Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 306]
| |
Taal- Dicht- en Letterkundig Magazijn. Door G. Brender a Brandis. Eerste Deel, N. III. Te Amsterdam, bij C. Groenewoud 1785. In gr. octavo, 112 bladz.Naar de gewoone inrigting van dit Magazyn, levert men ons hier een aantal van Dichtstukjes van verschillenden aart, zo in 't ernstige als in 't boertige, die voor onderscheiden soorten van Leezers hunne gevalligheid hebben. Buiten deezen deelt men ons mede een Taal- en Letterkundig verslag van de Wysgeerige Taal, door den Engelschen Bisschop Wilkins uitgevonden; waarin men ons een naauwkeurig berigt van deeze uitvinding, en het beloop van 's Mans zeldzaam voorkomend Werk deswegens, aan de hand geeft. Hierby komt een Tooneelspel van drie bedryven, getyteld Eelhart en Saartje, waarin een, door eene misleiding gedwarsboomd. huwelyk, op de ontdekking der misleidinge, gelukkig tot stand gebragt wordt; 't welk de Opsteller van dit Stuk vry natuurlyk, ongedwongen, uitgevoerd heeft. Wyders is nog daarnevens geplaatst eene voorstelling van een edel grootmoedig character, geschetst door den beroemden Meisner, en uit het Hoog- in 't Nederduitsch overgebragt. Het heeft ten Opschrist de jonge Persiaan, en bestaat in het volgende onderhoud, tusschen Cyrus en Artaxes, benevens een Soldaat, door een Hoveling bekend gemaakt als de persoon, die. in een wedloop, Artaxes overtroffen, en den prys behaald heeft. *cijrus ‘Schaam u, Prins! - Wie zal het verlies van zulk eene
kleinigheid langer, dan ten hoogste één uur, beklaagen?
'Er komen immers wedloopen genoeg. Bij dien van heden,
waart glj de tweede aan den eindpaal; bij den volgenden,
zult gij de eerste zijn.
*artaxes. ‘ô Nooit, nooit! Zo lang de Jongeling mededingt, die heden
den prijs behaalde, en zo hij niet mededong, wat roem zou
'er dan voor mij te verkrijgen zijn? - Hoe pijlsnel vloog
zijn Ros! - Een lichtstraal vliegt naauwlijks sneller. -
Met welk een behendigheid wist hij 't te leiden! - Ik zie
hem werwaarts ik mijne oogen slaa; beschouw de edelmoedigheid
in zijn bescheiden gelaat; de stilie grootte, met welke hij
den Lauwerkrans aannam, en ten tweedenmaale over mij zegevierde.
*cijrus. ‘Recht zo! Gij zijt CambijsusGa naar voetnoot(*) Neef! (Hij emarmt hem.)
| |
[pagina 307]
| |
Overwonnene! Gij zijt mij van nu aan waaidiger, dan een
Veldheer, die mij zijne zegepraal koomt berichten. - Hij
reeds, die, met alle onpartijdigheid, de uiterlijke meerderheid
van zijn' mededinger recht doet, looft, doet veel; maar hij,
die, in dien zelfden mededinger, eene grootheld van ziel erkent
en roemt, moet een van de weinige Edelen onder de
menschen zijn. - Ik zou hem gaarne keunen, die over u
getriumfeerd heeft.
*een hoveling. ‘Dat kunt gij, Monarch, zo dra het u behaagt. Ik heb hem
daar even voor uwe tent gezieji.
*cijrus. ‘Wei nu, roept hem! (De Hoveling vertrekt; Artaxes treed
agter Cijrus.) Waar wilt gij heen, Neef!
* artaxes. ‘Mij agter u verbergen, op dat hij de bios der schaamte niet
op mijne wangen ziet. (De Hoveling komt met een jong Soldaat
linnen.)
*Dehoveling. ‘Onoverwinlijke, hier is hij! - Ik vond hem bij een
gedeelte zijner Spitsbroederen, aan wien hij de duizend gouden
geldstukken uitdeelde, die de prijs van den wedloop uitmaakten.
*cijrus. ‘Deedt gij dat? - En waarom? Ik heb ze zelfs uitgeloofd.
Versmaadt gij mijn geschenk?
*Desoldaat. ‘Wie zou dit doen kunnen? Het was oneindig meer dan
ik verdiende; doch ik hield deezen lauwerkrans reeds voor zo
een aanzienlijk geschenk, dat ik in bedenking nam, van het
wisselvallig geluk, twee diergelijken op eenen dag aan te neemen.
En buiten dat....
*Cijrus. ‘Gij zwijgt? spreekt zonder eenige agterhouding!
*De Soldaat. ‘Ik had naar roem gestreeden, en dien heb ik verworven.
Zou ik nu mijnen Medebroederen dat geene niet gunnen, dat
mij, zonder dat ik 'er naar zocht, ten deele veil.
*cijrus. ‘Braaf gesprooken! Wanneer in Persiën veelen zijn, die zo
spreeken - en denken, dan ben ik heerscher over het edelste
Volk onder de Zon. Maar zo gij deezen krans zo hoog schat,
voor wat prijs zoudt gij het Ros wel willen asstaan, dat u dien
heeft helpen winnen.
| |
[pagina 308]
| |
*De Soldaat. ‘Voor geenen, hoe ook genaamd.
*cijrus, lagchende. ‘Ook voor geene Heerschappij?
*de soldaat. ‘Zelfs voor geen Koningrijk. Doch met vreugde zou ik
hem voor eenen Vriend geeven; wanneer ik 'er een kon vinden,
die mijner vriendschap waardig was.
*artaxes. (hem met epene armen tegentreedende.) ‘Laat mij die vriend zijn, edele Jongeling! Oinarm in mij
eenen Broeder.
*De soldaat. (te rug wijkende.) ‘Hoe aangenaan: zou dit mij zijn, indien gij Artaxes nict
waart. Maar thans durf ik niet; gij zijt...
*artaxes. ‘Wat, wat? - Prins, misschien? Is die te hoog vooru?
- o Neem de helft van mijn uitgestrekt gebied! - Ik
geef ze met woeker, wanneer gij daarvoor aan mij gelijk, en
mijn Vriend, wordt. - Ontvang die, en omarm mij!
*de soldaat. (nog meer te rug treedende.) ‘Dan zelfs zou de gelijkheid tusschen ons verbannen zijn;
gij bleeft als weldoener, als een koninglijke bloedverwant, oneindig
boven mij veiheven. - En buiten dit, - vergeef
mij! - ik vermag ook geen Prins te zijn; ik ben zo
zelden Heer over mij zelfs; hoe zou ik dien over anderen kunnen
zijn!
*cijrus. (slijgt van zijn Troon.) ‘Hoe arm ben ik niet! heb ik in alle mijne schatten wel eene
belooning voor zulke verhevene denkwijze als deeze? Heb
ik een kleinood, dat ik zulk eenen Jongeling durf aanbieden?
- In het toekomende moet gij in den strijd aan mijne zijde
vechten, en wel dra als Veldheer zonder mij; dit verzoekt u
Cijrus. - En mij en Artaxes te omhelzen, beveelt u uw
Koning.
*de soldaat. (omarmt him beiden.) ls(tegen Cijrus.) Mijne dankbaarheid heeft geene woorden.
(tegen Artaxes.) Ontvang mijne hoogachting, neem mijne
diensten aan, tot ik uwer vriendschap waardig worde! - Zie
hier de eerste proeve! (Hij verdeelt den Lauwerkrans.) De helft
behoort aan u! gij waart, na mij, de eerste aan den prijs.’
|