Deze tnoet ons doen betuigen en gevoelen, God, de oppermagtige Heer en Eigenaer van alle zyne schepzelen, heeft het gedaen! - God, die de wysheid zelve is, heeft het gedaen! - God, de Regtvaerdige, de volmaekte, de Heilige, heeft het gedaen! - God, de altoos goedertierene, de Vader der barmhartigheid, heeft het gedaen! - God, de lief hebbende, de trouwe Vader der Zynen - en ook (dit mag de Christen zeggen, dit moesten wy allen in geest en waerheid zeggen!) MYNV Fader heeft het gedaen! - God, de Man der weduwen, de Vader der weezen, de vriend des eenzaamen, de voorstander der verlatenen, de trooster der treurenden - Hy, by wien alle vergoeding en vervulling te bekomen is, heeft het gedaen!’ - Op de ontvouwing dezer denkbeelden, met aenwyzing hoe men daer mede werkzaem behoort te zyn, toont hy verder kortlyk, ‘hoe die bewustheid, als men door het geloof zoo van den Heere en zyne wegen denkt, eene uitneemende kragt heeft, om ons, in het droevig verlies van onze waardste panden, [en zo ook in andere smertlyke ongevallen,] tot een eerbiedig, bemoedigd, aanbiddend zwygen voor den Heere te brengen, en daar in te houden.’
Zyn Eerwaerde brengt dit verhandelde, vervolgens, over tot het aendoenlyk Sterfgeval van den Heer van Hoorn, wiens loslyk character hy, zonder zyne toevlucht tot opgesmukte tael te nemen, ten minnelykste afmaelt: waerop hy voorts zyne welgepaste en opbeurende troostredenen richt, tot de treurende Weduwe, Kinderen, Magen, Vrienden, Burgers en Onderhoorigen. Eindelyk, sluit hy zyne Leerreden, met ene aen deze omstandigheden welvoegende opweklyke vermaning, om uit dit Sterfgeval - zo onverwagt, zo in den bloei der jaren, - toch te leeren onze dagen te tellen, om een wys hart te bekomen: en daerdoor te sterker genoopt te worden, om onze onderwerping onder God, in dezen weg, te paren met een ernstig vooruitzicht op, en de zo noodige en billyke voorbereiding van, ons zelven tegen onzen dood; 't welk hy, op ene gemoedlyke wyze, ten ernstigste aendringt.