Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNaleezing van stukken, tot de Militaire Jurisdictie betrekkelyk, door Fr. Adk. v. D. Kemp. Twee Deelen. Te Utrecht by B. Wild, 1785. Behalven den inhoud der stukken, 1054 bladz. In gr. octavo.In deeze Naleezing, levert ons de Heer van der Kemp de nog overige stukken, welken hem, nopens de Militaire Jurisdicte, ter hand gekomen zyn, om dus zyn voorheen | |
[pagina 428]
| |
geopend Magazyn van stukken,Ga naar voetnoot(*) zo volledig als hem doenlyk is, te maaken. Het eerste Deel behelst de laatere Staatsresolutien deswegens genomen, en de stukken ter dier gelegenheid aangevoerd, met de daartoe behoorende Bylagen; en voorts, zyn in het tweede Deel nog by een vergaderd, etlyke stukken van vroeger datum, die tot dit onderwerp betrekkelyk zyn. Men is dus, door den onvermoeiden arbeid van den Heer van der Kemp, in staat gesteld, om het vroegere en laatere voorgevallene deswegen na te gaan; en ten duidelykste te zien, dat den Militairen Regter nimmer, Staatswyze, eene ongelimiteerde Jurisdictie in commune delicten en civile zaaken is opgedraagen. Dat, in tegendeel, het indringen van zulk eene Jurisdictie, tegen alle daartegen aangevoerde Memorien aan, door 's Lands Staaten bestendig is tegengegaan; zo dat die Jurisdictie, niet dan in tegenkanting der Staaten, stand gegreepen hebbe; weshalve ook 's Lands Staaten, eindelyk, den 24 December 1783, dat praetense Hooge Geregtshof, regtmaatig, afgeschaft, en dien zogenaamden Hoogen Krygsraad buiten effect gesteld hebben. Met de uitgave deezer Naleezinge, geeft de Autheur in zyn Voorbericht, onder andere bedenkingen, over deeze zyne Verzameling van stukken, wel byzonder eene herinnering, die den Bestaltbrief betreft, welken wy, (daar deeze Brief veelen in dit geval opmerkelyk toeschynt, en wy 'er een en anderwerf gewag van gemaakt hebbenGa naar voetnoot(†),) hier nog zullen mededeelen. ‘Veelen, zegt hy, zullen wagten, en zommigen hebben 'er op gedrongen, dat ik, die op 't voetspoor der Heeren Commissarissen van het Zeeuwsch RapportGa naar voetnoot(§), hadt in twyffel getrokken, dat de Bestaltbrief daedelyk door de gezamentlyke Bondgenoten zoude gearresteerd zijn, en, als een landwet, gevigeerd hebben, nu zoude trachten om dit gevoelen te staeven, vooral daer een kundige tulling van oldenbarneveld, in zijn Onderzoek over dit stuk, geoordeelt heeft, dit punt te kunnen betogen. Daar het egter mij alleen om de waerheid te doen is, en niet om de zege, erkenne ik gaern, zo door den Heer tulling, als door andere kundige Vaderlanders, in | |
[pagina 429]
| |
meer dan één opzicht, te zijn toegelicht, schoon het stuk zelve, mijns bedunkens, nog niet volkomen is voldongen; en, wanneer men alles beaemt, wat ten voordeele des Bestaltbriefs, zo door den Heer van de spiegel, als door den Heer tulling, is aengevoerd, is men nog zeer weinig gevorderd, in het bewijzen van die justenue, welke dien bestaltbrief zo juist van pas, door den Heer van de spiegel, der vergetelheid deed ontrukken. Het is goed, trouwens, dat men eene zaak van alle kanten bezichtige, en ten dien einde, moet ik nog het volgende omtrent dien Bestaltbrief hier bij voegen, 't welk mij van eene goede hand is medegedeeld geworden. Men vermoedt, namelijk, dat die Bestaltbrief door de Gedeputeerden tot de nadere Unie zoude geconcipieert zijn. Uit de Notulen der Gedeputeerden, tot de Unie van 31 January 1579, zoude blijken, dat 'er ten dien dage een Bestaltbrief gearresteerd is, voor het Krijgsvolk der Geunieerde Provintien en Steden. Indien nu de echtheid dezer Notulen buiten kijf is, zoude de zwaerigheid, uit den datum van ultimo Februarij 1579, met geringe moeite zijn weg te nemen. Het is zeer mogelijk, dat, daer die uitgebreide stukken dezelfde dagtekening hebben, van ultimo Februarij 1579, en het niet vermoedelijk is, dat de Deliberatien over dezelve in ééne zitting zullen afgeloopen zijn, deeze de vergaderde Heeren eenige dagen bezig gehouden hebben, en op denzelvden dag kunnen zijn uitgegeven. Verder is mij verzekerd, dat 'er nog een Inventaris van stukken, door een der Zeeuwsche Gedeputeerden overgelegd, onder welke gewaegd wordt van den Bestaltbrief voor de Militie, onder de Zeeuwsche Staetspapieren zoude voor handen zijn; welke twijffeling door hun, die tot die zo zeldzaem geopende bewaerplaetzen der Staetsbesluiten toegang hebben, zoude kunnen uit den weg geruimd worden, zonder vreeze van hier door de wetenschap der Burgerij te zullen uitbreiden. En eindelijk, is mij nog van elders onder het oog gebragt. 1) Het exsteren eener Missive van Willem I. van 1580, met eene Copie des Bestaltbriefs, in het zelve Jaar, bij die van Holland gearresteerd, woordelijk met de bekende overeen komende, alleen met dit onderscheid, dat die van Holland gaet op den naem van zijne Furstelijke Genade en de Staeten van Holland. 2) Het exsteren eener Resolutie der Staeten van Zee- | |
[pagina 430]
| |
land, van het laetst van 1578, waerbij Gedeputeerden tot de nadere Unie gelast worden, om eene generale Krijgswet over 't volk van Oorlog te bewerken - welke Resolutie te vinden zou zijn, in een Reg. ter Staeten Grissie - het een gequoteerd A., het ander D., welke laatste voor de stukken, tot de Unie relatif, zoude zijn aangelegd. Indien deze stukken waerlijk ter Staeten Grissie van Zeeland exsteren, en den opgegeven inhoud bevatten, zoude het hoogwaarschijnlijk worden, dat in Holland, en misschien ook in Zeeland, uit hoofde van 't toemalige naeuw verbond, tusschen de beide Provintien, schoon zulks niet even duidelijk blijke, deze Bestaltbrief is aengenomen, zonder dat men echter hier door kan ontwaren, of die, door de Gedeputeerden geconcipieerde, en - voor zo veel in hen was - gearresteerde bestaltbrief, door alle de overige Bondgenooten, eenparig, als een Reglement is aangenomen, zo lang uit derzelver respective Staets Registers zulks niet met volkomen zekerheid uitgemaekt kan worden. Misschien zal deze of geene oordeelkundige beoefenaar onzer Vaderlandsche Gedenkstukken, de nog bij mij, en anderen van meerder ervarenis, in dit vak, overgeblevene twijffelingen, uit den weg kunnen ruimen, indien zij, die in staet zijn, denzulken de behulpzaeme hand te bieden, zich, des verzogt, niet onttrekken.’ |
|