| |
Versameling van Stukken, betreffende de valsche beschuldiging tegens Catharina Taan, Wed. van der Meulen, nevens een kort verslag van de uitkomst derzelver zaak. Te Leyden, by L. Herdingh, 1785. Behalven het Voorwerk, 279 bladz. In gr. 8vo.
Deeze stukken, betreklyk de zo veel gerugts gemaakt hebbende zaak der valsche beschuldiging aan Mejuf- | |
| |
frouw de Wed. van der meulen door haaven Koetzier J. Gryfzoe, met bystand in zekeren opzichte van haare Keukenmeid J.C. van der Sand te laste gelegd, even of zy hem had trachten om te koopen, om den Heere Stadhouder Willem den V naar 't leven te staan; - deeze stukken, zeggen wy, behelzen voornamelyk een allertreffendste, en met de natuurlyke welspreekendheid van het hart opgestelde, verdeediging van gemelde Wed. van der Meulen, benevens een beklag over het singulier gedrag en de alleszins wederrechtelyke procedures door Leidens voormaligen Hoofdofficier, den Heer J.H. v.d. Marck tegen haar gehouden, vervat in eenige Requesten en Memoriën door haar Ed. zo aan de Ed. Agtb. Heeren Schepenen der Stad Leiden, als aan him Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en West-Friesland ingeleverd.
De wederrechtelykbeid van deeze procedures, die geheel en al afweeken van de gewoone behandeling in Crimineele zaaken, bestond voornamelyk in deeze twee zaaken: Voor eerst: dat de gemelde Wed. van der Meulen, een fatzoenelyke vrouw, op wien de nyd zelfs niets te zeggen wist, op een bloot getuigenis van haaren Koetzier, een gemeene kaerel, die voor 't oog der gantsche Stad Leiden omging met luiden, welke de verfoeijing en het afgryzen zyn van alle hunne braave Medeburgers, beschuldigd wegens eene daad, die de ongerymdheid, de onwaarschynlykheid, zelve was, zonder dat 'er eenig corpus delicti te vinden was, op dit bloote getuigenis alleen reeds eenigszins als crimineel beschouwd, en geoordeeld wierd het provisioneel gevolg hiervan te moeten ondervinden, terwyl men intusschen den Beschuldiger, wien men hierom deezen naam met opzet onthield, steeds als een irreprochabel getuigen considereerde, en hem op dien grond ook zyn getuigenis, alhoewel op diverse respecten door meer dan een persoon wedersproken, telkens, en zelfs by de confrontatiën tegen andere getuigen, met solemneelen eede deed bekrachtigen; en ten anderen, dat de Hoofdofficier der Stad Leiden zich in dit geval bevoegd oordeelde, om, zonder immer een Decreet van Dagvaarding in persoon, of van Apprehensie, tegen de Wed. van der Meulen nog verkregen te hebben, en dus zonder een behoorlyk initium litis, egter tegen dezelve, als tegen een Crimineel Geaccuseerden inquisitorie te procedeeren, en haar daadelyk op grond quasi van zekere Custodie (in welke zy na een vrywillig aanbod, hier toe van haare zyde gedaan, zich uit krachte eener
| |
| |
provisioneele dispositie van Schepenen der gemelde Stad bevond) aantemerken als een Crimineel gedetineerde; en zulks niettegenstaande hy zelf door opgevolgde daaden reeds had getoond, dat, na het nemen der Resolutie tot het provisioneel custodieeren van de gem. Wed. van der Meulen, het nog volkomen onbeslisd was, zo wel by hem Hoofd-Officier, als by Schepenen, of de praecedente informatien wel materie opleeveren konden, om zodanige inquisitoire Procedures tegen haar te ondernemen.
