Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVyfde Brief van Philadelphus; zynde een antwoord aan Ingenuus Alethophilus, ter beöordeeling van de Verhandeling van den Wel-Eerw. Heer Schutte, over Gods Testament en Verbond, onder de nieuwe Huishouding. Alom te bekomen. In gr. octavo 224 bladz.Op de aenmoedigende uitnoodiging van Ingenuus AlethophilusGa naar voetnoot(*), heeft Philadelphus anderwerf de pen opgevat, en een vyfden Brief geschreven; strekkende, in de eerste plaetze, ter bevestiginge van zyn, in de vier voorgaende Brieven, beweerd, gevoelen over de Leer des Ge- | |
[pagina 447]
| |
nadeverbonds, door ene wederlegging der stellingen van den Eerw. Schutte over de Verbonden; en vervolgens ter nadere ontvouwing zyner gedachten, wegens den aert, de natuur en 't oogmerk van 't Heilig Avondmael. Het doorbladeren van dezen Brief heeft ons, nog meer dan de voorige Brieven, Philadelphus doen beschouwen als een Man van kunde in de strydvoerende Godgeleerdheid; daer hy zich zo bepaeld aen zyn onderwerp houd, en zyne bygebragte redenen met zulk een welwikkend oordeel voordraegt, dat hy in dit Geschil, over de Leer der Verbonden met de gevolgen, by een ieder, die in dit Geschil betrokken is, de hoogste opmerking verdiene. Uit hoofde van het opgemelde tweeledige bedoelde, is ook de Brief tweeledig; en 't eerste gedeelte bepaelt zich tot het beantwoorden van twee Vragen. Vinden we in den Bybel van enn Testament Gods gesproken? En welk is het Bybelsch denkbeeld van Gods Verbond? - De eerste vraeg word ontkennend beantwoord, met wederlegging der redenen, door den Eerw. Schutte daervoor bygebragt: tevens toont Philadelphus aen, dat de woorden Testament en Verbond, in de Formulieren, gebruikt worden als wisselwoorden, die ene verbondsmatige betekenis hebben, zo dat het Testament, (het welk de Eerw. Schutte beschouwt als onderscheiden van het Verbond,) ook in die schriften niets anders zyn dan het Verbond.- By het beantwoorden der tweede Vrage, beroept hy zich op het geen hy ter stavinge van zyn geyoelen in zyne voorige Brieven aangevoerd heeft; en verledigt zich voorts ter overweginge der gedachten en redeneringen van den Eerw. Schutte over dit onderwerp. Volgens Philadelphus zou 'er geen ander Genadeverbond in den Bybel bekend. zyn, dan 't welk God met geheele Volken of Gemeenten maekt, waerin Hy, op de verdiensten van Christus, vergeving en zaligheid belooft, onder beding van Geloof en Bekeering. Dan, naer het denkbeeld van den Eerw. Schutte, zyn 'er, onder de Nieuwe Bediening, twee onderscheiden Verbonden; te weten, een Intree of Belydenis- Verbond, en een Geloofs- of Genade- Verbond.Ga naar voetnoot(*) Philadelphus gaet de bewyzen van den Eerw. Schutte voor deze zyne onderscheiding afzonderlyk na, en tracht derzelver ongegrondheid ten bondigste te doen zien. | |
[pagina 448]
| |
Wyders stelt Philadelphus, in 't twede gedeelte van zynen Brief, zich voor, eerst na te gaen, wat Christus en de Apostelen nopens het Heilig Avondmael geleerd hebben, en dan te zien, hoe de onderscheiden Godgeleerden, die de Formulieren van enigheid en liturgie der Nederlandsche Kerke opgesteld hebben, daer over gedacht en gesproken hebben. Ter dezer gelegenheid geeft hy ene oordeelkundige verklaring van 't geschiedverhael der Euangelisten deswegens, mitsgaders van 1 Cor. V. 6-13. X. 15 - 21. en XI. 17 - 34; als de plaetzen in 't N.T., waeruit wy over deze maeltyd te oordeelen hebben; sprekende alle andere hier toe wel eens bygebragte plaetzen van geheel andere zaken, en geenzins van deze plegtigheid. Op het voordragen hiervan laet hy Ingenuus Alethophilus daerover oordeelen. ‘Ik laat het nu, zegt hy, aan uw oordeel over, of uit die plaatzen kan worden bewezen, dat deze maaltijd niet is ingesteld, om aan de geheele Gemeente, en aan elk van derzelver onergerlijke leden te verzekeren, dat Christus in al de kragt van zijn dood ook voor hem is, en dat hij dus allerernstigst vermaand wordt, dien dood voor zig aan te nemen tot vergeving zijner zonden, en zig aan God te verbinden, om naar de leer van Christus te leven: maar dat het oogmerk van Christus in deze maaltijd zou wezen, om alleen aan de kragtdadig begenadigden te verzekeren, dat zij, in den staat der genade, volkomen en onherroepelijk met God verzoend, en van de eeuwige heerlijkheid onfeilbaar verzekerd zijn; waarom dan ook niemand, dan zulke begenadigden aan deze maaltijd mogen komen. Het eerste, twijfel ik niet, zal u zeerklaar en zeker voorkomen, terwijl gij voor het tweede zelfs geen schaduw van bewijs zult gevonden hebben.’ Philadelphus, voorts het verband dezer Leere, aengaende het Bondzegel des H. Avondmaels met de Leer van Gods Verbond, en deszelfs eerste Bondzegel, den H. Doop, aengetoond, en daer mede zyn gevoelen in deszelfs zamenhang ontvouwd hebbende, vestigt verder zyne aendacht op de Leere voorgesteld in de Formulieren van enigheid, en de liturgie der Nederlandsche Kerk, welke hy vervolgens verklaert. In de ontvouwing hier van, vlecht hy etlyke aenmerkingen, welken men, zyns oordeels, in 't verklaren van dezelven heeft gade te staan; die voornaemlyk hierop uitkomen. - Men heeft de Formulieren te verstaen, naer de bepaling der H. Schrift, en niet | |
[pagina 449]
| |
de H. Schrift naer de bepaling der Formulieren; een Protestant erkent geen beslissend gezag, dan dat van Christus en zyne Apostelen. - Het valt zeer bezwaerlyk Formulieren te maken, die eeuwen lang tot beslissing van geschillen onder de Broeders kunnen dienen; gemerkt 'er, door den tyd, gansch andere geschillen ontstaen, de denkwyzen in vele opzichten veranderen, en 'er geheel andere spreekwyzen, of betekenissen der uitdrukkingen, standgrypen: ze konden dus mogelyk voor dien tyd, toen ze opgesteld werden, klaer genoeg wezen; maer in 't vervolg van tyd hunne duisterheid hebben, of voor ons dubbelzinnig zyn. - Men behoort de Formulieren te verklaren, naer den heiligen bybelstyl, en niet naer de hedendaegsche systemata; naer de toenmalige denkwyze en het oogmerk der Schryveren, en niet naer de tegenswoordige manier van denken en spreeken. - Ook mogen wy gewis de onderrichtingen dier Godgeleerden, welken zy, naer hun beste weten, uit den aart en de natuur der onderwerpen afleiden, beöordeelen, wyl zy tog zeker geen ander voordeel boven ons hebben, dan dat ze misschien een paar Eeuwen. voor ons geleefd hebben. - Dit in agt genomen, en die schriften uit dat gezichtspunt beschouwd zynde, zo behelst noch de Katechismus noch. de Naderlandsche Geloofsbelydenis, noch het Formulier om het H. Nachtmael te houden, gelyk Philadelphus ons onderscheidelyk aanwyst, iets, dat tegen zyne voorgestelde Bybelleer aenloopt; en ene andere manier van verklaren diet Schriften, waarin men het onderscheid van den toenmaligen en tegenwoordigen styl, mitsgaders de denkwyze en 't oogmerk van derzelver Schryveren uit het oog verliest, moet velen, volgens zyne opmerking, tot gevolgen brengen, die volstrekt te wraken, of althans niet te verdeedigen zyn. - ‘En dus geven, zegt Philadelphus ten laatste, noch het Formulier, noch de Geloofsbelydenis en Katechismus, zoo zij naar hunnen eigen stijl en spreektrant verstaan worden, eenige de minste kragt aan het latere begrip, dat deze Maaltjjd een regel eens inwendigen Genade-Verbonds zou wezen, en dat derhalven daartoe niemand zou geregtigd zijn, dan alleen de leden van dit inwendig Genade-Verbond, dat zijn de ware inwendig, en door Gods Geest kragtdadig begenadigde geloovigen; het welk, al schoon de Formulieren dit begrip leerden, evenwel nog eene onwaarheid zijn en blijven zoude, aangezien ik duidelijk bewezen | |
[pagina 450]
| |
heb, dat het zelve strijdig zijn zou met de leer des N.T. waar uk alleen een Godgeleerd begrip of leerwijs bewezen, en waargemaakt kan worden. Doch het is voor een lidmaat onzer Kerke nogtans aangenaam, te mogen zien en verzekerd te worden, dat de Formulieren van ons Genootschap zoo wel met den Bijbel overeenstemmen, dat in dit opzigt regtzinnigheid en waarheid voor één en het zelfde gehouden kunnen worden. Alleen zou men mogen wenschen, dat men bij den ouden spreektrant en leerwijze gebleven ware, wijl die meest met den stijl en 't onderwijs der Apostelen schijnt over een te komen. Maar wie zal al het kromme regt maken? Of wanneer zullen de zaken der Kerke tot volkomenheid gebragt worden?’ |
|