Myne eerste Proeven van Poëzy. Te Harderwyk by J. van Kasteel, 1786. In gr. 8vo. 73 bl.
‘De maaker van dit Stukje is een nauwlyks negentien jaarige Jongeling. - Hy leeft in eenen kring, waarin hy aanmoediging, goeden raad en berisping, mist, engaf alleen zyne eerste Proeven in het Ischt, om uit het gunstig, of ongunstig, oordeel van het publiek, te zien wat hem te doen staat. - Of hy zich verder moet beoeffenen, of eenen vruchtloozen arbeid staaken? - Waarom hem niet met meer bescheidenheid behandeld?’ Zo zouden de Vrienden van den vervaardiger deezer Proeven (a.c.w. staring) spreeken, indien hy door den een of den ander om zynen arbeid gehekeld wierd. Schoon het ons gebruik niet is, aankomende Genien over den hekel tc haalen, en met vinnigheid te behandelen, zou ons dit niet afschrikken van eene gestrenge beoordeeling, over dit jeugdig Diehtvers, zo het die verdiende. 'Er is in dit Stukje uitsteekend veel goeds en schoons. De jonge Dichter kemekent eene vuurige verbeeldingskragt, en bezit, over 't algemsen, eenen vloeijenden rymtrant. - Hier en daar blykt het, dat de Jongeling, aan zyne neiging onbeteugeld botvierende, en aangenoopt door den heerschenden smaak, ligt tot het al te gevoelige, of liever het kragt- en zenuwlooze zou kunnen vervallen: maar andere stukjes staan ons daar eenigzinsborge voor. - Aan Meester Hein, op het Kerkhof, een der aartigste Stukjes, strekke onzen Leezer tot eene Proeve, van de kragt diens Jongelings, en het boertige
Meester Hein de Kerkhof Koning,
Met uw spitsgetopte vingers,
Met uw vlugge, fyne beenen,
Met uwe achtbre kaale kruin,
Die zo schoon de zeis hunt handlen,
Alle ziektens hunt geneezen,
Alle droefheid hunt verjaagen,
Lieve Beste meester Hein,
Waarom toch, die zoete Meisjes,
Zo betovrend, zo bevallig.
Met heur lange, zwarte lokken,
Met heur oogjes, blaauw en bruin.
Waarom toch die lieve Jongens,
Zo gespierd, zo fluks van leden;
Waarom eet gy al die Jongens,
Al die soete meisjes op. -‘