| |
Historie der Waereld, door J.F. Martinet, Meester der Vrye Kunsten, Doctor in de Wysbegeerte, Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maatschappyen der Weetenschappen te Haarlem en Vlissingen, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. Vyfde en zesde Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1784 en 1785. In gr. 8vo.
Toen de Heer martinet, by de uitgave des Derden deels van deeze zyne Waereldgeschiedenis, de Nieuwe Historie onder handen nam, oordeelde hy best, de Jooden, Romeinen en Christenen, uitmaakende de drie voornaamste volken der Waereld, elk afzonderlyk, te bezien: de eersten van jesus geboorte af tot op onzen tyd (III deel bladz. 1-128) ; de tweeden van de Regeeringe hunner Keizeren tot hunnen ondergang (bladz 129-290); en de derden van hunne opkomst tot op deezen dag, dat is, geduurende den tvd van bvna XVIII eeuwen (bladz. 311-468 en IV deel bladz. I 311). Dan, daar wy de meeste betrekking hebben tot de historie der Christenen in ons land, heeft hy de gebeurtenisden der Vader- | |
| |
landsche Kerk onafgebroken aaneengeschakeld, zo dat hy in het IV deel bladz. 312-464, het geen zede t de eerste verkondiging der Euangelieleere in, om, en aan, onze gewesten, tot op het einde der zestiende eeuwe is voorgevallen, heeft voorgedragen, en voorts in dit V deel bladz. 1-239 deeze schets onzer Vaderlandsche Kerkhistorie in de XVII en XVIIIde eeuwe, dat is, van den jaare 1600, tot op deezen tyd, achtervolgd heeft, Na dat de Schryver deeze taak op die beknopte, duidelyke en aangenaame wyze, welke hem zo byzonder eigen, en regt geschikt is voor de vatbaarheid en leeslust van jonge en andere in deeze zaaken onervaarene lieden, voor welken dit werk toch eigenlyk ingericht schynt, heeft afgehandeld, vindt by zich genoodzaakt een stap agteruit te doen, en wel eenen grooten, doch onvermydelyken stap, om de agtergelaaten volken in het Zuiden en Oosten te bezoeken, daarna tot die van Africa over te gaan, vervolgens acht te geeven op die van Europa, en dan eindelyk alles te besluiten met die van America. De agtergelaatene volken, van welken hy in dit Vde deel spreekt
zyn vyf in getal; te weeten, de Arabiers, de Turken, de Persen, de Mogollen en de Chineezen. By deezen heeft hy echter zo lang niet willen vertoeven als by de voorige Natiën; deels, om dat wy weinige zekere bescheiden van hun kennen; deels om dat wy minder belang in hunne byzondere lotgevallen hebben. De algemeene Schets die hy, aangaande hunne Historie, heeft opgegeeven, begint hy met de Arabiers, een volk, dat van den jaare 622 tot het jaar 258, een zeer uitneemend aanzien verkregen heeft in het Oosten; dat echter voorheen, reeds zedert lang, bestond en dat nog bestaat; maar niet in dien luister, waar in het zich byna zes en een half honderd jaaren vertoond heeft. Na dat hy ons den Oorsprong, Ouden Staat, Godsdienst en Weetenschappen van dit volk beschreeven, en hunnen propheet Mahomet in zyn Afkomst, Daaden, Leer en Ryk, Uitbreiding van zyn geloof, en Karakter heeft afgeschilderd, en eindelyk deszelfs Opvolgers, den ondergang des Ryks, de laatere Weetenschapen, geleerde Lieden en Koophandel heeft aangewsezen, gaat hy over tot de Geschiedenis van het Turksche Ryk. waar in hy ons de schoone en voordeelige ligging van dit Ryk, ten aanzien van welke het zyn weerga in de waereld niet heeft, benevens de verschillende volken die daar in woonen, aantoont; en voorts den oorsprong der Turken, de bedryven hunner voornaamste Keizeren, Regeering, Staatsdienaars,
| |
| |
Wetten, Godsdienst, Geleerdheid, Schryvers, Aart des Volks, Manieren, Handel en tegenwoordigen Toestand des Ryks beschreven heeft; waarna hy overgaat tot een ontvouwing van de Historie der Persiaanen, Mogollen en Indiaanen, en ons de Lotgevallen en het Karakter van den beroemden Jenghiskan, Tamerlan, Kouli Khan, en den zig in onze dagen zo vermaard gemaakt hebbende Hyder Aly opgeeft, en eindelyk dit deel besluit met de Geschiedenis der Chineezen en Japaneezen.
