| |
Gedenkschrift voor den Grave van Cagliostro, beschuldigden, tegen den Procureur Generaal, beschuldiger, in tegenwoordigheid van den Hr. Cardinaal de Rohan, de Gravinne La Motte, en andere medebeschuldigden. Naar den Paryschen Druk, uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam, by, van Gulik, 1786. in 8vo.
Onder de Zonderlinge Weezens van deeze Eeuw, behoort zekerlyk de Grave van Cagliostro geteld te worden. Hy
| |
| |
beklaagt zich in deeze zyne Memorie, voor eerst over zyn ongunstig lot, dat hy niet verdiend heeft, geeft vervolgens den stant dcs geschils, waarin hy ongelukkig is ingewikkild, volgens zyne gissingen, op; voorts de Geschiedenis van zyn leeven, dat zekerlyk het minst gewigtigste Stuk van zyne verdeediging niet is, en eindelyk eene wederlegging van dat gedeelte der Memorie van de Gravinne de La Motte, het welk hem zelven betreft.
Daar nu deeze zaak reeds beslist, en de Grave de Cagliostro uit zyne gevangenis ontslagen en op vrye voeten gesteld is, zullen wy niets melden van het eerste en laatste gedeelte deezer Memorie; maar alleenlyk het een en ander betreffende 's Mans leven mededeelen.
De plaats zyner geboorte, en de Ouders die hem aan het licht gebragt hebben, weet hy niet. Zyn eerste Kindsheid, heeft hy in de Stad Medina in Arabiën doorgebragt, daar hy opgevoed wierd onder den naam van Acharat, en gehuisvest was in 't Paleis van den Muphti Salahaym. Hier had hy vier persoonen rondom zich, een Gouverneur Alhotas geheeten, en drie huisbedienden. Alhotas, die altoos een diep geheim maakte van zyne afkomst, en hem alleen te keunen gaf, dat hy op den ouderdom van drie maanden Wees gebleven was, en dat zyne Ouders Christenen en Edelen waren, had een vermaak in de geneigdheid, die hy voor de Wetenschappen deed blyken, aan te kweeken. Dees was het, die hem leerde God aan te bidden, zyne naasten lief te hebben en te dienen, en op alle plaatsen de Wetten en den Godsdienst te eerbiedigen. Zy droegen beiden het Musulmans Kleed, beleeden uiterlyk liet Mohamedisdom, maar de waare Godsdienst was in hunne harten geprent. De Muphty kwam hem dikwils zien, en scheen veel achting voor zyn Gouverneur te hebben. Naauwlyks had hy zyn twaalfde jaar bereikt, of de begeerte om te reizen, en met zyne eigene oogen die wonderen te zien, van welken zyn Gouverneur hem onderhouden had, beving hem zodanig, dat Medina en de Spelen zyner Kindschheid alle hunne bekoorlykheden in zyn oog verlooren. Hy ging, benevens zynen Gouverneur, met de Caravane naar Mecea, waar zy aan 't Paleis van den Cherif afstapten. Hier wierd hy op een kostelyke wyze gekleed en aan den Vorst voorgesteld, die hem op de tederste wyze ontving. Hy bleef drie Jaaren te Mecea, en daar ging geen dag voorby, dat hy niet by den Cherif wierd toegelaaten, en elke dag zag deszelfs verkleefdheid en zyne erkenten's toeneemen. Eindelyk het eenvormig leven, dat hy aan het Hof van den Cherif leidde, moude, vertrok en verliet hy Mecea, om 'er niet weder te komen. Hy begon zyne reizen door Egypten, en bezocht die beruchte Grafnaalden, welke in 't oog van oppervlakkige beschouwers niet anders
zyn, dan een ongeschikte hoop van Marmer-en Craniet- | |
| |
steen. Hy maakte kennis met verscheidene Bedienaars der Tompels, die hem wilden inleiden, in plaatsen waar de gemeene Reizigers nooit kwamen. Hy doorliep vervolgens de voornaamste Koningryken van Africa en Asia; dan in dit Werkje houdt hy zich thans alleen bezig, om te spreeken van zyne Reizen in Europa, en de persoonen te noemen die hem gekend hebben. Hy kwam, in 1766, benevens zynen Gouverneur en drie Huisbedienden, op het Eiland Rhodus, en ging te scheep op een Fransch schip, dat naar Maltha onder zeil ging. Onaangezien de verpligting der Schepen, die uit de Levant komen, om quarantaine te houden, kreeg hy na twee dagen vryheid om aan land te gaan. De Grootmeester Pinto gaf hem, gelyk ook zyn Gouverneur, een verblyf in zyn Paleis, en verzogt den Ridder d'Aquino hem overal te verzellen. Toen nam hy voor, de eerste maal met het Europeesch Gewaad den naam van Grave van Cagiiostro aan, en was niet weinig verwonderd zynen Gouverneur Alhotas in een Kerkelyk Gewaad, en met het Ridderkruis van Maltha, versierd te zien. Het was op dit Eiland, dat hy het ongeluk had, deezen zynen besten Vriend en Meester te verliezen, waardoor het hem welhaast tot een onverdraaglyk verblyf wierd, zodat hy van den Grootmeester Vryheid verzocht om hetzelve te verlaaten, en Europa door te reizen; dees bewilligde hierin, schoon met leedweezen, en de Ridder d'Aquino verzelde hem op zyne reizen. Hy bezocht eerst Siciliën, waar deeze Ridder hem in kennis bragt met den Adel van het land; van daar de verscheidene Eilanden van den Archipel; en na de Middelandsche Zee van nieuws doorgeloopen te hebben, kwamen zyte Napels, het Vaderland des Ridders d'Aquino aan. Van hier vertrok hy alleen naar Rome, met Geloofsbrieven aan den bankier Bellonne. Hier kreeg hy een bezoek van den Secretaris van den Cardinaal Orsini, die gelast was, hem te verzoeken zyne Eminentie te komen zien.
