Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 351]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Tempelgezicht van den Propheet Zacharia, in eenige Schristmaatige Verhandelingen opgehelderd, door J.W. van Slype, Bedienaar des H. Euangeliums te Zwolle. Eerste Deel. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg, 1786. Behalven het Voorw. en den Inhoud, 344 bl. In gr. 8vo.Het gezicht van Propheet Zacharia, aengetekend in het derde Hoofdstuk zyner Godspraken, dat door vele Uitleggers op zeer verschillende wyzen verklaerd word, is in dezen op nieuw het onderwerp der overdenkinge van den Eerwaerden van Slype; die 'er zich te eerder toe verledigd heeft, om dat hy in de gelegde onderstellingen van anderen, wier arbeid hier over tot zyne kennis gekomen is, (zonder dezelven echter met ene verwaende versmading te beschouwen,) niet geheel heeft kunnen berusten. Vlytige naspoorers van 't Prophetisch woord, by zichzelven in dit Stuk nog niet voldaen, zullen 's Mans uitlegging wel waerdig vinden, om dezelve met die van anderen te vergelyken, daer hy zyne denkbeelden deswegens regelmatig en oordeelkundig ontvouwt; en het daerin behandelde gemoedlyk ter betrachtinge aendringt. - Naer zyn inzien ‘vertoont ons dit gezicht, deels Judaas hooge schaduw Priester, bezig in de ootmoedige verrichtinge van het tempelwerk der voorbeeldige verzoenige, v. 1-7. En deels tekent het ons af Josuaas doorluchtig tegenbeeld, den eeuwigen Hoogepriester, die eens zyne eigen ziele zou stellen tot een schuldoffer, ter wegneminge van alle de ongerechtigheden zyner Uitverkoorenen, v. 8.10.’ Men heeft naamlyk de drie eerste Hoofdstukken van dit Boek, of wel de vier vertooningen daerin gemeld, te beschouwen, als behelzende één nachtgezicht, waerin vier onderscheiden vertooningen voorkomen, onderscheiden in aert en tyd, waer tusschen men de schoonste orde van wettige opvolging ontmoet, die, gewenschte dingen voor Gods Volk aenkondigende, hen ten laetste opleiden tot | |
[pagina 352]
| |
Israëls grooten Verzoendag. Ze volgen elkander in deze orde. De eerste, Hoofdst. I. 8-17, geeft te kennen, dat de Here Juda in zynen verdrukten staet niet zou verlaten, maer beschermen. Hierdoor zouden zy, naer uitwyzen der tweede v. 18-21, bestand zyn tegen hunne tempelvyanden, en gevolglyk hunnen arbeid kunnen voortzetten. Van dien gelukkigen uitslag in den tempelbouw, geeft hun de derde, Hoofdft. II. voorgesteld, de krachtigste verzekering, daer zich een man met een meetsnoer opdoet, ten teken, hoe niet slechts de Tempel, volgens dat meetfnoer volbouwd zou worden, maer ook, hoe hy, naer deze inricthting, den Ziener voorkwam als reeds volbragt, en dat wel in zyn luistervollen aenzien. De Eerwaerde van Slype ieder dezer drie voorafgaende vertooningen, in dien zin, beknoptlyk ontvouwd hebbende, met aenwyzinge van den troost, welken Juda daer uit scheppen kon, vervolgt hier op, met betrekking tot de vierde of laetste vertooning, Hoofdst. III, in dezer voege. ‘Edoch mogt het zwakke hart zich hier door gesterkt vinden in geloof en hoope, dat de Heere zyn tempelwerk wel en voorspoedig zou doen gelukken; eene zwarigheid, van wezentlyk gewigt, drukte nog het gemoed; de ongerechtigheden hadden hen ver van de altaaren der verzoeninge afgeweerd, in Babel, dat land van grouwelen, overgebragt, alwaar zonden vergroot, schulden vermeerderd waren; de voorspoedige tempelbouw was geene verzoeninge voor de zonden; maar de plegtige