Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderwys in de Christelyke Zedenleer vraagswyze opgestelt, door H.A. Aitton, Predikant te Zwoll. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg, 1786. Behalven de Voorrede, 472 bladz. In gr. octavo.In dit Onderwys bedoelt de Eerwaerde Aitton ene achtervolgende ontvouwing der Zedenleere te geven, die geschikt is, ‘ter beschaaving van Zeden, over welker heerschend bederf ten allen tyde zeer geklaagd werd, en welker herstelling niet eerder te wachten is, voor dat men zich meer algemeen in den weg stelle, om die door nuttig onderwys in de Zedekunde zelve in onderscheiden rangen en staaten verbeetert te zien.’ Hy heeft ten dien einde zyn Werk zodanig ingericht, dat het ook byzonder konne gebruikt worden tot onderwys van Leerlingen, die in de Geloofsleere reeds genoegzaam onderweezen zyn: als meede tot stichting | |
[pagina 484]
| |
en opbouwing in het geloof in dc huisgezinnen der Christenen, en de onderlinge byeenkomsten der Godzaligen.’ Zyn Eerwaerde vooronderstelt, by dit onderwys, in den Lezer of Leerling ene genoegzame kundigheid van de geloofswaerheden, en we! naer die denkwyze, welke in onze Nederlandsche Kerk algemeen aengenomen is, als op welke, zyns oordeels, de ware Zedeleer alleen regtmatig gegrond kan worden. Uit dien hoofde strekt dan dit Geschrift inzonderheid ten dienste van hun, die dezer leerwyze toegedaen zyn; welken 'er op dien grond een nuttig gebruik van kunnen maken, en 'er door opgeleid worden tot de inwendige heiliging van him hart, en de uitwendige heiliging van hunnen wandel; om zo God in Christus te dienen, naer lichaem en naer geest, als die hem beiden toebehooren. Zulks komt voornaemlyk in opmerking, by de ontvonwing van den staet des menschen in de Natuur en dien in de Genade, welke ongeveer twee derde van dit Onderwys beslaet. Het overige gedeelte, dat 's menschen plichten, en de drangredenen tot derzelver betrachting, nagaet, is wyders van een algemener dienst, en behelst ene geregelde verklaring der byzondere plichten, welken de Euangelieleer voorschryft, met de ontvouwing der drangredenen, welke Rede en Openbaring aen de hand geven. Tot een stael van 's Mans manier van voordragen, strekke zyne volgende onderwyzing, wegens de orde, die men, in de uttoefening der liefde tot God, zich zelven en den naesten, in 't oog heeft te houden. V. Welke is die orde? A. Dezelve is gericht naar de waarheid van het voorwerp; daar God het hoogste voorwerp van allen is, moet Hy ook boven allen bemint worden door den mensch, ook boven zich zelven, het welk niet alleen zyn groote pligt, maar ook zyn hoogste voorrecht is, om dat de meeste liefde tot God zyn meeste gelnk insluit: waarop dan de liefde tot zich zelven volgt, en hierop de liefde tot den naasten: zie die orde opgegeeven, Matth. XXII. 37. V. Kunnen 'er nogtans geene gevallen zyn, waarin deeze orde eenigzins aan eene zyde moet gestelt worden? A. Er kunnen gevallen zyn waarin de liefde tot den naasten getrokken moet worden voor de liefde tot zich zelven, als wanneer de naaste in nood is, en niet ge- | |
[pagina 485]
| |
holpen kan worden, zonder merkelyke benadeeling van zichzelven: ook gevallen, waar in de liefde tot zichzelven getrokken moet worden voor de uitvoering van een of ander Godsdienstig werk, als wannneer ons tydelyk of eeuwig geluk grootlyks zou gevaar loopen, by de waarneeming van dat zelve: maar de liefde tot God moet, altyd, voor alles gaan, en gaat ook altyd werkelyk voor, zo wanneer in zulke byzondere gevallen liefde geoeffend wordt, uit een beginsel van gehoorzeamheid aan God. V. Komen alle Christenen in die stuk nopens die orde overeen? A. Neen: terwyl men voornaamelyk twist over de liefde tot zichzelven; te weten, of die geoorlofd zy? of men die in het stuk van Godsdienst mooge bedoelen? en of die ook voor de liefde tot den naasten getrokken mooge worden? V. Wat heeft wel voornaamelyk aanleiding tot die twist gegeeven? A. De verkeerde zelvsliefde, welke den mensch van natuure eigen is, en welke hem de liefde tot God en den naasten meestal uit het oog doet verliezen, zo dat men ook in dit opzigt van het eene uiterste tot het andere vervallen zy. V. Is de bepaaling van deeze stukken van eenig belang? A. Van een zeer groot belang; daar dit eenen byzonderen invloed heeft op des Christens geloov en godzaligheid; en eene hartelyke overtuiging daarvan byzonder strekt tot bevordering van het geestelyk leven; terwyl dit leven by tegenstelling zeer gestremd word, door volkoome ontkenning niet alleen, maar ook door onzeekerheid omtrent die stukken. V. Wat is dan het eerde hier te bepaalen? A. De geoorloofdheid der zelvsliefde in het gemeen, welke, behalve uit het reeds bygebragte, om te toonen, dat de mensch ook aan zichzelven pligten verschuldigt zyGa naar voetnoot(*), nog daarenboven uit twee voornaame bewyzen | |
