| |
Verhandeling over het Bestier der Zeden. Uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam, by G. Bom, 1785. In gr. 8vo, 358. bladz.
Een tot nog niet volledig uitgewerkt Voorstel, wordt in de Inleiding van dit Geschrift opgegeeven, om naamlyk, ‘de kragtigste, maar te gelyk de zagtste en best doenelykste middelen aan te wyzen, om de Zeden te doen heerschen in eenen burgerlyken staat, haar gebied uit te breiden, en derzelver bederf voor te komen of te stuiten.’ - Onze Autheur noodigt allen, die het gewigt van dit onderwerp begrypen, en het zelve ter harte neemen, uit, om 'er hunne aandagt op te vestigen, en hunne overdenkingen over 't zelve gemeen te maaken. Hy gaat nun tevens ter aanmoediginge voor, en schikt deeze Bladen, om zyne gedagten deswegens ter beproevinge mede te deelen.
Ten einde hierin op een regelmaatigen voet voort te gaan, ontvouwt hy eerst wat men door de Zeden te verstaan hebbe, en daaraan hegt hy eene beschouwing van den tegenwoordigen staat van 't geluk en de volmaaktheid van 't Menschdom. Zulks leidt hem tot het naspooren van de tekenen des bederfs in de Zeden, en vervolgens ter overweeginge van de verscheiden dryfveeren, die op de Zeden werken, waar van deeze drie de voornaamsten zyn; het Voorbeeld, het Gevoelen en het Gezag, die elk eene byzondere beschouwing vorderen, waar toe onze Schryver zich voorts verledigt. Met de beschouwing van de kragt van 't Voorbeeld kan hy niet afzyn van byzonder het oog te slaan op de Mode; en even zo min kan hy, handelende van de uitwerking van 't Gevoelen, nalaaten opzetlyk te gewaagen van den invloed der verkeeringe van de Vrouwen op het Gevoelen, en even daar door op de Zeden. Na de ontvouwing, hiervan komt eindelvk nog het Gezag in aanmerking, waaromtrent de Autheur in de eer- | |
| |
ste plaats toont, hoe het Opperste Gezag meer belang, dan eenig ander, hebbe in de bewaaring der Zeden, en voorts opmerkt, dat het ook meer middelen heeft, om zyn gezag te handhaaven, wanneer de Zeden regeeren; om ze te rug te roepen, wanneer zy te verre geweeken zyn, en om ze te bewaaren tegen alles wat haar kan bederven of veranderen. En hierop bestemt hy het overige van dit zyn Werk, ter aanwyzinge van eenigen dier middelen. Vooraf gaat nog eene Verhandeling van de verscheidene soorten van Regeeringen, mitsgaders van de Wetten, in derzelver betrekking tot de Zeden beschouwd, en dan vestigt de Autheur het oog op de volgende byzonderheden. Het nationaale Onderwys; de Vryheid der Drukpers; den Arbeid en de Ledigheid; de openbaare Vermaaken; de Schouwspelen; de toegelaaten Vermaaken; de huislyke Vermaaken en die der Maatschappy; de Overdaad; de Vergelding en andere middelen om de Deugd aan te moedigen; de Straffen; de openbaare Berisping, en den Godsdienst. - Men ontmoet hier omtrent het een en 't
ander veele leezenswaardige bedenkingen en heilzaame raadgeevingen, die meerendeels min of meer met vrugt in 't werk gesteld zouden kunnen worden, naar den verschillenden toestand der Natien, welke hier steeds ten naauwkeurigste in agt genomen behoort te worden. - Dan mogelyk denkt iemand, waartoe dit alles? De zaaken der Wereld zyn zo wel aan de beterende hand, dat zulk eene navorsching niet noodig zy; of wel, het verkeerde heeft zo sterk de overhand, dat het tog niet te stuiten zy. Onze Autheur heeft deeze bedenking wel voorzien, en 'er zig daarom ook over uitgelaaten, zonder te beslissen, of de Waereld beter dan erger geworden zy, in onze dagen; als blyvende intusschen, hoe men dit stuk beschouwt, het voorgestelde onderwerp van een wezenlyk gewigt. Zie hier, hoe hy de gronden ter wederzyde voordraage, en waartoe de beschouwing daarvan hem leide.