feestviering van den hoogstatelyken Verzoendag in 's tempels binnenste heiligdom, was alleen eene getuige, dat de Heere de ongerechtigheid in Jacob, en de overtredinge in Israël niet wilde aanschouwen, om dat, daar zy uit de diepte van hunne ellenden beleden: engerechtige dingen, o God! hebben de overhand over ons! ze teffens uit een gelovig inzien in den weg der verzoeninge, zo als die in den gezegenden Borg ligt, tot roem van vrye genade konden roemen: maar gy vergeeft menigvuldigGa naar voetnoot(*). Ter wegneminge van deze prangende zwarigheid diende zeer gepast de vierde vertoninge in dit nachtgezicht. Hier bevond zich de Ziener op den grooten Verzoendag, hy zag Judaas tempelhoofd, den Hoogepriester Josua in zyn persoon de zonden des Volks voor den Heere brengen, hy | |
[pagina 353]
| |
vernam, hoe hy, in spyt en weerwil van den Satan, dien hoofdvyand van net verzoeningswerk, die hem in dezen zeer tegenstond, 'er verzoeninge over ontving; ten blyke nu, dat 'er voor het Godsvolk geen vèrzoeninge verworven ware, die een handschrift van bezwaar of beschuldiging naliet, waarom ze 's jaarlyks moest herhaald worden, zo was den Ziener teffens getoond, hoe de kracht van het voorbeeld in het tegenbeeld te zoeken ware; de voorbeeldige verzoeninge vond zynen genoegzaamen grond niet in het offerdier zelve, dat op dien dag door Aarons Godgewyd altaarmes gekeeld werd, maar in Jehovaas eeuwigen Zoon, die zyne Ziele op den grooten Euangeliedag van verzoeninge tot een schuldoffer zou stellen, met dat gewenscht gevolg, dat hy op dien éénen dag, volgens het negende vers, de ongerechtigheid des lands zoude wegnemen, zonder dat dezelve ooit meer zouden gedacht worden. Wierd dus hier het Godsvolk voorgehouden, hoe over hunne zonden niet slegts schaduwachtige maar ook weezenlyk verzoening geschiede, de uitwerking hier van moest zyn, dat het gemoed, zo doodlyk getroffen over het hartbrekend gezicht van eenen onverzoenden staat met God, in volle ruimte gebragt werd; zo dat de gezegende uitkomst van dit werk tot vrucht zou hebben, vrede, gerustheid, zekerheid en blydschap voor al het Godsvolk, ingevolge het tiende vers: Ten dien dage, spreekt de Heere der heierscharen, zult gylieden een ygelyk zynen naasten noodigen onder den wynstok en vygeboom.’ De Eerwaerde van Slype ontvouwt in dit eerste Deel, 't welk wy thans onder handen hebben, volgens de bovengemelde schifting, het eerste gedeelte dezer vertooninge, Hoofdst:. III. 1-7. voorgedragen, in vyf Verhandelingen. ‘De eerste vertoont ons Josua verontreinigd, door den Sathan aangevallen, en voor God vernederd, vs. 1 en 3 De tweede tekent ons Josua, door 's Heeren Engel, by wien hulpe besteld is, uit Sathans overmagt en doemlust verlost, vs. 2. De derde tekent ons Josua, op hoog Godsbevel, gerechtvaardigd tegen Sathans beschuldigingen, vs. 4. De vierde brengt ons onder het oog Josua, bekroond met de heerlyke vryheid der kinderen Gods, vs. 5. En de vyfde behelst Josuaas heiliging in 's Heeren dienst, vs. 6 en 7.’ Elk dezer Verhandelingen word met enige beknopte stichtlyke bedenkingen beslooten, en ten laetste voegt 'er zyn Eer- | |
[pagina 354]
| |
waerde, ten besluite, nog een zesde Verhandeling by, welke een bestierend ouderricht behelst, en waer in hy bedoelt te toonen, welke leerzame, opweekkende, aenmoedigende en vertroostende leeringen, uit de beschouwing dezer zeven eerste Verzen af te leiden zyn, en hoe men daer van een heilig gebruik kunne maken. |
|