| |
Proeve over de Voordeelen van de Rampen en Tegenspoeden des Menschelyken Levens. Door J.S. Fest. Uit het Hoogduitsch vertaald. Twee Deelen. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1785. Behalven het Voorbericht en den Inhoud, 411 bladz. in gr. 8vo.
Lyders, die op veelerley manieren, 't zy met, of buiten hunne schuld, aan ramp en tegenspoed onderworpen zyn, op te beuren, inzonderheid dour de overweeging van de weldaadige oogmerken der Godlyke Voorzienigheid, in 't zenden of toelaten van zulke tegenheden, die ter bevorderinge van heilzame doeleinden strekken, en dus als zegeningen van Gods goeddoerde hand aen te merken zyn, is het hoofdbedoelde van dit Geschrift. De Heer Fest, in den bloei zyns levens, den tyd van acht jaren lang, met vele smerten, in een vreeslyk vooruitzicht, in de school der tegenheden geoefend, schryft als een man van ondervinding, en deelt medelydend zyne opwekkende overdenkingen mede: niet alleen zulken, die hem daedlyk in zyne
| |
| |
ongunstige omstandigheden te stade zyn gekomen; maer ook soortgelyke, waer toe hem overwegingen van dien aert aenleiding geven. Hy tracht zynen Evenmensch te leeren, hoe zich lydzaam in tegenheden te gedragen, zich in dezelve te troosten, en zyne poogingen aen te wenden, om het doeleinde der Godlyke Voorzienigheid daer in te bereiken.
Hier toe legt hy, by manier van Inleiding, na ene voorafgaende beschouwing van de menigte, en de onvermydelykheid der menschlyke rampen, tot een grondslag, de overweging, dat 'er geen bondige troost tegen dezelven te vinden is, dan in de overtuiging, dat ze afhangen van ene wyze en goedertierene Voorzienigheid; toonende tevens hoe men die hebbe aente merken, hare doeleinden na te spooren, en de voordeelen van elk kwaed uit te vorschen. Na dit algemene voorstel, ontvouwt hy ene reeks van voordeelen, die uit de tegenheden kunnen voortvloeien, en welken de Lyders zelven, of anderen daer uit kunnen trekken. Ze zyn, volgens des Autheurs verdeeling, tweeërlei; zulken, die den Lyder zelven treffen, en zodanigen, die de Menschlyke Maetschappy, uit de tegenheden van byzondere persoonen, erlangt. - Tot de eerste soort brengt de Heer Fest de volgende. ‘Regte waardeering van het verlooren goed; oplettendheid op de gevolgen van onze daaden, en waarschuuwing voor zwaarer lyden; kennis en gemeenzaamheid, met zich zelven, en met zyn geheel character; het gewennen aan den Godsdienst, voornaamelyk aan het vertrouwen op God; middelen ter bevordering veeler deugden, en wederhouding van veele misslagen en ondeugden; verheffing van den geest boven de vergankelyke goederen der Aarde tot hooger verwachtingen; waarschijnlijke vermeerdering der toekomende zaligheid; een levendiger gevoeligheid voor alle de weldaaden des levens, en verharding tegen andere rampen; opwekking van meenig ongekend vermogen van den geest, en eene nieuwe loopbaan van dezelven; wasdom aan innerlyke sterkte en volmaaktheid, door de inspanning van onze geheele werkzaamheid; mitsgaders de verwerving van verscheide uiterlijke goederen, daar een ongeluk dikwerf de onmiddelijke weg is tot een grooter geluk, of een middel om een grooter geluk te ontwijken.’ - Onder de tweede soort betrekt onze Autheur de overdenkingen, ‘dat de tegenheden van byzondere persoonen een
waarschuwend en in veele opzichten leerrijk voorbeeld voor anderen zyn; als mede eene aansporing tot daaden van deugd en menschlievendheid; waar bij nog komt, dat ze voor anderen tot een uiterlijk voordeel strekken, 't welk ook den Lyder zelven dikwerf eindelijk wederom bevoordeelt.’ Dit geeft hem aenleiding om hier aen te hechten, ‘eene opwekking tot edelmoedigheid, om de geneugten en het vergenoegen van anderen de zijnen te maaken; en Gods goedertierene
| |
| |
oogmerken gaarne op alle wijze te helpen bevorderen.’ Wyders voegt hy hier nog by, als een Aenhangzel, de opmerking van Campe, in de ontdekking van Amerika, ‘over de goddelijke toelaating van de schrikverwekkende wreedheden der Spanjaarden, bij de verovering van Peru.’ En laetstlyk deelt hy, in 't besluit dezer Proeve, nog enige overwegingen mede, die den aert en het rechte gebruik van dit zyn Geschrift betreffen. - Onze Autheur heeft zyn beoogde op ene leerzame en innemende wyze volvoerd, zo dat ongelukkigen 'er daedlyk door opgebeurd kunnen worden; terwyl ook de zodanigen, die met de zulken verkeeren, 'er veelzins ene handleiding in zullen vinden, waer van ze met vrugt gebruik kunnen maken, ter vertroostinge van hunnen Evennaesten in tegenheden; ja ook zy, die in voorspoedige omslandigheden leven, zullen dit Geschrift, zo ter hunner waerschuwinge, als ter versterkinge, warneer hun lot eens een ongunstigen keer mogt nemen, met geen gering nut kunnen doorbladeren. - Tot een stael van 's Mans denk en schryfwyze, leze men zyne bedenkingen over den tegenspoed, als een allerkrachtigst middel, om ons voor toekomende veel grootere tegenspoeden te waarschuwen; om ons aen de voorzichtigheid en wackzaemheid in onze onderneemingen te gewennen; om ons tot wysheid en volmaaktheid op te leiden, en ons vatbaar te maken, voor een des te zuiverer en volmaekter genot van alle zyne weldaden.
