Met betrekking tot het laetste, 't welk in dezen bovenal opmerking vordert, doet de Eerwaerde Bosch ons gadestaen, dat men het Sinaïtisch verbond kan beschouwen, of alleen aen de burgerlyke zyde, of in deszelfs geheelen omtrek. ‘Uit het één gezichtpunt, (zegt hy,) komt ons God voor als Koning, als burgeroverheid, en de Israëllers als onderdanen en burgers; - uit het andere, verschijnt God tevens als de Bondgod van zondaren, in een aanbiedenden zin, en de Hebreërs als een volk, waardoor Jehova de leer van het alzegenend Zaad bewaard wilde hebben.’ In het eerste opzicht zyn 'er, volgens onzen Leeraer, in de Wetten van het Sinaïtisch verbond geen beloften of bedreigingen, die op het verre toekomende zien. Alle die Wetten, zo Zedelyke als Burgerlyke, mitsgaders de kerkplechtige of schaduwachtige Wetten, uit dat gezichtpunt beschouwd, behelzen alleen tydelyke belooningen en straffen. ‘Maar beschouwen we, (vervolgt hy,) het Sinaïtisch verbond in zijn geheelen omtrek; waarin God, boven gemelde betrekking, als natuurlijk Opperheer en Verbondsgod van Israël, in den aanbiedenden zin, voorkomt, dan houden we staande: dat 'er toekomende beloften en bedreigingen, en dus ook de leer der onsterflijkheid, in de Mosaïsche wetten, gevonden worden.’
Zyn Eerwaerde ontvouwt het een en 't ander, het geen hem die twee verschillende gezichtpunten aen de hand geven, met veel onderscheiding en naeuwkeurigheid; en grond voorts op het door hem beredeneerde ene met nadruk uitgevoerde toepassing. De voortreflykheid der Godlyke Openbaringe, en de edele waerdy onzer onsterflyke ziele opgemerkt hebbende, wend zyn Eerwaerde zyne aenspraek tot dezulken, die zig in 't gezelschap der Vrygeesten begeven, en nog niet alle indrukzels van Godsdienst uit het hart gewischt hebben; om hen tot inkeer te brengen. Voorts richt hy zyne redenvoering tot de zodanigen, die de onsterflykheid der ziele gelooven, de godlykheid ener hemelsche openbaringe erkennen, maer nimmer om hun eeuwig geluk arbeiden; trachtende hen, ter bezorginge van het wezenlyk heil voor hunnen onsterflyken Geest, aen te spooren. Gepaste aenspraken wyders aen de Jeugd, benevens derzelver Ouderen, en laetstlyk aen de hoopvolle reizigers naer 't Hemelsche Vaderland, doen deze uitgewerkte Leerreden ten einde loopen.
Aen dezelve is nog gehecht ene Nareden, waerin de