‘Zy, die alles wel vinden, die gelooven, dat alles geduurig beter gaat, en die denken, dat het best is, de Waereld te laaten gaan, zo als ze gaat, gronden zich voornaamlyk op deeze twee voorstellingen.
Onze genietingen zyn vermeerderd, en vermeerderen nog dagelyks; daaruit volgt het natuurlyk geluk; de geesten zyn opgeklaard, en worden dagelyks nog meer opgeklaard; daar van daan het zedelyk geluk.
Men kan niet ontkennen, zeggen zy, dat onze genietingen grootlyks vermeerderd zyn, voornaamlyk sedert twee of drie eeuwen, en dat het getal derzelven nog dagelyks vermeerdert. Alle de ontdekkingen, die men gedaan heeft, en die men nog dagelyks doet, in allerley soorte; die aanwas van volmaaktheid in alle kunsten; de reizen, de ondervindingen, de geduurige
| |
| |
voortgangen des koophandels, en der scheepvaart, loopen allen saamen, om ons den hoogsten trap van 't natuurlyk geluk te belooven, en te bezorgen. De gantsche Waereld opent ons thans eene menigte schatten, die voorheen onbekend waren; de Natuur heeft geen voortbrengselen meer, die voor den beschaafden mensch verborgen zyn, en de nyverheid, die dezelven te werk stelt, brengt ons alle oogenblikken duizend kortstondige genoeglykheden, duizend aangenaame gevoeligheden, die te vooren onbekend waren. De Koophandel heeft alle de deelen van den Aardkloot samengevoegd, de mensch is de gebuur geworden van alle menschen, en alle menschen zyn tegenwoordig de verstandhouders van elkanderen. De vermaaken zyn tot in 't oneindige verscheiden geworden, de gerievelykheden zyn vermenigvuldigd, de schrandere uitvindingen bezorgen ons dagelyks nieuwe middelen om onzen smaak te voldoen, en in onze behoefte te voorzien met den minsten trap van moeite en van arbeid; de weg des levens, voorheen met doornen bedekt, is thans bestrooid met bloemen. Indien zelfs deeze voordeelen niet tot alle menschen in gelyke deelen komen, gelyk de regen van den hemel, of de straalen van het licht, zoo maakt deeze ongelykheid eenen nieuwen band tusschen den ryken, die aan den armen de middelen tot zyn bestaan bezorgt, en den armen, die aan den ryken de middelen bezorgt, om zynen smaak te voldoen; zy bevestigt die wederzydsche afhangelykheid, die, hun wederzyds welzyn bevorderende, hen dierbaar voor elkanderen maakt.
Maar onze losredenaars, van onze eeuwe, vinden vooral het voordeel aan hunne zyde, van den zedelyken kant, door deeze eeuwe met de voorgaanden te vergelyken. De duisternissen, die het gelaat der Aarde bedekten, zyn verdweenen, en verdwynen nog dagelyks; het licht breekt aan alle kanten door, en de menschen zyn verlicht omtrent hunne rechten. De Wysbegeerte heeft de reden op den throon gezet, en de paalen van haar gebied uitgebreid, zy heeft het vooroordeel begraaven, en het juk der bygeloovigheid verbrooken; zy heeft het opperste gezag binnen zyne juiste paalen beslooten, zy heeft de onderneemingen der burgerlyke en godsdienstige tyranny gesluit, zy heeft de onverjaarbaare rechten der Vryheid hernoomen, zy heeft het ryk der verdraagzaamheid gevestigd. - Door haare zorgen is de kennis van te regeeren volmaakter geworden, zagte en wyze wetten hebben de plaats der barbaarsche wetten en gebruiken ingenoomen, veel gezonder grondregelen bestieren de staatkunde, de oorlogen zyn minder wreed, en de vrede is langduuriger; duizend ongerymde gebruiken zyn verdweenen; zy heeft de menschlievendheid ingevoerd, en met haar die beschaafdheid, die zich door alle staaten verspreid heeft, gelyk door alle de rangen der maatschappy, en by alle beschaafde volken. In een woord,
| |
| |
zy heeft den grond ontgonnen en verbeeterd, op welken het geluk des menschdoms moet ingeoogst worden, en wy mogen eindelyk uitroepen: De waarheid heeft overwonnen, en het Menschdom is behouden!