Na de Historie deezer Asiatische Volken te hebben afgehandeld, gaat hy eindelyk, met den aanvang van het VIde deel, over tot die van Africa, welker inwooners hy in hun aart en bedryven afmaalt; en ons by die gelegenheid een korte beschryving van Egypte, Barbarye, Tripoli, Tunis, Algiers, Marocco, Fes, Nigritie, Guine en deszelfs Slaavenhandel, Congo, Kaap de goede Hoop, Kafferie, Monomotapa, Abyssinie en de Eilanden mededeelt. En hier mede twee Waerelddeelen bezien hebbende, blyven 'er nog twee anderen over, europa en america. Van het eerste klein, doch Volkryk, valt veel; van het ander, juist het tegengestelde, weinig te zeggen.
Met betrekking tot Europa vangt de Heer Martinet zyne beschryving aan met het Koningryk van Spanje, een Koningryk, dat wy, ten deezen tyde, eene groote Wildernis mogen noemen; bewoond door eene zeer destige, stilzwygende, hoogmoedige, en op het oog niet zeer wispeltuurige zoort van Menschen, die de milddaadige aanbiedingen van den God der Natuur van de hand schynen te wyzen, mogelyk alleen uit Bygeloof en gebrek van Vryheid; die een zeer vruchtbaaren grond van eene oneindige ver scheidenheid, wegens de versceillende ligging van Bergen en Vlakten, betreeden, en eene luchtstreek van geene mindere verandeling: want, men moge koude gevoelen in de Noordelyke en Bergachtige Oorden des lands, het is, 's Zomers, te midden en in de zuidelyke landschappen, des te heeter, en de Winters zelven zyn zo zagt, dat men als dan de Velden met Bloemen en Kruiden bedekt ziet. Des achten de Inwooners him Vaderland boven alle landen der Waereld. Men kan hier ook alles hebben, indien de luije en ledige hand der bewooners zich maar wilde uitstrekken; doch het geen erger is, dat zy zelven niet zoeken te doen verdraagen zy niet dat een Vreemdeling onder hen wil uitvoeren. Weten en Godsdienst, die geschikt zyn om een Land gelukkig te maaken, zyn juist oorzaak dat
| |
| |
dit Ryk onbebouwd en genoegzaam ontvolkt blyft. Geheele drommen van werkelooze Monnikken, voor den steun des Staats dwaaslyk gehouden, bewyzen hetzelve zo veel dienst, dat zy als doode lieden kunnen aangemerkt worden, of die 's Lands inkomsten verslinden, zonder het Land iets te rug te geeven. Wonderlyk schoon aan twee Zeeën gelegen, ziet de Natie dezelve met een koel oog aan, en laat anderen, ten koste hunner eigen beurs, daar van de voordeelen plukken. Van den Vorst af tot den Schoenlapper toe, oordeelt men zich van eene te hooge geboorte, om zich naar de aarde te buigen, en daar in te arbeiden: op zyn best raapt men op, het geen men 'er van zelfs vindt. Hooge Bedieningen, een ongelooflyk getal van Dienstboden, wreede Stierengevechten, Minnaryen en Bygeloof, zyn de vyf zaaken waarop de geheele aandacht der Natie gevestigd schynt. - Na deeze korte tekening van Spanje gelyk het nu is, gaat onze Schryver over tot een breedvoeriger ontvouwing van deszelfs Geschiedenis, Leerstelzel, Koningen, Regeering, Volkskarakter, Geestelyken, Inquisitie, Taal, Geleerdheid, Konsten, Handel, Rykdom, Voortbrengzels des Lands, en Schaapenfokkery; en na deeze taak afgehandeld te hebben, was het eigenaartig aan een Ryk te gedenken, dat aan Spanje grenst; en 'er zelfs aan gehecht geweest is, at ten Westen en Zuiden door de Zee wordt bespoeld, doch ten Noorden en Oosten Gallicie, Leon, Estremadura en Andalusia, (Landen van Spanje) tot Nabuuren heeft, dat eene gemaatigde en aangenaame lucht inademt; dat de groote Zomerhette door de geduurig waaijende Weste winden voelt bekoeld worden, en niet over den Winter klaagt, dan alleen dat dezelve zomtyds lastig wordt door den menigvuldigen regen, dat weinig Runderen, maar uitmuntende Schaapen en Wol, byna zo goed als de Spaansche heeft; nevens eene menigte wel smaakende Verkens; dat weinig Paarden fokt, maar veele Ezels en Muilezels daar beter ten gebruike geschikt; dat Vogels en Visch uit Zee
