| |
Nederlandsche Reizen, tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene gewesten des Aardkloots. Doormengd met vreemde lotgevallen en menigvuldige gevaaren, die de Nederlandsche Reizigers hebben doorgestaan. Met Planten. Negende Deel. Te Amsterdam by P Conradi, en te Harlingen by V. v.d. Plaats 1786. In gr. octavo, 144 bladz.
Van twee Reistogten, wordt ons in dir Deel verslag gegeeven. De eerste is die van Hendrik Hagennar, na de Oostindien, zedert het jaar 1631 tot lict jaar 1638: by welke men, daar 'er in die en andere vroesere Reisverhaalen meermaals gewag gemaakt is van 't Keizerryk Japan, eene beschryvirsg van 't merkwaardigste in dat Gewest gevoegd heeft: en daar by komt dan voorts Abel Tasmans, Reize na Nieuw Guinea, of het onbekende Zuidland. Beide deeze togten behelzen, de laatste ten aanzien van de toenmaals nieuwe ontdekkingen, en de eerste met opzigt tot het vonrtzetten van den handel, verscheiden byzonderheden: ook geeft het dryven van den handel aan
| |
| |
Hagenaar, meermaals gelegenheid, tot het beschryven van deeze en geene plaatzen, alwaar hy zig, ter zaake van den handel, eenigen tyd ophield. Tot een voorbeeld hier van verstrekke, 't geen hy ons meldt, wegens Bandaargameron, en 't daar omtrent gelegene in de straat van Bassora, of aan den ingang der Persische Golf.
Bandaargameron was, zegt hy, niet lang geleden, slegts een dorp, of liever gehucht, bewoond van Visschers, derwaards gelokt, door de gereedheid der plaatze, en zijne ligging aan de Persische Golf. Ziius de verovering van het daar tegen over liggende eiland Ormus, door de Persiaanen op de Portugeezen, hebben de Eogelische, Hollandsche en Moorsche Schepen, die het aandoen, het doen aangroeien, tot een vry aanzienlyk viek, het welk dagelyks toeneemt. Want 'er verschynen Kooplieden en Reizigers van Ispahan, Siras, Hara en de omliggende plaatzen. Zy verschynen 'er jaarlyks in Slagtmaand, wanneer de hitte een weinig geminderd is, en men 'er voeder voor de kameelen en de ezels der Karavaanen in de meeste ruimte vindt. Van hier dat men 'er, in dien tyd, eene groote menigte Kooplieden aantreft van verschillende Natien, welke aldaar zamenbrengen verschillende zoorten van goederen, gouden stoffen, fluweelen, armozynen, ruuwe Zyde en meer andere. Zy haalen van daar de goederen, voor hun land voegende.
De huizen zyn zeer ruim, en naar de wyze des Lands gebouwd; de fondamenten drie of vier voeten diep in den groud. Zy worden gemaakt van een soort van Keen, bestaande uit klei, gehakt stroo en paardemest, onder een gemengd, en met Zeewater gekneed. Van deezen deeg maaken zy steenen, wel ke zy in de Zon laaten droogen. Dan neetnen zy stroo, dewyl het hout te duur is, spreiden het in 't rond, langs den grond, en leggen 'er een laag deezer steenen op; dit beurtelings leggen van een laag stroo en steenen, gaat tot een mars hoogte, wordende de laagen, naar gelange zy hooger klimmen, een weinig binnenwaard geleid. Dan leggen zy een vuur aan, binnen het gebouw, en laaten het branden, tot dat de brandende stoffen verteerd zyn Vervolgens werpen zy 'er een weinig ongebluschte kalk op, en roeren met stokken alles te zamen in de fondamenten, dezelve belproeiende met Zee water, tot dat de steenen doornat zyn, dit verbindt hen zo vast te zamen, dat geen Tras vaster zyn kan. Op deeze fondamenten, worden geleid vierkante stukken klei, gehaald uit groote en diepe vaarten, alwaar men het van eene goede soort vindt: in de Zon gedroogd, zyn ze als groote gehouwen steenen, en maaken zeer wel gebouwde muuren, ieder stuk wordt geleid op een weinig week klei, die in de plaats van kalk verstrekt. Men maakt 'er niet alleen muuren, maar oak kolommen en pilasters van, die de Zolders schraagen. Op dat
| |
| |
de regen minder door de muuren dringe, worden zy bepleisterd met een kalk van steen gemaakt, die zeer wit is; ligt zou men hut geheele huis meenen van steen gebouwd te zvn. De Magazynen en Keukens zyn beneden op den grond, die niet gevloerd is, by gebrek aan steen; de woonvertrekken zyn boven, daar de wind 'er beter kan doorwaaien. De straaten zyn ongelyk, ongeregeld en morzig. De voornaamste huizen, als die van den Sultan, en andere Regenten, de Engeische en Hollandsche Lugien, staan aan den oever der zee, en worden by springty door dezelve bespoeld. Zy staan zeergereed, tot het lossen en laaden der scheepen. Op 4 of 6 vademen water, leggen 'er de schepen een Kanon choot van land voor anker.