Zodanig was het hoofdzaakelyke van de wederrechtelykheid deezer Procedures, gelyk dezelve in alle hunne byzondere details verder omstandig beschreven worden, niet alleen in de leezenswaardige Requesten en Memoriën van Juffr. van der Meulen, maar ook in de Memorie van Confideratiën ingeleverd, door de Heeren Schepenen snoek en cunaeus, die in deezen meer doorzicht schynen gehad te hebben, dan hunne overige Ambtgenooten, en, onder anderen, met ronde woorden beweeren: ‘Dat 'er geen schyn van Suspicie (buiten het zogenaamd getuigenis van Grypstoe) ten haaren lasten voor handen is. - Dat aan de zyde van den H.O. alle recherche schynt nagelaaten te weezen, die den Rechter over de probabiliteit van de aantygingen van denzelven Grypstoe, en in 't generaal over de waarheid zyner verdere Allegatiën nader zou kunnen doen oordeelen. - En dat Zyn W.E.G. dus maar alleen scheen te laboreeren, om zonderaanleiding te geeven tot het verzwakken van dat praetens getuigenis, en zonder in het minst mede te werken; pro innocentia van C. Taan, (Wed. van der Meulen), by wege van eene alleszints ongehoorde inquisitie aan c. taan, si fieri posset, uit den halze te wringen, het geen zyn W.E.G. volmaakt despereert aliunde te kunnen brengen tot een zekeren graad van probabiliteit, laat staan van zekerheid. En daar toe, (si verum fateri liceat) zich achter het Schild van Heeren Schepenen te verschuilen.’ Terwyl mede de byzondere partydigheid van den H.O., gelyk ook in deeze Consideratien, en de Requesten van C. Taan, of Wed. van der Meulen wordt opgegeeven, en dat wy niet kunnen nalaaten hier nog aan te merken, daarin doorstraalt, dat hy zich met betrekking tot Gryfzoe op niets hoe genaamd geinformeerd heeft, het geen nopens het wezen van de zaak in aanmerking zou kunnen komen, en nadere recherches zou kunnen aan de hand geeven, en dus een alles- | |
| |
zins verdagten getuigen,
als irreprochabel heeft behandeld, terwyl hy daarentegen de persoonen, welker getuigenis, door C. Taan, aan H.E.A. is gesuggereerd geworden, nopens diverse minutees en geringe objecten, door allerhande strikvraagen heeft zoeken aan het wankelen te brengen, en terwyl hy ze in eens anders zaak als getuigen had gerequireerd, tegens haar zelven als Crimineelen heeft gehoord, ja zelfs by dat verhoor gevorderd heeft, dat gemelde persoonen, wier eerlykheid de Rechters zelfs had aangedaan, uit hoofde van valsch getuigenis en perjurie zouden gesaiseerd worden, ten einde, over de voornoemde misdaaden te worden ondervraagd, en daarvan geconvinceerd wordende, naar verdienste te worden gestraft.
Daar dan dusdaanig een handelwys, in haaren oorsprong en gevolgen beschouwd, niet alleen ten hoogsten praejudiciabel was voor gem. Wed. van der Meulen in het geval voor handen, maar ook, indien ze in het generaal geadmitteerd wierd, de notabelste inbreuken maaken zoude op de zeekerheid, rechten en vryheden der Ingezetenen; in 't algemeen heeft gem. Wed. van der Meulen zich verplicht gevonden, van deeze wederrechtelyke grieven, aan haar en haare goede zaak toegebragt, herstel te zoeken, by de Souvereine Vergadering van H.E.G.M. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, en in derzelver boezem haare gegronde Klagten uit te storten, met ootmoedige bede, om in deeze zaak zodanige voorzieninge te doen, of orde te stellen, als H.E.G.M. tot hand haaving der goede orde in de Administratie der Crimineele Justitie, tot veiligheid der goede Ingezetenen, die allen van den grootsten tot den kleinsten aan 't zelfde gevaar zyn blootgesteld, en tot bescherming eener onschuldige Vrouw, zouden oordeelen te behooren; gelyk dan ook H.E.G.M., na de berichten van Schout en Schepenen, die in deeze versameling mede worden overgelegd, gerequireerd te hebben, de noodzaakelykheid eener zodanige voorziening hebben ingezien, en by hunne Resolutie van 21 October 1784, in deeze versameling. bl. 266. te vinden, den Heer Mr. Pieter Jan Marcus, welke met den 10. November toen aanstaande den post van Hoofd-Officier der Stad Leyden stond te aanvaarden, gequalificeerd hebben, om, van den datum der voorsz. Resolutie af, het recht der Hooge Overheid in deeze zaak waar te neemen, en (met te niet doening der voorige Procedures) dezelve op nieuw aan te leggen en te vervolgen. -
| |
| |
‘Nooit (zegt de Uitgeever deezer Stukken) konde de Wed. van der Meulen, of liever nooit konden Geregtigheid en Waarheid een gelukkiger keuze getroffen hebben, dan die van deezen alleszins eerbiedwaardigen Hoofd-Officier, welke zich bedienende van den yverigen, welmeenenden, onvermoeiden en kundigen bystand van den Heer Vroedschap Blok die in deeze het Consulentschap van 't Officie op zich nam, den aauleg der zaak op nieuw begonnen, en naar de regels eener geordende Crimineele Rechtspleeging voortgezet hebbende, dezelve eerlang door het hooren en Confronteeren van getuigen zo verre bragten, dat hannes Gryfzoe en zyne Medestanderes, hoe listig, en gesleepen, zy ook waren, om alle aanleiding tot overtuiging te ontduiken, de sterkste vermoedens tegen zich opleverden, dat zy, in verscheidene pointen hunner beeedigde Verklaaringen of Ondervraagingen, aan leugen en dus aan meinëed, zich hadden schuldig gemaakt, tewyl de dienstboden, welke ten verzoeke van de Wed. van der Meulen, en tot haare verdeediging de waarheid huide gedaan hadden, en by haare eerste Verhooren, volgens de leiding door den Consulent van den voorigen Heer Hoofd-Officier, aan de Proceduures gegeeven, zo wederrechtelyk en onbetaraelyk behandeld waren, onveranderlyk by haar verklaarde bleeven. Hoe meer zy op den toets gesteld wierden, zo veel sterker wierd hanre oprechtheid gelouterd; en de laster, waarvan zy byna de Slachtoffers waren geworden, moeten bezwyken.’
