gevoelen deswegens, genoegzaam van alle zyden, in 't volle daglicht; des de hieromtrent nog twyfelachtige Lezer, uit dezelve, ene volkomen opheldering van 's Mans denkwyze nopens dit Stuk kunne erlangen.
De eerste Leerreden gaet over ‘de waare voorwerpen der Euangelie nodiging, van Christus, (Matth. XI. 28,) voorgesteld en beschreeven, onder de benaamingen van vermoeiden en belasten.’ In ene volgende Leerreden worden die zelfde voorwerpen beschouwd, als Jez. LV. 1. voorgesteld en beschreven, ‘onder de benaamingen van hongerigen en dorstigen.’ De derde Leerreden schikt zyn Eerwaerde, naer aenleiding van Rom. VII. 24, 25, ter overweginge van ‘de waare kennis der elende, zoo als die, met het Geloof in Jesus Christus ten naauwsten verbonden, of voor het zelve voorafgaat, of uit het zelve geboren wordt.’ Voorts stelt hy ons, in ene Leerreden over Matth. IX. 12, voor oogen, ‘Christus als den eenigen Geneesmeester van Zondaaren, en de waare drangredenen, die Zondaars hebben, om van hem in die betrekking gebruik te maaken.’ Daer by komt ten laetste ene vyfde Leerreden, strekkende, by de verklaring van 2 Cor. V. 19, ter ontvouwinge van ‘de waare leer der Verzoening, zoo als die, in 't Kruis van Jesus Christus gegrond, van God zelven, als het noodzaaklijke en gepaste middel des Geloofs, aan de Apostelen geopenbaard, en door hen van Gods wege aan de Waereld verkondigd is.’
Het Genootschap maekt, in de Voorrede, opzetlyk gebruik van deze laetste Leerreden, ter stavinge van hun gezegde, wegens het verkeerd voordragen van des Hoogleeraers gevoelens, byzonder door den Schryver der bovengenoemde Zedige Aenmerkingen, en laet zich by die gelegenheid aldus hooren.
‘Pag. 18 wordt op rekening van D. ten broek gesteld, als of hij leerde, dat God aan Christus, als borg, de zonden van het menschelijk geslagt, (dus van allen, hoofd voor hoofd) toerekent. Dat hij hem heeft laaten genoeg doen, op dat wij (dat zijn alle menschen) zouden worden regtvaerdigheid Gods in hem.’ Vergelijkt dit met zijn Eerw. Leerreden over 2 Cor. V. 19. inzonderheid, p. 142-147, en gij zult overtuigd worden, dat hij, die dit schrijft, het gevoelen van D. ten broek niet verstaat, om niet wil verstaan. Waar geeft zijn Eerw. aanleiding, om door de schuld, die Christus als borg ter voldoening is toe-