgaans met veel geraas gepaard gaat, bewaarden een diep, en droefheid aankondigend, stilzwygen. Omtrent half elf uuren vergezelde het gelui der klokken van de Stad, en der Voorsteden, het vertrek van den Rouwkoets, welke den één- en twintigsten te Brunswyk aankwam. De regeerende Hertog heeft de opvolging van Hertog leopold overgegeeven aan Hertog frederik zyn Broeder; en die Prins, door denzelfden edelmoedigen geest gedreeven, heeft bevolen, dat men de School te Frankfort, door zyn Broeder gesticht, ten voordeele der daar liggende Bezetting, voorts zal gebruiken. |
|