'Er waren dus nauwelyks twee maanden na de hervatting der Verhooren verloopen, of de Wed. van der Meulen wierd provisioneel van de bewaaring in haar huis ontslagen, by Resolutie van 23 Dec. 1784, (in deeze Versameling te vinden). Te gelyker tyd wierd de Beschuldiger en zyne Medestanderes, die tot nog toe in Civiele Gyzeling onder 't Raadhuis waren gehouden geweest, naar de gewoone gevangenis op 's Gravestein overgebragt. - Nauwlyks waren zy hier, of 't geweeten van Johanna Corn, van der Sand, tot dien tyd niet minder schaamteloos en verstokt dan haar Bederver en Verleider, wierd wakker; en zy deed, uit eigen beweeging, met vertooning van haar berouw en leedweezen over de misdaad van Meinëed en valsche Getuigenis, door haar gepleegd, een omstandige belydenis der valschheid van 't geen zy plechtig had bezworen, teevens zich beklaagende, dat Johannes Gryfzoe die geen was, welke haar tot deezen
| |
| |
val en schande had gebragt. Haare erkentenis overtuigde den rechter meer en meer van de schendaad van dien boozen leugenaar, en deed de Procedures gestrenger tegens hem voonzetten. Doch alles mogt niet baaten: en, ofschoon zyne Medestanderes hem zyn misdryf, by de confrontatiën, in't aangezicht aanzeide, met omstandigheden, die hem moesten doen zidderen, en met verwyten, die hem buiten zichzelven gebragt moesten hebben, voor 't minst, dat'er een enkelde vonk van eer of gevoeligheid in zynen boezem gehuisvest had, - niet tegenstaande dit alles, de moeite was vergeefsch.
‘'Er is, namelyk, gelyk de Uitgeever deezer Stukken wel aanmerkt, een soort van menschen, die enkeld, zo 't schyut, geschapen om de orde der samenleeving te stooren, en om 't zedelyke kwaad in zekere evenredigheid met het goede van anderen te stellen, in 't brouwen van onheil 't zelfde innerlyk genoegen smaaken, 't geen een ziel, van beter leem gekneed, gevoelt in 't bevorderen van 't geluk zyner Medestervelingen; Menschen, in wier oogen leugen, laster, bedrog, valschheid, beuzelingen zyn, als zy maar strekken om hun geliefd oogmerk, het verwekken van haat, onrust en tweedracht, het bekladden van een ander mans goeden naam, het stooren van vriendschap, of veeltyds ook het voldoen hunner eigene wraak te begunstigen en te bereiken; Menschen, eindelyk, die, by deeze waarlyk helsche hoedanigheden, de kunst van veinzery en huiehelary, 't zy in 't godsdienstige, 't zy in 't burgerlyke, tot den hoogsten trap bezitten: en gelyk het moeyelyk is voor een deugdzaamer of eenvoudiger gemoed, zich een waar denkbeeld van zulk een afschuwlyke doch kunstiglyk verborgene inborst te vormen, zo genieten ook dit soort van zedelyke wanschepsels het voorrecht, dat zy de bestmeenenden en oprechtsten lang kunnen misleiden; ja zelfs dat, wanneer hunne verderflyke listen nan den dag komen, zy die met opgeheven hoofde, en een gelaat, 't welk van geen bloozen weet, durven verdeedigen, en op allerleie wyze staande houden. Dit verraderlyk zielsgestel was aan johannes cryfzoe zodanig eigen, dat men zyns gelyken in zulk een sterke maate niet dan zeer zelden zal vinden.