‘Hoe meenig mensch, zegt hy, zoude zich zelven niet, door aanhoudende ongeregeldheden, eenen zieken krachteloozen ouderdom berokkend hebben, indien eene vroegtijdige krankheid hem niet zo nadrukkelijk daar voor had gewaarschuuwd! Hoe meenig mensch zoude zich zelven en zijnen medeburgeren tot last geworden zijn, zo niet eertijds een gevoelig verlies van zijn vermogen hem tot naarstigheid en zuinigheid had aangezer! Hoe meenig mensch zoude door trots en een blind vertrouwen op zijne krachten en bekwaamheid een spot voor de waereld geworden zijn, zo hij niet zekere gevoelige verootmoediging had ondervonden, en verijdelde verwachtingen hem niet nog ter rechter tijde aangespoord hadden, om zich die voorrechten te verwerven, welke hem nu den algemeenen eerbied zo waardig maaken! Zonder de spoedige gevoelige ondervinding van het bedrog en de trouwloosheid van eenen gewaanden vriend, zoude misschien meenig onschuldige, goedaardige ziel eenen veinsaard, die nog gevaarlijker, eenen bedrieger, die nog arglistiger was, tot haaren vertrouweling gemaakt hebben, en hem onherstelbaar ten prooi geworden zyn. Zonder de bekommering, welke een al te toegeevend vader over de buitenspoorigheden van zijnen zoon, over den toeleg op de onschuld van zijne dochter, ondervond, zoude misschien zijn ouderdom door hartzeer verbitterd, en zijn naam nog in het graf bespot zijn geworden. Zonder het onrechtvaardige vonnis
| |
| |
van eenen partijdigen rechter, of andere krenkingen, zoude mogelijk die twistzieke, door niets zijn afgeschrikt van een langduurig pleidooi, het welk zijne familie met het huis van zijnen bloedverwant tot tweedragt gebragt, en beide eindelijk in den grond vernield zou hebben. Zonder de zorgen, door de kwaade huishouding en achteloosheid der voorouderen veroorzaakt, zoude misschien meenig huisvader niet sterk genoeg aangespoord zyn, om nieuwe verwarringen voor te komen, en zijne laatste nakomelingen te ontheffen van soortgelijke of nog knaagender zorgen. -
Even gelijk de rampen enkele persoonen en huisgezinnen aanzetten, om toekomende rampen door wijze maatregelen voor te komen, en daar door zeer veel goeds voorttebrengen, kunnen ook geheele steden en landen uit algemeene rampen het zelfde voordeel trekken. Gemeenlijk moeten overstroomingen eerst akkers en huizen verwoesten, eer men den stroom door dijken en dammen paalen stelt, en de bezittingen van de nakomelingschap beveiligt. Eerst moest een slaapend volk door eenen overval van vijanden verschrikt worden, eer het tot nadrukkelijken toestel om zich te verdeedigen, en tot verbonden met nabuurige magtiger volken, genoodzaakt, eenen langduurigen oorlog voorkomt, of aan deszelfs verderffelijke gevolgen paalen stelt. Eerst moeten de zuchten der geenen, die in duuren tijd en hongersnood vergaan, de vaders der volken opwekken, om door het aanleggen van genoegzaame voorraadhuizen, en door wijze wetten, zich dien naam waardig te maaken, eer de welvaart van een geheel volk en van de toekomende geslachten gegrondvest wordt.
