Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 309]
| |
Drie Brieven van Janus Phileusebius aan zynen Vriend Liberius Philalethes. Ter beantwoordinge van enige vragen, betreffende de onlangs, by Cornellis van der Aa te Haarlem, uitgekomene Brieven van enige Joden, over den toestand van den Christelyken Godsdienst en het ChristendomGa naar voetnoot(*); verzameld en uitgegeven door C.V.S. Te Utrecht by B. Wild, 1786. In gr. oct. 92 bladz.Een viertal van Vragen, betrekkelyk tot deze zogenaemde Joodsche Brieven, word in deze drie Brieven beantwoord. - De eerste luid: ‘Is het wel enigzins waarschynlyk, dat die Brieven waarlyk van Jooden geschreeven zyn?’ Phileusebius merkt daeromtrent aen, dat de Verzamelaer en Uitgever, in zyn Voorbericht, duidelyk genoeg te kennen geeft, dat ze niet dan de vruchten ener verdichtende penne zyn; des het der moeite niet waerdig zoude zyn, hierop slaen te blyven, was het niet dat het verder nagaen hier van gelegenheid gave, om zekere den geest dier Brieven characterizerende trekken in hun juiste daglicht te doen verschynen. En hiertoe word de eerste Brief, na enige aenmerkingen op 't gemelde Voorbericht, besteed. Het een en 't ander geeft geen gunstig denkbeeld van 't oordeel en de geestgesteldneid van den Verzamelaer en Uitgever; die, hy zy dan ook wie hy zy, een Student in de Godgeleerdheid, of een Man die een Eerwaerdigen tytel draegt, of die beiden in Compagnie, waerschynlyk, om zyns naems en zyns eers wille, best doet, met zich verborgen te houden; dan waeromtrent Phileusebius zich echter verklaert, dat hy, wanneer die Heer goedvind zyn naem bekend te maken, ook geen egenblik wachten zal met den zynen te openbaren. - Fen tweede Brief strekt ten antwoord op de tweede Vraag: ‘Is het waar, dat (gelyk in de Joodsche Brieven gezegd word) de Britsche Dr. Priestley, en zommige Hoogduitsche Geleerden - jesus voor den Zoon van joseph zo wel als van Maria houden?’ En Phileusebius toont ten allerduidelykste dat deze beschuldiging volstrekt valsch zy, als mede, dat zy, die hier als beschuldigers voorkomen, zich, door de bespotlykste tegenstrydigheden, op ene allerschandlykste wyze ten toon stellen. Hier heerscht zo in deze hoofdzaek, als in enige bykomende stukken, gelyk Phileusebius doet zien, een geesot van kwaedaertigheid, waer door men dien Schryveren denkbeelden toeeigent, waer tegen ze zich deels uitruklyk verklaren, en die deels tegen hunne eigene stellingen zouden aenloopen. - De derde vraeg word dus voorgesteld: ‘Is het enigzins waarschynlyk, dat de zogenaamde Hervormers van den Godsdienst, by name Bahrdt, Semler, Eberhard, Teller in Duitschland, Priestley, Lindsey, Evanson in, Engelnad, geen ander oogmerk hebben, dan om den ganschen Christen Godsdienst te doen plaats maken voor een louter Naturalisme!‘Ter beantwoordinge hier van doorloopt Phi- | |
[pagina 310]
| |
leusebius 't geen, in die Joodsche Brieven, nopens deze stelling en derzelver staving word bygebragt, en toont dat die Brieven ten dezen opzichte zich zelven tegenspreken; dat de aengevoerde beschuldiging gansch genen grond heeft, en men, alles nagaende, ten overtuigendste ziet, dat ze gansch en al bespotlyk en valsch is. Eindelyk komt hier nog ene vierde Vraeg, welke, benevens de voorige, in den derden of laetsten Brief, beantwoord word. ‘Wat dunkt u, vraegt Philalethes, van net uittreksel van steinbarts Leere der Gelukzaligheid, in de zogenaamde Foodsche Brieven, bl. 84-105 geplaatst, is het waar, gelyk men bl. 83 voorgeeft; dat dat Stukje met's Mans (steinbarts) eigen woorden voorgesteld is?’ En het antwoord van Phileusebius luid, dat het, wel verre van waerheid te zyn, ene alleronbeschaemdste leugen is, te onbeschaemder, nadien men 't uittreksel slechts heeft te vergelyken, met de bekende Nederduitsche Vertaling van dat Werk. Hy oordeelt het daerom ook onnoodig, zich jn ene wydloopige vergelyking in te laten, maer vergenoegt zich met ene beknopte aenwyzing van enige stalen, die het bedriegplyke en kwaedaertige van het gewaende uittreksel openbaren. Stalen, welken, door de daerin voorkomende vervalschingen en verdraaijingen van steinbarts gezegden, het kwaedaertig, laeg en verachtelyk character van den Maker aenduiden. |
|