In 't Oosten, aan de landzyde, ligt eeneouderwetsche Sterkte, met halfronde Torens, insgelyks van gedroogde kleine steenen gebouwd. Een kleine kanonschoot van den oever, is een ander steenen Fort, omringd van eene drooge gragt, en met 12 strukken geschut beplant. Aan de Westzyde ligt aan den oever eene steenen Radoute, met 4 stukken geschut; zy kan tegenstand bieden aan een onverwagten inval; maar met ernst aangevallen wordende, zou zy wel haast moeten bezwyken. Een verbaazende buit zou hier kunnen gemaakt worden.
De schaarsheid van harden steen en timmerhout is oorzaak, dat alle de fraaje huizen te Ormus, allengskens afgebroken, en de bouwstoffen gevoerd worden na Gameron, daar zy inzonderheid gebruikt worden, tot de fondamenten van nieuwe huizen. Het Kasteel van het Eiland Ormus, 't welk zeer aan. zienlyk is, wierdt door eenen der Persische Sukans gebouwd; drie honderd man houden aldaar de wagt. Om de Zoutbergen, welke op het Eiland leggen, vertoont het zich geheel wit. Ook vindt men 'er eene stoffe, naar metaal gelykende; doch zy is van kleine waarde.
Het naast aan Ormus gelegen Eiland, Lareea is zeer dor, vol klippen, en 't valt ongemaklyk om 'er te gaan. 'Er ligt een vervallen Fort, zonder volk en zoet water. Hier en daar ziet men slegts eenige tamelyk hooge pynboomen, ook reeën en haazen; eene vette roode, ook geele aarde, bekwaam om 'er mede te tekenen; als mede zout.
Drie mylen van Gameron, legt het Eiland Kismis beslaande 16 mylen in den omtrek. Hier groeien smaaklyke vrugten; men Vindt 'er zoet water, nevens een vry goed Fort, wel eer door de Engelschen bemagtigd, en door hen aan de Persiaanen overgedraagen. Veele plaatzen van het Eiland leveren timmer- en brandhout.
Doorgaans doorloopen hier de winden, in den tyd van 24 uuren, alle de streeten van het Compas. Met Zonnenop. gang is de wind Oost, en blaast in 't eerst tameslyk door; doch tegen den middag is de Zeewind heet. Tegen denavond koomt de Zuidewind uit Arabie, en is branderd heet. De
| |
| |
nachtwind waait over een hoogen berg In 't Noorden, en is koud.
Niet veel verspillen de landzaaten aan klederen, huisvesting en mondbehoeften; in alle deze opzigten zyn ze zeer armoedig. De meesten draagen slegts eene soort van Borstrok. In plaats van brood, eeten zy dadels met Visch. Water is hun eenige drank. Rondom de Stad, aan de landzyde, maaken zy hutten van Adap, zynde takken van palmboomen met de bladeren; deeze dienen zoo wel voor muuren als voor een dak. Dikmaals ontstaat hier brand; doch wanneer dit gebeurt, wordt de hut spoedig van haare plaats gehaald en gesloopt, en eene andere daar voor in de plaats gemaakt: want de huisgeraaden kunnen ligt geborgen worden; en zo ze al verbranden is het verlies niet zeer groot.
De vrouwen zyn bruin of geel, en niet zeer bevallig. Zy zyn breed van aangezicht en scheelziende. Verre de meesten, elk naar haaren staat, draagen een gouden of vergulden speld, met een breeden kop, door het bovenste gedeelte van deneus; andere een ring door het middelschot in de neusgaten. Andere wederom hebben een soort van Kapittelstok, een stroo breed, en eenen halven vinger lang, met kleine turkooizen in gouddraad gereegen, met een krQtn pennetje, waar mede zy deezen toestel op de neus vast maaken.