Zo lang onder tkn voorigen Heer Hoofd-Officier het onderzoek tegens johannes gryfzoe slaplyk was voortgezet, als wien het toenmanlig Officie meende te moeten aanzien, niet als een beschuldiger, veel min als een Crimineelyk verdagten, maar als een onbesprooken geluigen,
| |
| |
heeft het dien eerloozen ook kunnen gelukken, de Rechters, immers veelen derzelven, door zyne uiterlyke vertooning van Godsvrucht en Oprechtheid, in twyfel en wantrouwen der ontschuld, van de Weduwe van der meulen te brengen. Doch deeze tyd van dwaaling was voorby. Zyne leugens en verdichtsels, ook in andere opzichten, als de hoofdzank, waren door de Depositiën van verscheidene eerlyke en braave getuigen, die van tyd tot tyd gehoord waren, tot de grootste zekerheid van meinëed gebragt; en geen der Rechters was 'er, by wien de minste bedenkelykheid overbleef, wegens de schuld van deezen halssterrigen gevangen. Wanneer dus de Heer Hoofd-Officier Mr. pieter jan marcus, op den 2 Mey 1785, by Memorie verzogt, dat de gevangen op eenige summierlyke Artikelen, betreklyk, zo tot deszelfs hoofdbeschuldiging zelve, als tot de adminiculeerende omstandigheden door hem van tyd tot tyd opgegeeven, zoude worden gebragt ter scherper examen en tortuur, wierd dit verzoek toegestaan, na dat echter Heeren Schepenen, die in deeze geheele zaak, zedert die hervat was, steeds de voorzichtigste naauwgezetheid hadden betracht, zich verzekerd hadden, dat kundige en onpartydige Rechtsgeleerden het verzoek van Tortuur insgelyks als gegrond beschouwden
‘Het toegestaan scherper examen wierd dan ter uitvoer gebragt tot dien trap, als genoeg was, om den gevangen te doen zien, dat de Rechters hem voor volkomen overtuigd hielden, en dat zyn formeele Confessie alleen ontbrak, om hem als meinëedig te doen straffen. Op dat ogenblik nogtans, daar hy van de Natuur een lighaam outfangen heeft, gehard tegens zodanige pyn, als hy toen onderging, bleef hy by de ontkentenis, en hield, even verstokt als te vooren, zyn onschuld staande: Doch uit het gebeurde meer en meer ziende bewaarheid, 't geen hy zich by eene voorige gelegenheid eens had laaten ontvallen, dat hy zich door zyne olykheid (dat is door zyne geslepene arglistigheid) niet zoude redden, deed hy eindelyk op 't onverwachtst een stap, die ten nieuwen bewyze verstrekt, dat de rechtvaardige Voorzienigheid, de boosdoenders, welk een vast voorneemen zy ook hebben mogen, om door de onverwinnelykste verstoktheid de gestrengheid der Justitie te ontgaan, vroeg of laat, ter welverdiende strafoefening doet bezwyken.
Eenige dagen na 't scherper Examen, verzogt johannes gryfzoe de Heeren Schepenen te srpreeken, en deed toen eene belydenis, welke tot genoegzaamen grond ge- | |
| |
strekt heeft, om een einde deezer extraordinaire Procedures met zyne straf te maaken, ofschoon misschien in een ordinair Proces zyne gedrochtelyke onderneeming tegens zyne Juffrouw, in eene nog haatlykere en afschuuwlykere gedaante zoude zyn voor den dag gekomen, dan zy nu by zyne Confessie was begrepen. Hy beklom dan op den 19 July 1785, met zyne medegevangene johanna cornelia van der sand, (welker beide Confessiën en Vonnissen hier worden medegedeeld) als een meinëedige Falsaris, het schandtooneel, waarop hy eene onschuldige en braave Vrouw, die welëer zyne Weldoenster was geweest, door de boosaartigste leugen had poogen te brengen.’
Dus zegepraalde eindelyk, na 't uitstaan van 't hartgrievendst leed, en de kommerlykste aandoening, de blanke onschuld, over den verfoeilyksten laster en het schaamteloosste te bedrog. Dus kreeg devalschheid haaren loon: en dus plukten zy, die de Weduwe van der meulen, geduurende den gantschen loop deezer zaak, met hunnen raad gediend hadden (namelyk de Advocaat Mr. johan lusac, en de Procureur isaac elias luzac, van den yver, waarmede zy haare verdediging behartigden, de edelste vrucht, die een weldenkend Practisyn van zyne moeite ooit verlangen kan, het innerlyk zielsgenoegen van de onnozelheid, uit de strikken haarer belaagers gered, en de snoode ondeugd met het gelukkigst gevolg bestreden te hebben.
Dit geval, gelyk de Uitgeever deezer Stukken ten besluite wel aanmerkt, kan ten bewyze strekken, dat, in een land van Gerechtigheid, de Burger, in een rechtvaardige hooge Overheid, akoos steuin en toeverlaat zal vindin, terwyl men tevens hieruit leeren kan, dat de alweetende Voorzienigheid wel eens voor een tyd den Boozen zynen loop ongehinderd laat voortzetten; doch dat ook altoos haare alwreekende hand hem, vroeg of laat, tot schande brengt, en toelaat, dat hy zich tot zyn onherstelbaar bederf in zyne eigene gespannen netten verwarre.
|
|