De Jaarboeken der waereld zijn vol van voorbeelden van zodanige waarschuwende en weldaadige tegenspoeden; en de geschiedenis van ons eigen leven, hoe kort en eenvoudig dezelve ook zijn moge, zal elk mensch voor zich zelven bewijzen genoeg opleveren, dat de wijze hand der Voorzienigheid ten allen tijde elken tegenspoed zodanig heeft weeten te bestieren, dat dezelve niet alleen zijn eigen tegengift, maar tevens een middel en eene aanwijzing tot een uitmuntend voordeel, of ten minste eene waarschuwing tegen een nog treffender ramp moest worden. Ik hoop, dat de weinige voorbeelden, waar door ik mijne Leezeren op deeze troostriske waarheid oplettende zocht te maaken, waar mede ik zal trachten voort te vaaren; ook het treurige geprangde hart van hem, die deeze voordeelen van zijn lijden nog niet kan gewaar worden, ten minsten tot een aangenaam uitzicht en hoop op dezelven mogen opwekken, en hem met zijnen toestand en de toelaatingen der Voorzienigheid te verzoenen. -
Schijnen veeltijds de kastijdingen, waar door wij tot zulk eene oplettendheid op ons geheel leven als gedwongen, en tegens aanstaande rampen gewaarschuuwd worden, te streng en
| |
| |
te smartelijk: dan is dit misschien onze eigene schuld, dewijl wij zelven, door onze gevoelloosheid bij zachter en liefdenrijker waarschuuwingen, den Vader der liefde tot deeze strengheid noodzaakten. - Heeft hij straks een pijnelijk middel gekoozen, dan heeft zijne goedertierenheid en wijsheid hem gewisselijk hier toe gepaald, om dat dit eenige misschien bekwaamer was, het bedoelde heilzaame oogmerk te bereiken, dan veele gemaatigder middelen zijn konden. Want een wijze opvoeder bestraft dikwerf kleine misslagen, met eene schijnbaare strengheid, alleenlijk om zulks te zeldzaamer te mogen doen, en den voedsterling eens vooral die gesteldheid te geeven, welke zijn bijzonder gemoedsgestel en zijne verordening vordert. Murmureer dan niet, mijn treurige vriend! zo misschien dit uw geval mogt weezen. Hoe levendiger en vuuriger gij zijt in uwe besluiten, aan dies te meerder misstappen en overhaasting waart gij ook bloot gesteld, en dies te meer kan het wilde vuur van uwe hartstogten, u van het doel der volmaaktheid verwijderen. Hoe standvastiger en onverzettelijker gij waart in de pogingen, om uwe bedoelingen te bereiken, welke zich eenmaal aan uw verstand als goed voorstelden: dies te noodzaakelijker was voor u eene ernstige herinnering, om u zelven, en de hoedanigheid van alle de voorwerpen uwer werkzaamheid, altijd regt zorgvuldig te beproeven. Hoe traager en ongevoeliger gij zijt, dies te sterker moest de schok zijn, zo dezelve u zoude in beweeging brengen. Hoe ligtvaardiger gij zijt, dies te zwaarer moest het gewigt zijn, 't welk owe ongestadigheid binnen haare paalen beperken moer. Met één woord, hoe grooter de gevaaren zijn, waar aan gij bloot gesteld zijt, en hoe gewigtiger dat geene is, waar toe gij in 't toekomende geschikt zijt, dies te zorgvuldiger en strenger moet uwe opvoeding zijn. - Beklaag u niet, indien het mogt gebeuren, dat die ernstige oefeningen, misschien reeds in uwe vroege jeugd, met u ondernomen worden. Zoudt gij 'er
wel over kunnen klaagen, dat gij te vroeg opgeleid waart tot omzichtigheid, dat gij te vroeg geleerd had, de klippen te kennen en te mijden, aan welke uwe welvaart schipbreuk zou hebben kunnen lijden.
Murmureert dan ook niet, dat de Voorzienigheid over 't algemeen zo dikwerf bittere en smartelijke gewaarwordingen verkieze tot middelen, om haare kinderen recht verstandig en gelukkig te maaken. Moet gij niet zelf bekennen, dat alleenlijk de roeping en de opwekking tot pligt en deugd, welke aan uw verstand gedaan worden, niet dan zeer zeldzaam den ingang tot uw hart vinden? Dat zelfs uw dagelijksch verlangen, naar genoegen en gelukzaligheid, altijd nog eene te zwakke misleidende drijsveer voor u is, en alleenlijk, door de vrees voor smarten gesterkt, wel geschikt en geregeld wordt? Want de zucht naar genoegen, de begeerte naar een steeds
| |
| |
toeneemend geluk, hoe sterk en magtig dezelve ook op zich zelve is, en hoe vast men ook van dezelve zoude verwachten, dat zij elk meest aanspooren, tot de omzichtigste en strengste beproeving van alle daartoe dienende middelen: is echter niet alleen veel onzekerer en verleidender, maar ook veel zwakker en toegeevender, dan de drang, de onwederstaanbaare drang, om smartelijke aandoeningen van zich af te keeren, en een naderend ongeluk te ontduiken. Want de hoop, om een geliefkoosd vriend te omhelzen, kan wel onze schreden verdubbelen; maar de vrees, van door een vijand achterhaald te worden, of een anderen in de handen te vallen, geeft zelfs aan den vermoeiden wieken, en sterkt de oogen van den kortzienden.’
|
|