| |
Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Kunsten en Weetenschappen. Vierde Deel, met Plaaten. Te Rotterdam by R. Arrenberg, en te Amsterdam by J. Allart, 1786. Behalven het Voorwerk, 568 bladz. In gr. octavo.
Het inënten der Kinderpokjes, in de Oostindien, is het onderwerp van de twee eerste Verhandelingen in dit Deel; strekkende, om te toonen, dat het zelve in de Oostersche Volkplantingen van onzen Staat, in een zo goed vooruitzigt van een gewenschten uitslag, werkstellig gemaakt kan worden, als in onze Noordelyke Gewesten van Europa; en tevens om aan te duiden, de beste manier van inënting, als mede de geschiktste en veiligste behandeling der ingeënten, in deeze heete Gewesten. Aan het antwoord van den Heer L. Bikker, Med. Dr. te Rotterdam, op eene deswegens voorgestelde Prysvraag, is de Gouden Eerprys toegekend; en de Heer P.M. v. Nielen Med. Dr. te Utrecht, heeft zyne Verhandeling, als een accessit, met de Zilveren Medaille bekroond gezien: ook zyn beide deeze kundige Geneesheeren tot Leden Correspondenten van het Genootschap verzogt. - By deeze
| |
| |
stukken, welken, in meer dan één opzigt, ook hier te Lande hunne nuttigheid hebben, komt voorts een vervolg der berigten van den Heer J.C.M. Radermacher, nopens de Eilanden en het vaste Land van India; gaande dit gedeelte over het Eiland Celebes, ook Macassar genaamd, met de Eilanden daar bezuiden en tussshen Java en Timor; en verder over het vaste Land, naamlyk Indostan, en het half eiland beoosten de Ganges; waarnevens gevoegd zyn, Bedenkingen over China, Tartaryen en Japan, mitsgaders de ontdekkingen der Russen, aan de Oosterkusten van Azia, en de Westerkusten van America; welke ontdekkingen door eene nevensgaande naauwkeurige Kaart opgehelderd worden. In deeze berichten levert de Heer Radermacher eene groote verssheidenheid van byzonderheden, die omtrent onze Indische bezittingen wel der opmerkinge waanlig zyn. Zie hier het hoofdzaaklyke van 't seen by ons wegens Malacca meldt.
Het Koningryk Malacca, liggende aan het zuidelykste gedeelte van het half-eiland beoosten de Ganges, benevens de Stad van dien zelfden naam, op 2 Gr. 20 Min. Noorderbreedte, en 122 Gr. 20 Min. lengte, is door een Maleydschen Koning, in 't jaar 1253, naar onze tydrekening, gesticht. In 't jaar 1511, maakten 'er de Portugeezen zig meester van: en op den 14 January 1641, bemagtigden de Nederlanders die Stad, benevens de Vesting door de Portugeezen gebouwd, en de Landen daar onder behoorene.
‘De Rheede van Malacca is, zegt de Heer Radermacher, tusschen twee Eilanden gelegen, heeft zeer goeden Ankergrond, en ruimte genoeg om eene aanzieniyke Vloot, die daar veilig liggen kan, te kunnen bergen. De Stad is ten Noorden iangs het strand gebouwd, heeft geregelde Straaten, en voor 't meeste gedeelte steenen gebouwen; de Rivier omsluit haar van agter; de Noordzyde is met een aarden Wal, en de Poort met een gemetzeid Bolwerk versterkt. Langs het Zuidstrand, aan de andere zyde van de Vesting, zyn verscheide Clappus- of Cocos- Thuinen aangelegd, waar in enkelde welgebouwde Huizen te vinden zyn, en welk Strand Banda de Isle genaamd word. Hier tusschen in is het, dat de Vesting, aan den voet rondom een Berg, door de Portugeezen genaamt S. Paulus, gebouwd is. De voorby loopende Rivier scheid de Stad ten noorden van de Vesting, en over dezelve is een dubbelde Valbrug, sterk genoeg gebouwd om Paarden en Rytuig
| |
| |
