zich aan een enkelen medehelper, die zyn Makker laat zakken, het touw vasthoudt, en op zyne sterkte alleen steunt: deeze begeeft hem dikwyls, en de waaghals valt zich op de Klippen te pletter, of verdrinkt in de daar onder barnende Zee. Het touw wordt menigmaal van plaats tot plaats verlegd, met al de zwaarte van den Vogelaar en zyn vangst. De Man die hoven staat, ontvangt de daartoe noodige tekens; zyn Makker is dikwyls uit het gezigt, en weet, door behulp van een stok, zich van de uitsteekende punten af te stooten, en het Ietzel, daar van te vreezen, te ontgaan.
In Foula vertrouwen zy zich aan een kleinen paalin den grond gedreeven, of verlaaten zich op een kleinen steeker, welken de Inboorelingen veeltyds by zich draagen; deezen zetten zy in den grond, binden daar aan een touw, daalen 'er by neder, en klauteren, de vangst volvoerd hebbende, 'er weder by op. Weinigen, van die deeze wyze van doen volgen, sterven hunnen natuurlyken dood, en wordt zulks niet veel geteld; de menigvuldige voorbeelden verdooven die aandoening; van het gevaar verwittigd, zeggen zy: ‘myn Vader stierf ook dien dood!’ 't Is jammer dat de oude Noorweegsche Wet hier niet in kragt gebleeven is: deeze merkte dien dood aan als eene soort van Zelfmoord. De naaste Bloedverwant moest, (in gevalle men het lichaam kon zien) derwaards gaan, om het te haalen: weigerde hy zulks, dan werd het lyk den heiligen grond of de gewyde aarde ontzegd.
Dan, de zonderlingste wyze van Vogelvangen ontmoet men op de Klip van Noss; een groote Klip van het Eiland Noss, door zekeren onbekenden schok afgescheiden, en niet meer dan omtrent zestien vademen van 't zelve gelegen. Deeze is van dezelfde verbaazende hoogte als de tegenoverliggende steilte, met een woelende Zee tusschen beide, zodanig, dat de tusschenklove alles, wat schriklyk is, oplevert. Een zeker veelwaagende Rotsbeklimmer was in een boot derwaards geroeid, en beklom de hoogte, zette eenige staaken vast in de weinige aarde op den top; en werden daar aan beantwoordende staaken gezet op den rand van de tegenoverliggende rots. Men wist touwen vast te krygen aan de wederzydsche staaken, en 'er een sleede op te plaatzen van mandwerk, daar aan vast gemaakt; door het behulp van een ander touw, daar mede gelykwydig, haalt de Vogelaar zich over, en komt met zyn buit te rug.
Op de Ferroe-Eilanden, omtrent tweehonderd en tien my-