Deeze Cardinaal bewees hem alle bedenkelyke beleefdheden, verzogt hem verscheidenmaalen ten eeten, en deed hem by de meeste Cardinaalen kennen, met naame by den Cardinaal York en den Cardinaal Ganganelli, die naderhand Paus geweest is, onder den naam van Clemens XIV; en hy had verscheide maalen de eere van tot byzondere gesprekken met den toenmaaligen Paus Ressonico toegelaaten te worden. In dien tyd, tweeëntwintig Jaaren oud zynde, kreeg hy kennis aan eene Juffrouw van aanzien, genaamd Seraphina Felichiani; zy had naauwlyks de Kindsheid verlaaten, of haare opkomende bekoorlykheden ontstoken in zyn hart eene genegenheid, welke door een zestienjaarig huwelyk niet dan sterker geworden is; en deeze is het, welke thans zyn ongunstig lot met hem gedeeld heeft.
Na dit verhaal, het welk wy kortelyk geschetst hebben, gaat hy over, om vericheidene persoonen van aanzien op te noemen, die hy in de meeste Landen van Europa byzonderlyk gekend
| |
| |
heeft, en haalt een plaats aan, uit zeker werk, genaamd Brieven over Zwitzerland, waarin een zeer loffelyke getuigenis van hem gegeeven wordt, dat wy, om derzelver byzonderheid onzen Leezeren nog zullen mededeelen: ‘Deeze zonderlinge Man verbaazende wonderlyk door zyn gedrag en door zyne uitgebreide Kundigheden, van eene gestalte, die geest aankondigt en vernuft uitdrukt, hebbende oogen vol vuur, die tot in den grond der ziele leezen, is voor zeeven of acht Maanden uit Rusland gekomen, en schynt zich in deeze Stad te willen nederzetten, ten minsten voor eenigen tyd. Niemand weet, waar hy van daan komt, wat hy is, en waar hy naar toe gaat. Bemind, geliefd, geëerbiedigd van den Commandant der Plaatse, en van de voornaamsten der Stad; aangebeeden van de Armen en van 't gemeene Volk; gehaat, gelasterd, vervolgd door zekere Lieden; geen Geld noch Geschenken ontvangende van de geenen, die hy geneest; zyn leven doorbrengende met de Zieken te bezoeken, vooral de Armen, hen helpende door Geneesmiddelen, die hy hun voor niet uitdeelt, en met zyne beurse om Soup te hebben; zeer weinig eetende, en byna altyd Italiaansche Pastyen; nooit liggende, en niet meer slaapende dan twee uuren, in een Leuningstoel gezeeten; eindelyk altoos gereed, om, ter hulpe van ongelukkigen, toe te vliegen, op wat uure het ook zy, en geen ander vermaak hebbende, dan dat van zyns gelyken te verligten: deeze ongeloovelyke Man, voert een Staat, die zo veel te verbaazender is, dat hy alles vooruit betaalt, en dat men niet weet, vanwaar hy zyne inkomsten heeft, nochte wie hem geld bezorgt. Gy begrypt wel, dat men sterk met hem kortswylt, hy is ten minsten de Antichrist; hy is vyf of zes honderd Jaaren oud; hy bezit den Philosophischen Steen; de algemeene Geneeskunst, eindelyk het is een van die Geesten, welke de Schepper somtyds op aarde zendt, met een stervelyk omwindsel bekleed. Indien dit zoo is, dan is hy wel een schatbaare Geest. Ik heb
weinig zo gevoelige zielen als de zyne gezien, weinig zulke tedere, zulke goede en zulke medelydende harten. Niemand heeft meer geest en kundigheid dan hy; hy verstaat byna alle de taalen van Europa en Asia, en zyne welspreekendheid verbaast en vervoert, zelfs in die, welke hy het minst goed spreekt. Ik zeg u niets van zyne verwonderlyke geneezingen, daar zouden Boekdeelen nodig zyn, en alle de Tydschriften zullen 'er u van spreeken. Gy moest alleenlyk weeten, dat van meer dan vyfduizend Zieken, die hy behandeld heeft, zyne bitterste vyanden hem niet meer dan drie dooden verwyten, aan welken hy nogthans geen meer deel heeft dan ik.