en Stroomen in menigte ophaalt;
dat eenen overvloed van Boomvruchten, als Citroenen, Oranje en Chinaappelen, Amandelen, Vygen, Kastaniën, Olyven, en vooral uitmuntenden Wyn bezit, dat door de Byën, uit de bloeizems van zo veele welriekende Kruiden, kostelyke Honig verzamelt, dat eenige edele Gesteenten heeft, doch weinig Koorn, 't geen een groot deel des Lands doet woest liggen, doch deszelfs gebrek door de Scheepsvaart laat
| |
| |
aanvullen; dat zyne Mynen van Zilver, Koper, Tin en Yzer verwaarloost; maar, zulk een menigte van Zout bezit, dat het ons Vaderland en andere Ryken overvloedig daarvan bezorgt; dat Inwooners voedt, door sterkte en dapperheid vermaard; dat agttien groote en vyfhonderd en dertig kleine Steden en Vlekken heeft; dat de Vlaamsche Eilanden, eenige plaatzen in Asia op het half Eiland aan deeze zyde de Ganges; in Africa eenige Vestingen op de Kust van Zanguebar, en de Koningryken Loango, Kongo en Angola; doch in America het Ryke Brasilie, bezit....Dit Land noemde men onlings Lusitanioe, nu Portugal, of, om dat de Gaulen gelaud zyn te Porto, van waar Portus Gallorum, en daarna Portugal gekomen is, of om dat van de Stad Portus Cale, Portucalia is gesproten. De Beschryving en Geschiedenis van dit schoone Land, benevens het Karakter der Natie, hunne Regeering, Koophandel, Konsten en Weetenschappen, zyn voorwerpen, die de Heer Martinet verder verklaart en opheldert, waarna hy overgaat tot de Historie van Italien, waar omtrent hy deeze orde houdt, dat hy ons eerst een beschryving geeft van het Koningryk Napels, deszelfs Vorsten, de verdeeling des Ryks, hunne Onderkoningen en eigen Vorsten; vervolgens overgaat tot de Historie der Paussen van de I tot in da XIX Eeuw, of, van het begin tot op deezen tyd; waarop hy dan het oog slaat op de Republieken Genua en Venetica, die den roem der overige kleine Staaten hebben doen taanen, en na deeze groote taak te hebben afgedaan ons eene kennis van die Landen, Volken, Zeden, Gewoonten, Weetenschappen, Konsten en Handel mededeelt, zo dat hy, na eerst een algemeen woord van de Italiaanen te hebben laaten voorafgaan, de Napolitaanen, Romeinen, Genueezen en
Venetiaanen afzonderlyk beziet. Vervolgens beschouwt hy de twee kleine Republieken San Marino en Lucca; het Volkryke Loretto; de oude beroemde, doch thands vervallen Stad Rimini; voorts Ravenna, beroemd door het bergen der Romeinsche Vlooten door het Exarchaat, en door het Graf van den grooten Dichter dante alichieri, in den jaare 1321 aldaar gestorven; het niet verre van daar gelegene Bologne, de grootste en Volkrykste Stad van den Kerkelyken Staat, waar Kunsten en Weetenschappen bloeijen. Voorts Florence, eene van de fraiste Steden van geheel italiën, zo beroemd wegens den ouden bloei der Weetenschappen; doch waar de smaak voor gezelschappen en vermaaken den lust tot Weetenschappen zo zeer heeft doen
| |
| |
vergaan. - Pisa, berugt door deszelfs twaalf voeten overhellenden toorn, door een inval zo gebouwd, of, na de zakking door 't bovenwerk, zo geworden. - Livorno, voor twee Eeuwen een ellendig vlek, nu een ryke, en, naast Florence, 's Lands voornaamste Stad.- Siena, waar geen schaduw der voorige grootheid meer te vinden is. - Voorts de Hertogdommen Modena, Parma, Mantua, Ferrara, Verona, Bergamo, en het Hertogdom Milaan; de groote ryke en wel bevolkte Stad van dien naam, vermaard wegens haare beroemde Domkerk, de Ambrosiaansche en andere voornaame Bibliotheeken, en de geboorte van veele groote mannen, trekt in 't byzonder des Schryvers aandacht, terwyl hy deeze afdeeling besluit met de beschryving van Savoijen, Piemont en Sardinie, en eindelyk dit Deel eindigt met de beschouwing van Frankryk, welkers Geschiedenissen, Staat des Ryks, Magt, Karakter der Natie, Godsdienst, Geleerdheid, Landbouw en Handel op dezelfde beknopte en aangenaame wyze, als die der voorige Landen, beschreeven worden.
|
|