gangers geeft, die, yverig in hunnen post, een altoos wakend oge houden op uwe dierbaarste belangen, en onvermoeid werkzaam zyn om uw heil te beveiligen, te vergroten!
‘Dezulke zyn echte zoonen der Edelen, onder het opzigt van dezen zal een Land van binnen rust, van buiten vreede hebben, het zal welgelukzalig zyn.
Zodanig was het Land onzer geboorte in vroeger dagen! in vroeger, maar ras vervlogen en lang betreurde dagen! - Dit ons Vaderland ging hand aan hand, met 's waerelds fierste Mogendheden; het was het ontzag der Koningen, de schrik der dwingelanden; de degen van zyne Helden heeft de klingen der Vorsten tot aan het gevest toe stomp gestreden; alomme verkondigde de faam den roem der Batavieren, wier schilden, platgebeukt in stormen en in slagen, de hoekstenen der edele vryheid werden. - Dit Land werd de schrik van den Indiaan, de steun en het ontzag van 't moedige Oostenryk, de blikzem van Spanje, de geessel der Barbaaren, de styfste teugel van het altoos weerbarstige Brittanje, de hulp of de vrees van het vermogennde Fransche ryk, de sterkte van het heldhaftige Duitschland, de scheidsvrouw der Vorsten, het beslissende hoofdgerigt van de eischen der Koningen: dit Land vestigde tronen, of stiet tronen om ver.
Grote God wie zyn wy geweest! - en - wat zyn wy nu? de scshimp, de verachting, de speelbal, het spreekwoord dier volken, welke voorheen voor onze voeten kropen!
Vaderland! Vaderland! in welk eene diepte zyt gy neêrgezonken! onze Nederlandsche ziel voelt dit met aandoening, met woede, en vloekt het monster dat het werktuig was van uwen val; - het eedgespan, dat werkeloosheid tot bereiking van zyn heerschzugtig oogmerk bezigde, en zyne glorie op de puinhoopen van de uwe dacht te vestigen.
God uit den Hemel, God onzer Vaderen, zie op ons neêr, wapen onze handen ten stryde, leer onze vingeren ten oorloge tegen onze en uwe vyanden; ontsteek Bataafschen moed in Bataafsche harten!’
Zyn Eerwaerde, ieder der bovengemelde beschouwingen op ene soortgelyke wyze voorgedragen hebbende, besluit wyders zyne Leerreden met aenspraken en vermaningen, die by uitstek wel geschikt zyn, naer de tegenwoordige toedragt der zaken in 't algemeen, en de plegtigheid van