In het dorp is een groot plein, de Passeo genoemd, met gewelven overtrokken, en verscheiden naauwe gangen; hebbende aan beide zyden winkels met allerlei Koopmanschappen: de maeste behooren aan Benjaneezen, die hier bykans meester zyn van den Koophandel. Zy zyn eene looze en bedriegelyke natie, niet ongelyk aan de Jooden. Zy zyn Pythagoristen, eeten niets dat bloed in zich heeft, en dooden geenerlei leevend schepzel. Buiten het dorp worden eenige lywaaten gereéd. De scheering leggen zy neder op den grond, en graaven een gat daar onder, waar in zy hunne beenen houden; op den rand zitten zy om te treeden. Het riet, 't welk tot een schietspoel dient, is zeer ligt; het is aan den tak van een boom, of een gespannen touw, vasrgemaakt. Alle avonden neemen zy dien toestel weg; een jongeling kan hem draagen.
De Inwooners van deeze plaats, en der omleggende dorpen, staan onder het gebied des Sultans, hy is zeer streng: een geringe diefstal wordt gestraft, met eene menigte stokslagen, en met het afkappen van de handen. Die geld hebben, kunnen hunne straffen daar mede afkoopen. Des Sultans wil is eene wet. Hy heeft onder zich eenen Vizier, en eenen Amptenaar Coutewal genaamd, zynde eene soort van Fiskaal. Dewyl zy hunnen post slegts drie jaaren bekleeden, rooven en knevelen zy zo veel ze kunnen, om binnen den bestemden tyd ryk te worden. De Koning zendt derwaards eenen Sabandar, of Opziener der havens; hy bemoeit zich met de geschillen tusschen
| |
| |
de Kooplieden, om in dezelve vonnis te vellen. De Gouver neur trekt de eene, en de Engelschen de andere, helft van den tienden penning der inkoomende en uitgaande goederen; van welke belasting het, egter, den Koning heeft behaagt, de Hollandsche Maatschappy te verschoonen.
Niet zeer plegtig en omslagtig is de openbaare Eerdienst. In hunne Pagoden hebben zy pragtige standbeelden, Afgoden noch andere sieraaden. Niets anders ziet men 'er, dan eenige brandende lampen. By volle en nieuwe Maan, slaan zy op keteltrommen, terwyl een Geestelyke overluid bidt; 's morgens met het anngezicht na 't Oosten, en 's avonds na 't Westen gekeerd. Even eens doen ook de omstanders, doch stilletjes. Visschers en andere Zeelieden offeren, in hunne Pagoden, kleine barken van papier gemaakt, en andere diergelyke kleinigheden. Op den eersten dag des jaars houden zy, onder een vrolyk gezang, een staatelyken omgang door de stad. Wanneer iemand sterft, wordt hy, door gehuurde rouwbedryvers, 2 of 3 dagen beweend. De Vrydag is hunne Zondag. De meesten drinken wyn, noch andere sterke dranken.
Men vindt 'er ossen, koeijen en ander vee, doch niet groot van stuk; als mede schaapen met breede staarten, zeer goed van smaak. Onder de Rammen vindt men 'er, welke vier hoorns hebben. Geitenmelk, kaas en boter heeft men 'er, allen niet onsmaaklyk. Weinig gevogelte is 'er, maar allerlei visch zo veel te overvloediger. Sardyn wordt 'er, in Louwmaand, in menigte gevangen; men kan dezelve inzouten of droogen. Hoewel de landzaaten dadels in plaats van brood gebruiken, valt 'er, egter, zeer schoone roode tarwe en garst, doch weinig ryst, by gebrek san water. Zy wordt van elders hier gebragt, onder andere ook met de schepen van de Maatschappy, die 'er goede winst op hebben. Behalven het gekapt stroo, worden, elken avond, ieder paard negen ponden garst toegediend: een bewys dat dezelve hier goed koop is.
Hoewel het in Zomermaand, en vervolgens, hier zeer heet is, heeft men 'er, egter, zeer goede druiven, blaauwe pruimen, perziken, magas, kweeappelen, limoenen, oranje appelen, granaaten, zo roode als witte, zeer lekker van smaak. Wynmaand geeft meloenen, pompoenen, komkommers, radyzen, ajuin, raapen en wortels. Alle avonden moeten de planten in de tuinen nat gemaakt worden: anderzins zou de brandende Zon den kleigrond doen uitdroogen, en de gewassen verschroeien. Boven uit het land koomen, eindelyk, ook veelerhande vrugten, zommigen van welke na de Nederlanden worden verzonden.’
|
|