Laat ons het blaadje eens omkeeren, laat ons tegen over dit luisterryk tafreel dat stellen, welk ons de mensch zal vertoonen, wiens somber penseel zich niet anders, dan omtrent de droevigste voorwerpen, schynt te kunnen oefenen.
Hy zal in deeze voorgegeevene vermeerdering van goederen, van rykdommen en van genietingen niet anders zien dan een aanwas van moeiten, en eene bron van ongelukken. Hier eene menigte van menschen aan deeze ontdekkingen opgeofferd, van anderen in nog grooter getal, tot de noodige werken, om ze in 't werk te stellen, veroordeeld, zonder in de vrugten te kunnen deelen; smertelyke en verdrietige beroovingen; vermeerderde behoeftigheden, zonder ze te kunnen voldoen; daar verdrietige menschen in 't midden hunner genietingen, en die onder derzelver gewigt bezwyken, den afkeer der zotheid ondervindende, en meer bezig met de zorg om zich nieuwe begeerten te verwekken, dan met die om ze te voldoen. Aan de zyde deezer nieuwe rykdommen ontdekt hy nieuwe onderwerpingen, die de bezitters zich op den hals haalen, en die hen meer in hunne vryheid doen verliezen, dan zy hunne genietingen aanbrengen. Ingevolge van die nieuwe genietingen, zal hy nieuwe, en te vooren onbekende ziekten zien, verwytende aan die geenen, welke zich daar aan overgegeeven hebben, de buitenspoorigheden, waartoe dezelven hen vervoerd hebben. - Hy zal zien, dat het menschelyk geslacht veel meer in kragt en sterkte verliest, dan het in behendigheid en schranderheid heeft kunnen winnen. - Hy zal gelooven te zien, dat deeze schranderheid alzo vernuftig is in de kunst van zyns gelyken te beschadigen, als in die van hen te verlichten. - Hy zal in deeze nieuwe schatten nieuw voedsel zien aangebooden aan den nyd, en aan de wanorde; en de ongerustheid en bitterheid over het gantsche leeven des menschen uitbreidende. - Hy zal de glerigheid en de verkwisting, de goederen, waar van de menschenliefde zich hadt kunnen bedienen, om het lot van eene groote menigte elendigen te verligten, met eene gelyke hardigheid zien opsluiten, of verspillen. - Hy zal de leedige en wellustige overdaad de handen in haaren dienst zien houden, welke hadden kunnen gebruikt worden, om de noodigste behoeften voor den mensch te bezorgen, en te
vermeenigvuldigen, en waarvan duizende ongelukkigen nu genoodzaakt zyn versteeken te blyven. - Hy zal de behoeftigheid genoodzaakt zien, zich te vernederen tot bedelary toe, en op alle hoeken van de straaten te betuigen tegen deezen voorgegeeven algemeenen voorspoed, die tot haar toe niet kan
| |
| |
doordringen. - Hy zal, in een woord, de Aarde meer en meer bedekt zien met menschen, die over hun lot misnoegd zyn, en veroordeeld om dat van Tantalus te ondergaan. - Eindelyk met toe te staan, dat het menschdom ryker is geworden, geeft hy voor, dat het daarom niet gelukkiger is geworden.