‘Vergeef my, dat ik my nog eenige oogenblikken, omtrent dien onbegrypelyken Man ophoude. Ik kom zo van zyn gehoor. Ach! wat zoudt gy dien waardigen Sterveling lief hebben, indien gy hem gezien hadt, gelyk ik, van den eenen
| |
| |
Armen na den anderen loopen, hunne walgelyke wonden met vuurigheid verbinden, hunne kwaalen verzagten, hen met hoope troosten, hun zyne geneesmiddelen toedienen, hen met weldaaden overlaaden, eindelyk hen met zyne Giften ophoopen, zonder ander oogmerk dan de lydende menschheid te hulp te koomen, en de onschatbaare zoetigheid te genieten van op aarde het beeld der weldoende Godheid te zyn.
Verbeeld u, een groote Zaal vol van die ongelukkige Schepsels, die allen byna ontbloot zyn van alle hulpe, en hunne zwakke handen, die zy nauwlyks kunnen opheffen, ten hemel uitstrekkende om de liefdaadigheid van den Graave te smeeken.
Hy hoort hen, den eenen na den anderen, vergeet geene van hunne woorden, gaat voor eenige oogenblikken uit, keert wel haast weder, belaaden met eene menigte Geneesmiddelen, welke hy toedient aan elk der ongelukkigen, terwyl hy, het geene zy hem van hunne ziekte gezegd hebben, herhaalt, en hun verzekert, dat zy wel haast zullen geneezen zyn, indien zy zyne Voorschriften stiptelyk willen opvolgen. Maar de Geneesmiddelen alleen zouden ongenoegzaam zyn; zy moeten Soupe hebben om krachten te krygen, dezelve te verdraagen; de beurs van den gevoeligen Graave wordt onder hen verdeeld; het schynt dat zy onuitputbaar is. Veel gelukkiger te geeven dan te ontvangen, openbaart zyne vreugde zich door zyne gevoeligheid. Die ongelukkigen, doordrongen van erkentenis, van liefde en eerbied, werpen zich aan zyne voeten; omhelzende zyne kniën, noemen zy hem hunnen Behouder, hunnen Vader, hunnen G......De goede Man wordt verteederd, de traanen biggelen uit zyne oogen; hy wilde ze verbergen, maar hy had de kracht niet, hy schreit, en de Vergadering smelt weg in traanen;....aangenaame traanen, welke de genieting van 't hart zyn, en welker bekoorlykheden niet kunnen begrepen worden, wanneer men zo gelukkig niet geweest is, diergelyke te storten.’
Dat dit getuigenis niet vergroot is, beroept hy zich op de Parochie-Priesters; het lichhaam der Kanoniers en de verscheidene Regimenten, toen te Straatsburg in het Garnizoen leggende; op de Apotheekers, Herbergiers, en Sipiers, wegens de Armen en Soldaaten die hy geneezen heeft, de arme gevangenen en de meenigte der geenen, welke hy verlost heeft, de hoeveelheid der Geneesmiddelen, die hy voor de Armen liet gereed maaken, en die hy alle dagen met gereed geld betaalde, en den grooten toeloop van Vieemdelingen, welke by naar Straatsburg trok. Voorts beroept hy zich op de hoofden der Stad, de Magistraatspersoonen en het Publiek van Straatsburg, of hy ooit Scandaal veroorzaakt heeft, en of onder zyne bedryven een eenige is strydig met de Wetten, met de goede Zeden en den Godsdienst, terwyl hy ons tevens Brieven van
| |
| |
aanbeveeling mededeelt van den Graave Vergennes, den Marquis de Miromenil, en den Marquis van Segur, welke allen tot den grootsten lof en eer van hem strekken kunnen.
Jammer is het dat dit Werkje zo slegt vertaald is, dat men dikwils naar den zin raaden moet, het geen wy denkelyk aan de overhaasting, waarmede soortgelyke stukken vertaald en uitgegeven worden, moeten toeschryven.
|
|