te kunnen draagen. Naar de toenmalige wyze van versterken, is deze Vesting door de Portugeezen van een goed soort Klipsteenen, die men Yzersteenen noemt, (om datze eenig Yzer-Ertz inhouden,) gebouwd. De Nederlanders hebben niet alleen, geduurende hunne bezitting, dezelve in een goeden staat onderhouden, maar ook tamelyk verbeterd. Zy hevat den omtrek van 342 roeden, heeft drie Poorten, één Uitval, zes Bolwerken, één heele en twee halve Uithoeken, welke laatste de Rivier benedenwaarts bestryken, en met twee en zeventig stukken Canon beplant zyn: ook word 'er eene bezetting Europische Krygslieden, naar evenredigheid van de Vesting, in onderhouden. - De voornaamste Gebouwen in deze Vesting zyn twee Kerken, en de Wooning van den Gouverneur. De eene Kerk ligt op den top des Bergs van St. Paulus, alwaar ten tyde der Portugeezen een Jezuiten-Klooster gestaan heeft. De andere Kerk ligt beneden aan den voet op 't Plein ter linkerhand, als men de Vesting inkomt, en de Wooning van den Gouverneur, vlak over de Poort. Deze twee aanzienlyke Gebouwen versieren het Plein dier Vesting, waar ter zyden de Pakhuizen van de Maatschappy en het Wapenhuis gehegt zyn, die men van gehouwen Steen opgetrokken heeft. De Straaten in de Vesting, als mede de Gebouwen, hebben niet regelmatig aangelegd kunnen worden, doordien de Berg, die in 't midden ligt, zulks verhindert, weshalve dezelve rondom, op de best voeglykste wyze, gebouwd zyn. - Buiten de Stad, na de noordzyde, ligt de Voorstad, genaamt Tranquera, die uit eene enkelde Straat bestaat, en door Mooren, Chineezen, doch, voor 't meest gedeelte, door Nakomelingen der Portugeezen, die na de verovering te Malacca gebleven zyn, bewoond is. - aan de overzyde der Rivier, heeft men nog eene Straat, die de Bongaraija genaamd word, alwaar alleen Chineezen en Portugeezen woonen; aan welker einde een open Gebouw staat, omtrent drie voeren hoog opgemetzeld, en vervolgens met een rieten
Dak, dat op houten paalen
rust, gedekt; waarin de Roomschgezinde Portugeezen hunnen Godsdienst verrichten. - Verders heeft men in de Stad een Maleydsche, Moorsche, Jentiefsche en Chineesche Tempel. - 'Er liggen. op eenige mylen afstand, rondom en ter zyde van de Stad, nog verscheide Dorpen; doch ze zyn van zo weinig belang, dat zy de moeite eener beschryving niet verdienen, en alleen van Maleyers bewoond worden.
| |
| |
De Huizen of wooningen der Maleyers zyn, in 't algemeen genomen elendige Hutten, die op eenige paalen, veel of weinig, naar derzelver grootte, omtrent zes of zeven voeten hoog, gebouwd zyn. De vloering is van Bamboes-riet of gespleetene Arecksboomen, die als een Rooster naast elkander gelegd, en met Rotting by een gevlogten zyn. De wanden, die de vertrekken van een scheiden, zyn een slegt soort van matten, door de Maleyers Kajangh genaamt; maar huntie staapplaats is met matten van een ander soort, Tikar genaamt, overdekt. - Stoelen, Banken, Tafels, Kassen, of ander Huisraad hebben de Maleyers niet, een Matje is de Stoel, Bank, Tafel en het Bed; een Hakmes, een Byl, eenige aarden Potten en Manden, van Rottings of Biezen gevlogten, zyn de gereedschappen, waarin hun rykdom bestaat, en daar zy zig op de onverschilligste wyze mede behelpen.
Uit de natuur is de Maleyer het traagste en vadzigste Mensch, dat 'er in de Waereld bekend is. Hem ontbreekt geenzins dat natuurlyk oordeel, 't welk de Bewooners van andere Landen opwakkert, om hunne levenswyze gemaklyk en menschlyk te maken, maar wel de lust tot arbeiden, om de genoegtens van het menschelyk leeven te verkrygen. Deze uitgestrekte, en niets anders dan eene wildernis zynde, Landstreek, zoude honderde voortbrengzelen kunnen opleveren, als maar de Inwoonders handen aan 't werk sloegen, en, door naastigheid en yver, dat geene zogten te verkrygen, waarvan andere Landen, onder deze Luchtstreek liggende, overvloedig voorzien zyn. De Landeryen liggen, om zoo te spreeken, woest; want de weinige bearbeiding verschaft de Maleyer niets meer, dan even het noodige Voedzel. Een Europeaan, die zulks nooit gezien heeft, kan naauwlyks gelooven, hoe sober deze Luiaards zig kunnen behelpen. Een maatig gedeelte Ryst, met wat Spaansche Peper en Zout gewreeven, is toereikende genoeg, om tot hun Voedzel te verstrekken, en een teug koud Water is de gewoone Drank, die deze Spyze bevogtigt.
