Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van eenen Kanunnik Penitentiarius der Hoofdkerk te *** aan eenen Theologischen Kanunnik van de Domkerk te *** over de zaaken van den Godsdienst. Uit het Fransch vertaald. Te Brussel, by J. Kerkman, 1786. Behalven het Voorberigt 152 bladz. in gr. octavo.In een viertal van Brieven, geeft de Kanunnik Penitentiarius, een verslag van het voorgevallene in de Oostenryksche Nederlanden, op de schikkingen door den Keizer wegens het Godsdienstige aldaer gemaekt; met aenduidinge der gevolgen, welken 'er reeds uit ontstaen zyn, en 'er nog verder, zo hy ducht, uit voort zullen vloeien. By de melding hiervan raadpleegt hy den Theologischen Kanunnik over 't gedrag, dat hy deswegens AmptshalveGa naar voetnoot(*) zal houden, met de zodanigen, die aen de uitvoering dezer schikkingen, in ene mindere of meerdere mate, de hulpzame hand bieden. En de Theologische Kanunnik geeft hem, in vier beantwoordende Brieven, de daeromtrent hem best voorkomende onderrichtingen en raedgevingen. De onderwerpen, in deze Briefwisseling behandeld, zyn; het Tolerantie Edict; de vernieting der Kloosters; het Edict betreklyk de Huwelyken, en voorts ver- | |
[pagina 454]
| |
scheiden nieuwigheden, mitsgaders het bevel aen de Bisschoppen, om hunne mandamenten aen het onderzoek der Regering te onderwerpen. - Het gedrag des Keizers in alle dezen is ten hoogste laekbaer, in de oogen dezer Kanunniken; en niet minder berisplyk is, naer hun inzien, het gedrag der Bisschoppen, die niet ernstig en standvastig genoeg zich daertegen gesteld, en voor de Kerk gewaekt hebben. Ze dringen hunne bedenkingen en klagten over 't een en 't ander, aen, met redenen, die zeker voor Protestanten ver van voldoende zyn, maer die door hen op zodanig ene wyze ingericht worden, dat men gereedlyk kuniie begrypen, dat ze geschikt zyn om invloed te kunnen hebben, op de gemoederen der zodanigen, die ernstig vooringenomen zyn voor de algemene denkwyze der Roomsche Kerke; om, naer 't oogmerk der uitgave dezer Brieven, de verslagenheid der gemoederen onder de zulken op te beuren, en de weifelende zielen te bemoedigen. Men heeft 'er een en anderen Brief van Paus Pius den VIden, over die omstandigheden bygevoegd, en wel inzonderheid een aen den Keizer: welke zyne Majesteit indezervoege beantwoord heeft. heiligste vader! ‘Ik heb de eer, met de te rugkomst van de renboode, te antwoorden op den brief, dien uwe Heiligheid mij geschreven heeft, in de vooronderstelling, dat mijn voornemen zou zijn, aan de kerken en geestlijken hunne goederen te ontnemen, om dezelven tot den staat van enkel gepensioneerden te brengen. De berigten der lieden, die mij de groote gunst bewerkt hebben van uwe H. in mijne residentieplaats te ontvangen, zullen mij waarschijnlijk dit laatste schriftelijk getuigenis van de genegenheid uwer H. en van deszelfs apostolischen ijver te weeg gebragt hebben. Om niet te langdradig te zijn, kan ik uwe H. niets anders zeggen, dan dat het gerugt, het welk, (om mij van uwe eigen woorden te bedienen,) tot uwe ooren gekomen is, volstrekt valsch is. Zonder in de heilige schriften en by de H. vaders bewijzen te gaan haalen, welken altijd aan uitleggingen en verklaringen onderhevis zijn, is de stem, die in het binnenste van mijn hart mij zegt, wat ik als wetgever en als beschermer van den godsdienst doen of laten moet, mij genoeg, en deze stem, met de godlijke hulp en genade, en het opregt en eerlijk karakter, het welk | |
[pagina 455]
| |
mij bezielt, kan mij nooit doen dwalen. Indien uwe Heiligheid van deze waarheid wel overreed wil blijven, gelijk ik hoop, zal ik u ook bidden te geloven, dat ik met eene kinderlijke genegenheid en eerbiedigheid blijve.
josef. Gegeven in onze Residentieplaats den 19 Augustus 1782.’ |
|