[pagina 486]
| |
kan getoond worden, ontleent uit de reede en uit Gods woord. V. Hoe blykt de geoorloofdheid der zelvsliesde uit de reede? A. De neiging, welke de mensch van natuure byligt om zichzelven te beminnen, is niet uit den boozen, of uit des menschen zedelyke verdorvenheid, maar uit God: het welk blykt, om dat dezelve ook plants had, in den staat der rechtheid, waarin God zyne vermaaning en beloften op dezelve grondde, en de Satan zyne verleiding: het geen nu van God is, is ten hooste geoorlooft. V. Hoe uit het woord van God? A. Uit het geen gevonden word Eph. V. 29. daar Paulus zegt, dat niemand ooit zyn eigen vleesch gehaat heeft, waar meede hy duidelyk veronderstelt de geoorloofdheid der zelvsliefde. V. Wat is het tweede stuk hier te bepaalen? A. Of men de zelvsliefde ook in het stuk van Godsdienst mooge bedoelen en behartigen? Veele sluiten deeze daarin geheel uit, zeggende, dat de liefde tot God, indien er liefde tot zichzelve meede vereenigd is, een loutere loonliefde zy; daar God nogtans alleen door eene reine liefde wil gedient zyn: de geoorloofdheid van dit stuk kan ook uit de reede en uit Gods woord getount worden. V. Hoe uit de reede? A. Dat men de liefde tot zichzelven ook in de liefde tot God, of in het stuk van den Godsdienst mooge insluiten, blykt onder anderen daaruit, dat God den mensch in het stuk van Godsdienst opwekke tot liefde tot Hem, door aandrang van de heerlykste belosten, en de geduchtste bedreigingen, in geval van het tegengestelde, welke zeker geene kragt zoude hebben, byaldien God van den mensch wilde gedient zyn, met uitsluiting van alle zelvsliefde. | |
[pagina 487]
| |
V. Hoe uit Gods woord? A. Uit het geen gevonden word, Heb. XI. 26, daar van Moses staat aangetekent, dat hy de versmaadheid Christi meerder rykdom achttede te zyn, dan de schatten van Egypte, dewyl hy zag op de vergeldinge dcs loons: welk bestaan van Moses ten hoogste gewettigt word, door het voorbeeld van den Verlosser, Heb. XII. 2. V. Maar word echter niet gevordert, dat de menschen in het stuk van Godsdienst alle zelvsliefde uit het oog verliezen, als de Heiland zegt Matth. XVI. 24. dat zo iemand achter Hem wilde komen, hy zich zelven moest verloochenen? A. De Heiland vordert daar meede geenszins, dat de mensch, indien by zyn discipel wil zyn, de liefde tot zich zelven verbanne; daar een discipel van Hem te zyn het grootste geluk voor den mensch insluit, waar door hy, het zelve omhelzende, zich zelven het volmaaktst lief heeft; maar alleen dat hy zich als dan tracht te reinigen van alle verkeerde zelvsliefde, en zelfs ook de meer geoorloofde onderwerpe aan de liefde tot God. V. Welk is het derde stuk hier te bepaalen? A. Dat, in 't algemeen, de zelvsliefde gaa voor de liefde tot den naasten, het welk ook uit de reede en uit Gods woord kan getoont worden. V. Hoe blykt de geoorloofdheid der zelvsliefde boven die tot den naasten uit de reede? A. Uit de aanbiddelyke wyze inrichting van de wet der natuur, welke die alle menschen leert, en welke ook zeker van God is, zo als dit onder anderen ook daar uit blyken kan, om dat dit plaats had in den staat der rechtheid; daar EvaGa naar voetnoot(*), door lust tot meerdere wysheid en Gode gelykvormigheid gedreeven, eerst at van de verboode boomvrucht, voor dat ze haaren man van derzelver mededeelde. V. Hoe uit Gods woord? A. Uit het Goddelyke bevel zelve, gv zult uwen naasten lief hebben als u zelven: in welk bevel de waare zelfsliefde gesteld word tot een richtsnoer, naar het welk | |
[pagina 488]
| |
de liefde tot den naasten moet ingericht zyn: hebbende God geen uitdrukkelyk bevel van zelvsliefde in zyn woord willen geeven, om dat die den mensch door de wet der natuur genoeg geleert word. V. Is de liefde tot zich zelven (zo als die tot hier toe beschouwt is) alleen geoorlooft? A. Neen: ze is ook daarenboven ten hoogste betaamelyk en noodzaaklyk? V. Hoe blykt de betaamelykheid der zelvsliefde? A. Het tegengefielde der zelvsliefde, de haat tegen zichzelven, sluit in zich de grootste ongerymdheid, verfoeielykheid en strafschuldigheid voor God en menschen, wier belangens daardoor grootlyks veronagtzaamd worden, terwyl de waare zelvsliefde die zeer bevordert, behalven dat dit uit Gods gebod vnn zelvsliefde genoegzaam blykt. V. Hoe blykt de noodzaakelykheid? A. 't Is niet alleen voor de zaak van God en des naastens welzyn van groot belang, dat de mensch zich zelven op eene rechte wyze lief hebbe; maar 't is ook onmogelyk, dat de mensch een eenigen pligt omtrent God en den naasten uitoeffene, zo hy de waare zelvsliefde niet betrachte: hoe zal iemand de zaak van God kunnen voorstaan, en de belangens van anderen bevorderen, wanneer hy zich, wegens gebrek aan behoorlyke zelvsliefde, van de danrtoe noodige vermogens en begaafdheden ontbloot heeft?’ |
|