Naar maate hunner Wooning, Huisraad enz., is ook de Kleeding op de gemaklykste wyze geschikt. Een Broek, die tot de helfte van de Dybeenen reikt, met een stuk Lywaat van Catoen, dat de Kniën overdekt, het welk door een Gordel van de eene of andere stoffe vastgemaakt, en voor door een groote gouden of zilveren Plaat versierd is; waarin ze een Cris of Pook, hun zo zeer geliefd Wapen- | |
| |
tuig, op zyde draagen. Over deeze Onderkleederen is een Wambuis. - De voornaame Lieden van deeze Natie, 't welk de Hoofden van de Dorpen zyn, de Grooten van het Ryk, de Broeders of Nabestaanden van een Koning, kan men dusdaanig onder 't gemeene Volk, waarvan zo even gesproken is, niet tellen. Hunne Huizen zyn, naar dat het de rang, staat en vermogen medebrengt, grooter en ruimer, shoon van 't zelfde maakzel en gedaante. De Spyzen zyn ook beter, menigvuldiger, en volkomen naar hunnen smaak bereid; doch aan de Vorstelyke Tafel, waar een Maleydsche Kok de Geregten, die opgedragen worden, toegericht heeft, zal voorzeeker een Hollandsche Boer weinig naar zyn genoegen vinden. Met de kleeding der Voornaamen is het eveneens gesteld. De Stoffe is fyner en ryker als van 't Gemeen; ook is hunne Cris of Pook met Goud beslagen; zelfs hebben de Koningen aan dit Wapentuig gonden Gevesten, en met edel Gesteente bezet, 't welk echter niemand dan den Erfprins, of des Konings Broeder, vergund is te dragen. Ook dragen deze Voornaamen, aan hunne bloote voeten, een paar Muilen, en het hoofd is met een eenverwig doek, dat als een worst gedraaid is, omwoeld; insgelyks dragen ze een soort van Mutzen met goud of zilver gestikt, die van binnen met styf linnen of fyn gespleetene Rotting gevoerd, en niet grooter zyn, als dat ze even den Hoofdschedel sluiten. - De dragt der Vrouwen is van dezelfde stoffen als die der Mannen. Een Catoenen Kleed, dat zy om 't midden met een Gordel vast maaken, reikt nun tot op de Voeten; hierover dragen zy een Bovenkleed, mede van eene
eenverwige stoffe, dat tot
over de Knieën reikt. De Hairen hebben zy op de Kruin samen gewonden, waardoor een Hairpen, ter lengte van omtrent vyf duim, gestoken is, die het zelve vast houd; by de Voornaamen van Goud, en by de minderen van ander Metaal of van Ebbenhout. In de Ooren dragen de eerstgemelde versiersels van Goud, of Diamanten daarin gevat: ook wel om den Hals een gouden Keten, en schikken zig verders, met gouden of diamanten Ringen, zodanig op, als hun rykdom of vermogen toelaat. - Naast het gewoone voedzel, is de Sire Betel de voornaamste en liefste rvdkorting der Maleyers; sommige, zoo wel Mannen als Vrouwen, gebruiken deze Bladen zo onmatig, dat zy, van den morgen tot den avond, dezelve kauwen; waardoor hunne Tanden zoo zwart als Ebbenhout, en de Mond en Lippen steeds als bebloed uitzien. - De Godsdienst
| |
| |
der Maleyers, dewelke de Mahometaansche is, word op de gansche Kust byna zonder eenige onderscheiding of verschil geöeffend; de gemeene Man weet daar van nogthans weinig meer dan de Ceremonien, die met duizenderleie grollen en bygeloovigheden vermengt zyn.’
Wat voorts den inborst der Maleyers betreft, ze zyn, volgens onzen Autheur, ongeloovelyk verregaande yverzugtig, ten opzigte hunner Vrouwen; en daar benevens zoo ergdenkend, moord en roofzugtig, ala men zig ooit van een Volk kan verbeelden. Dit, gepaard met de moeilyke en bykans onoverkomelyke zwarighe ten in 't doorreizen van dit gewest, maakt, dat men weinig of geene kennis van desselfs Binnenlanden heeft; zynde reeds verscheiden onderneemingen, om de inwendige gesteldheid des Lands te ontdekken, met zeer veel gevaar, vrugtloos afgeloopen.
Verder behelst dit Deel nog de Verhandeling der Munten, Maaten en Gewigten van Nederlandsch India; en laatstlyk eenige Bydragen tot de Natuurlyke Historie, ten deele uit de nagelaatene Schriften van den Baron van Warmb, en wyders uit de verzameling en opmerkingen van bovengemelden Heer Radermacher.
|
|