Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerreden over den Brief van den H. Paulus aan de Efezeren, behelzende eene verklaaring der voornaamste stoffen, welke in de drie eerste Hoofdstukken van dien Brief vervat zyn. Door pierre du bosc, laatst zeer beroemd Leeraar der Walsche Kerk binnen Rotterdam. Derde Deel. Tweede en laatste Stuk. Uit de Fransche Taal in het Nederduitsch oyergebragt, door j.c. thin van keulen. Te Utrecht by A.v. Paddenburg, 1786. In gr. octavo 196. bladz.Met dit laetste stukje, behelzende nog vyf Leerredenen, over Eph. III. 11-17, loopt deze verzameling ten einde, en daer we zedert de afgifte van het eersteGa naar voetnoot(*), meermaels van dezelven gewag gemaekt hebben, zullen wy 'er nog een stael van de uitvoering uit mededeelen. 's Mans Leerreden over het gevaerlyke der vertraginge in den Godsdienst, naer aenleiding van Eph. III. 13, behelst, onder anderen, de volgende aenmerkingen, over de voornaemste oorzaken der vertraginge, welken hy tot drie brengr; te weten, traegheid, liefde tot de waereld en vreeze voor gevaer, over welke drie oorzaken, de Eerwaerde du Bosc, zich aldus uitlaet. ‘Het is zeker, dat traagheid en achteloosheid deeze vertraaging voortbrengt Dit is de ongelukkige oorzaak, waardoor zo veele menschen hunne godsvrucht verliezen. Na eenige poogingen van gebeden, vasten, leezen, oefening in de heiligmaaking, verwaarloozen zy zichzelven, laaten alles vaaren, dompelen zich in de bezigheden of vermaaken, zonder aan God te denken; en hierdoor vallen zy allengskens, in de ongeregeldheid en in de ondeugd. Het is onmogelyk, dat dit anders zou kunnen zyn; want onze beweeging, onze strekking tot het goede, niet natuurlyk zynde, zo is het ontwyfelbaar, dat zo dra dezelve wordt tegengehouden, wy weder in het kwaad vallen. | |
[pagina 401]
| |
Natuurlyk strekt onze neiging tot de zonde, en het water is niet meer geneigd tot koud worden, en de zwaare ligchaamen om naar de laagte te vallen, dan wy genegen zyn tot ongeregeldheden en bederf. Gelyk dan, welke graad van hitte, men ook aan het water moge geeven, indien men niet geduurig voortgaat, met het zelve in die warmte te houden, indien men het aan zich zelve overlaat, zo is het zeker, dat het, op zichzelve staande, koud zal worden: - hoe hoog men ook een steen moge opgeheven hebben, indien men niet onophoudelyke poogingen aanwend, om denzelven te ondersteunen, indien men denzelven, maar een weinig, aan zichzelven overlaat, zo is het ontwyfelbaar, dat hy weder naar beneeden storten, en door zyne eigene zwaarte, om laag gesleept zal worden. Het is eveneens met ons gelegen, hoe brandende en gloeiend ook de godsdienstigheid van ons hart zyn mag, tot welk eene hoogte onze godsvrucht ook geklommen zy, indien wy beginnen te vertraagen, het is zeker, dat wy aanstonds onze voordeelen zullen verliezen, en dat ons hart, 't welk van natuure als water is, aan zich zelven overgelaaten, zal ontbloot worden, van alle de warmte, welke het zelve reeds verkreegen had; ja dat ons hart, 't welk van natuure steen is, zo dra het zelve niet meer ondersteund, maar los gelaaten wordt, door zyne eigene zwaarte naar beneden vallen, en van zich zelven in den afgrond storten zal. Gelyk men dan, om het water warm te doen blyven, geduurig het vuur moet gaande houden, en gelyk men, om een zwaar ligchaam in de hoogte te houden, zulks gestadig moet ondersteunen, eveneens wordt 'er tot onderhouding van geloof en godsvrucht, een geduurige arbeid vereischt. Gestadig moet het oog gevestigd weezen op de Schrift, het hart biddende, de handen werkzaam, het verstand naspoorend, en het geweeten opmerkzaam, omtrent het goede, zal men het hemelsch vuur van liefde tot God gaande houden, of anderzins zal het haastelyk uitdooven. Gestadig moeten heilige zielsverzuchtingen, van godsvrucht en yver, ons naar den hemel opheffen, of wy zullen weder ras naar de aarde nederdaalen, en daaraan vastgehegt en verkleefd worden, zo dat wy daarvan niet weder los raaken kunnen. En gelyk hy, die tegen den stroom van een snelvlietend water aanroeit, zyne riemen niet maar even kan loslaaten, zonder te rug te gaan, en door den stroom weggevoerd te worden, alzo ook wy, die in deeze waereld moeten oproeijen, tegen | |
[pagina 402]
| |