De Zedelyke zyde zal zich op geen voordeeliger wyze aan zyn oog opdoen. Deeze voorgewende aanwas van kundigheden heeft, volgens hem, niets anders voortgebragt dan verblinding; hy bespeurt daarin meer dwaallichten, die geschikt zyn, om van den regten weg af te leiden, dan toortsen om op denzelven te geleiden. Hy ziet de dwaasheid en de zotheid dagelyks nieuwe gedaanten aanneemen, en haar ryk uitbreiden, naar maate de voorwerpen vermenigvuldigd worden. Hy ziet het eigen-ik-dom (egoismus) dagelyks toeneemen en uitsluitender worden; hy ziet den mensch zonder ophouden een mededinger van den mensch zyn; zich niet meer betrouwende op de vriendschap, en nog minder op die beleefdheid, welke somtyds haare plaats inneemt, en waarvan de ondervinding hem elk oogenblik onderricht. Hy ziet de verachting der welvoeglykheden insgelyks alle staaten inneemen, in de Paleizen der Koningen indringen, zo wel als in de Raadsvergaderingen der Volken, en in de heiligdommen van den Godsdienst en van het Recht. Hy ziet dat het recht van den sterksten overal den mond der billykheid toesluit, aan het Recht der Volken een stilzwygen oplegt, en zich boven zyne oude plegtigheden stelt, die weleer tot een zeker punt de waarborg der Volken waren. Met de oorlogen zo lang niet te onderstellen, gelooft hy, dat zulks minder de uitwerking van menschlievendheid, dan van onmagt is; en indien zy in zekere opzigten zo wreed niet zyn, zo gelooft hy, dat zulks is uit vreeze voor schaverhaling, en geenzins toe te schryven aan medelyden. Wat betreft het geen men vrede noemt; zy schynt hem altoos toe; eenen heimelyken en verborgen oorlog voor uit te laaten zien, waarin men elkanderen zoekt te verzwakken en te beschadigen, terwyl men het gunstig oogenblik afwagt, om dien te doen uitbarsten.
Maar hoe veele heilzaame planten ziet hy niet, op doezen grond, die door de nieuwe Wysgeerte ontgonnen en bebouwd is, door de kwaalyk bestierde of kwaaddoende handen uitgerukt, aan de zyde der kwaaden, welke zy voorgaven uit te roeijen. Hoe veele boomen, zo nuttig door hunne vrugten, als door hunne schaduwe, heeft zy niet in dat geene omgehouwen, welk zy het bosch der vooroordeelen noemt; hoe veele kwaade zaaden zyn aldaar niet verspreid! Aan den anderen kant, ziet hy die zelfde Wysbegeerte altoos meer bezig met afbreeken, dan met bouwen, met twyfelingen te verspreiden, dan met waarheden aan te breden, zoekende zomtyds de son- | |
| |
damenten der Zedekunde te verzwakken, en somtyds die van alle soort van gezag; misbruikende de voorrechten der vryheid, om de losbandigheid in te voeren; verbreekende de teugels, die best geschikt zyn, om den ondeugenden mensch in bedwang te houden; de oude borstweeringen wegrukkende, die het recht van het onrecht, en de ondeugd van de deugd scheiden, om draaden in derzelver plaats te stellen, die zo zwak als onmerkbaar zyn; geen andere beginselen der Zedelyke daaden erkennende, dan het byzonder belang, dat binnen den kleinen omtrek van 't menschelyk leeven beslooten is. Hv ziet eindelyk byna de geheele Waereld, verleid door de stem deezer nieuwe meesters, hunne leer gretig omhelzen, en de overhand neemen, om zich, zonder bedwang, aan alle haare ongeregelde begeertenover te geven.’
Onze Autheur neemt het niet op zich, om hieromtrent eene bepaalende keuze te doen, en 't komt hem voor dat 'er van weerkanten vooringenomenheid plaats heeft; en wat 'er ook van zy, hy beweert dat de Waereld niet veroordeeld is, tot eene gestadig toeneemende verergering, maar dat dezelve aan veele omwendingen onderworpen is, die haare kenmerkende voortekenen hebben, waar van de oplettende met vrugt gebruik kan maaken. ‘En dus kan men, besluit hy, zo men wil, de Waereld wel laaten gaan zo als ze gaat; maar men moet niet nalaaten te trachten, haaren gang zekerder te maaken; haar de kwaade stappen aan te wyzen; haar de diepe spooren te doen vermyden, die zy zich geduurig maakt, wanneer zy zich zou kunnen beslyken; dyken op te werpen tegen de stroomen, die zy op haaren weg zou kunnen ontmoeten; en leuningen te stellen aan de kanten van alle de wegen, die gevaarlyk zyn, en waar het hoofd haar zou kunnen draaijen.’
|
|