den sterken stroom der vleeschelyke begeerlykheden, en der gewoonte van de waereld, kunnen onze zorgvuldige poogingen niet een oogenblik opschorsen, of wy verwyderen ons, zeer verre, van het einde daar wy naar streeven. Geene traagheid derhalven, geene nalaatigheid in de godsvrucht! Daartoe behoort eene geduurige werkzaamheid, eene onafgebrokene waakzaamheid; hy, welke daarin traag is, gaat ten verderve. - Seneka zeide eertyds, dat, in het stuk der Wysbegeerte, stil staan of nalaaten, weinig van elkander verschilden, dat het bykans het zelfde ware, of men de beoefening daar van naliet, dan of men dezelve slechts by tusschenpoozingen waarnam, om dat, wanneer men dezelve eenigen tyd liet vaaren, men zeer veel te rug ging, en welhaast tot de onkunde verviel. Het is eveneens gelegen, met de Christelyke Wysbegeerte, en de zaligmaakende kennis. In dezelve stil te staan, is byna zo veel, als dezelve geheel na te laaten; daarin ophouden, is zo veel, als dezelve te verlaaten. Men moet zich, geduurende zyn geheele leven, daarop toeleggen, daaraan overgeeven, en nooit vertraagen, in deeze gewigtige oefening, indien men de vruchten daarvan niet verliezen wil. De tweede oorzaak deezer droevige vertraaginge, is de liefde tot de waereld, welker bekoorlykheden en aanlokzelen, in veele menschen, eenen tegenzin tegen het geloof verwekken, en hen afkeerig maaken, van de heiligheid. Zy gedraagen zich als hun eerste vader Adam, welke zyn onschuld verloor, door het proeven van zodanige vruchten, welken begeerlyk voor het oog en goed ter spyze scheenen Rykdom, aanzien, vermaaken zyn die bekoorlyke voorwerpen, welken Adams kinderen krachtig verlokken, en 'er veelen in het verderf sleepen. Zy laaten zich verblinden, door deeze valsche diamanten, en kunnen niet blyven pal staan, tegen deeze aangenaame vyanden, welke hen al streelende en vleyende den doodsteek geeven. Demas verliet de Apostelen en Kerk van christus, om de genoegens van deeze tegenwoordige waereld te smaaken: en van alle tyden af, heeft men maar al te veel zulke ongeloovige Demassen gezien, wien de lust tot aardsche voordeelen, en waereldsche geneugtens, de zyde van den Heere jesus deeden verlaaten. Men vindt zelfs zulken, die de wederwaardigheden wederstaan, maar die bezwyken, voor een ander soort van zagte en vleijende verzoeking, waardoor de mensch gestreeld wordt. Ja, men heeft menschen gezien, die zich niet laaten aftrekken van den weg der zaligheid, | |
[pagina 403]
| |
door de doornen en steenen, welken zy op hun pad ontmoetten; maar die naderhand te rug gingen, om de goudene appelen op te zoeken, welke men hen toewierp; even als Judas, die den Zaligmaaker volgde, geduurende zynen laagen staat, en onder al zyn smaad; maar die Hem verraaderlyk verkogt, zo dra men tot hem van geld sprak, en hem de blinkende zilverlingen toonde. ‘Dan men kan niet tegenspreeken, dat de voornaame oorzaak, van de vertraaging der Christenen, gelegen zy in de vreeze voor de wederwaardigheden, de rampen en de lydingen, welke hen overkomen. Trouwens, deeze vreeslyke aanvallen, zyn zulke felle slagen, welke natuurlyk verbaazen, vrees aanjaagen, en het geloof van veelen doen wankelen. Daar worden 'er maar zeer weinigen gevonden, welke dat geloof bezitten, kostelyker dan goud, 't welk midden in de vlammen bewaard blyft, en niets van zyne waarde noch zuiverheid verliest, zelfs in de hitte van een vuurigen oven. Het vuur, en de brandende houtstapels verbreeken ligtelyk de banden, waar mede veelen aan jesus christus verbonden waren: de wind van tegenspoed doet hen wel haast het zeil wenden. Zy waren in het schip der Kerk ingegaan, terwyl het zelve in de haven lag, bevryd van stormen. Zy hadden een poos gezeild, terwyl het schoon weder was; maar wanneer de storm begint op te steeken, wanneer winden en baaren, met een ysselyk geweld, tegen het schip aandruisschen, als dan ontzinkt hun hart, hun geest wordt ontroerd in hun binnenste, en in de vreeze van te zullen vergaan, berokkenen zy zich hun eigen verderf, door eene lafhartige beschroomdheid, welke hun schipbreuk doet lyden aan 't geloof. - Dit is ook de reden, waarom Apostel Paulus, in onzen tekst, de Efezeren vermaande niet te vertraagen, voornaamelyk op deeze geweldige verzoeking door lyden het oog heeft; als zynde daarvan de gewoonelykste en sterkste oorzaak. Ik bid u, zegt hy, dat gy niet vertraagt, in myne verdrukkingen, of liever, uit hoofde van myne verdrukkingen. En dit heeft ook aanleiding gegeeven, dat veelen het Grieksche woord, hier vertraagen vertolkt, hebben overgezet, door moedeloos worden, als hebbende haare betrekking op de verdrukkingen, welke dikwerf de navolgers van jesus christus doen veranderen, en van Hem aftrekken.’ |
|