Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| |
kundige Uitleggers der Heilige Schriften zeer verschillend beschouwd; en 't valt bezwaerlyk éne dier verschillende uitleggingen zo volkomen toe te vallen, dat het welwikkend oordeel 'er ganschlyk in beruste. Men kan, by aldien men 'er toe genegen zy, daervan op nieuw ene proeve nemen, met het nagaen dezer bedenkingen; waer in de Eerwaerde van Herwerden, zich aen de letterlyke verklaring houdende, het 'er inzonderheid op toe legt, om de Verzoekingen op te helderen, en ze in zodanig een licht te plaetzen, dat men dezelven, zonder zwarigheid, kunne aenmerken, als wezenlyk gebeurde zaken; welker overweging hy voorts tot een leerzaem gebruik doet dienen; in welk alles 's Mans oordeelkundige oplettendheid doorstraelt. Na enige korte aenmerkingen over het onderscheiden verhael der Euangelisten voorgesteld te hebben, vangt hy zyne beschouwing der gebeurtenisse zelve aen, met een onderzoek of ons de Euangelisten een verhael doen van ene zinnebeeldige vertooning of een gezicht, dan wel van wezenlyk gebeurde zaken. Hier aen hecht hy ene overweging van de voorloopige gebeurtenissen, die tot deze Verzoekingen den weg baenden: benevens ene algemene opheldering van die verzoekingen, en des Heillands gedrag onder dezelven. Voorts gaet hy elk der drie verzoekingen afzonderlyk na; en vestigt wyders het oog op de uitkomst der verzoekingen. By deze ontvonwing van het Geschiedverhael komt vervolgens nog ene naspooring van de einden der verzoekingen en derzelver uitkomst. Laetstlyk word dit Geschrift beslooten, met ene overweging der aengelegenheid van deze geheele gebeurtenis, en het verscheiden nut, dat derzelver beschouwing oplevert. -- Om het geheele beloop van zyne gedachten over dit onderwerp, ten beknopste, voor te dragen, zullen wy den Lezer het hoofdzaeklyke zyner algemene ophelderinge mede deelen. Wat den Verzoeker betreft, deze was ‘de Satan, het hoofd der afgevallen Engelen.’ - En omtrent de natuur zyner verzoekingen staet in agt te nemen, dat het hem onmogelyk was op 's Heillands geest, waer in ook geen beginzel van verdorvenheid was, te werken. ‘Hierom bleef 'er voor den Satan niets anders overig, dan Hem, gelyk den eersten Mensch, met schoonschynende voorstellingen aan te komen, en, het gene in zichzelven onbetamelyk was, onder eene gedaante van betamelykheid voor te dragen, en wel met zulk ene list, dat 'er de uiterste bedachtzaamheid noodig was, om het kwaad, dat 'er achter schuilde, te on- | |
[pagina 272]
| |
derkennen; eene wyze van voorstelling dus, welke juist geschikt was, om het verstand van zyn rechte voorwerp af te trekken, en daardoor in den wil ongeregelde neigingen te verwekken.’ - Vraegt men na het doel des Verzoekers? ‘Hy bedoelde in alle zyne verzoekingen niets anders, dan jesus tot de eene of andere daad te vervoeren, die, of op zich zelve onbetamelyk, of althands, met zyne aangenomene betrekking, strydig was; en langs dien weg te verhinderen, dat jesus niet voor Gods Zoon en de Christus kon erkend worden, en te verydelen het geheele werk der verlossing, waartoe deze in de wereld gezonden was.’ - In welke gedaente verscheen de Satan? Niet in zyn eigen, zegt onze Leeraer, maer in die van een anderen persoon, waerom ook jesus hem niet kende, dan by de laetste verzoeking; doch 't is niet vast te bepalen in welk ene gedaente. Dat hy zich vertoond zou hebben in de gedaente van een Engel des Lichts, is by zyn Eerwaerden niet aennemelyk, veel eerder denkt hy, ‘dat de Satan, by afwisseling, zulk eene persoons-gedaante aangenomen heeft, als met zyne verschillende voorstellingen het best strookte: daar 'er toch geene reden is om te stellen, dat hy, van de eerste tot de laatste verzoeking, jesus bestendig bygebleeven zy.’ Wat verder aengaet de wyze, op welke de Satan zyne verzoekingen beleid hebbe, hieromtrent merkt de Eerwaerde van Herwerden, het volgende aen. ‘Voor eerst, dat hy zekere waarheden, welke aangaande den Verlosser in de Voorzeggingen begrepen waren, overneemt, als ware hy daarvan overtuigt; om zich zo veel meer te verbergen en zyn oogmerk te zekerer te bereiken. De Verlosser nu kwam daarin voor als Gods Zoon, de Christus: en van denzelven moest men verwachten, dat Hy wonderen zou doen; dat de Engelen, in gevaaren, Hem ten dienste zouden staan; en dat Hy over de Koningryken der Aarde heerschen, en in dit alles, de heerlykheid van zyn persoon, als Gods Zoon en de Christus, blykbaar worden zou. Het een en ander nu onderstelt de Duivel in zyne verzoekingen, en bedient 'er zich van In de eerste vordert hy een wonderwerk; in de tweede grondt hy zyn eisch op de belofte van de bescherming der Engelen aan den messias gedaan; en in de derde doet hy Hem een aanbod van de Koningryken der wereld. In de tweede plaats, richtte hy zyne verzoekingen in, naar gelang van 's Heilands verscheidene betrekkingen, | |
[pagina 273]
| |
Zyne verzoekingen hadden opzicht, tot de twee gewichtige grondwaarheden, welke by den doop, aangaande jesus, verklaard waren; namelyk, dat hy was Gods Zoon en de Christus. In de twee eerste verzoekingen valt hy aan op jesus Godlyk Zoonschap; en in de laatste op zyne Koninglyke waardigheid als den christus, den gezalfden Koning. Omtrend het eerste deed hy hem twee verzoekingen, juist naar de twee denkbeelden, die in den naam van Zoon van God opgeslooten zyn; namelyk dat Hy der Godlyke natuur deelachtig is, en dat God op Hem, als Vader, de naauwste betrekking heeft: hy vorderde, by de eerste verzoeking dat jesus een blyk gaf van Godlyk Alvermogen, door uit Steenen Brood te doen worden; en by de tweede, dat Hy gelegenheid gaf dat de Vader zyne voorzorge en liefde voor Hem, als zynen Zoon, betoonde; wanneer het dus, op alle wyzen, blyken zou, dat Hy, inderdaad, Gods Zoon was. Ten derde, heeft hy zyne verzoekingen zoo ingericht, dat hy getracht heeft alle de hoofdbegeerlykheden, waarvoor de menschelyke natuur vatbaar is, in jesus gaande te maaken; en dus, hue zeer het vruchteloos was, en noodwendig zyn moest, niets onbeproefd gelaaten, om Hem, op eene of andere wyze, ten val te brengen.’ Voorts komt nog in overweging de tyd, waer in deze verzoekingen afgeloopen zyn, welke met uitdruklyk gemeld word. Het Euangelisch verhael geeft, naer 't inzien van zyn Eerwaerden, geen aenleiding, om dezelven binnen den tyd van énen dag te bepalen, of te stellen, dat de Satan den Heilland van de eerste tot de laetste bestendig bygebleven zy; maer veel eer om te denken, dat 'er, althans, tusschen de tweede en derde verzoeking, eenige tyd verloopen zal zyn. Letten wy, zegt hy, op het beloop der gebeurtenissen; zo is het blykbaar, dat jesus, na de veertig dagen en nachten ten einde geloopen waren, en Hem hongerde, niet lander in de Woestyne gebleven is; en Hy dierhalven, terstond na dat de eerste verzoeking was afgeloopen, naar Jerusalem gereist zy, wanneer 'er geen de minste waarschynlykheid is, dat de Verzoeker zich van Hem zou verwyderd hebben. De twee eerste verzoekingen hadden ook een naauw verband met elkanderen, en betrekking tot het zelfde stuk, namelyk jesus Godlyk Zoonschap; ja zelfs het antwoord op de eerste gaf de aanleiding tot de tweede. Daarenbo- | |
[pagina 274]
| |
ven nadien de eerste een goede gedaante hebben kon, als begeerde de Verzoeker daar by, om door een wonderwerk overtuigd te worden, dat jesus Gods Zoon was, zoo kon hy nog verborgen blyven; want het voorstel was van dien aart, dat jesus wel redenen konde hebben om het niet in te willigen, maar daar uit nog geen kwaad oogmerk bleek, in hem, die het deed. Eindelyk konden ook de twee eerste verzoekingen, onder de gedaante van denzelfden persoon, die hy had aangenomen, gedaan worden. ‘Maar geheel anders was het met de derde verzoeking; by deeze viel hy jesus aan, niet als Gods Zoon, maar als den christus, den beloofden Koning Israëls. By de tweede verzoeking had hy jesus een voorstel gedaan, dat hem duidelyk verriedt, en dus ook zynen toeleg om Hem tot een zondige daad te brengen, namelyk dat Hy zich, door zich van de tinne des Tempels neder te werpen, moedwillig in gevaar begeven zou. Hy kon dierhalven niet verwachten, dat, vermids nu zyn boos opzet kenbaar was geworden, hy met een derde voorstel iets zou vermogen. Dit maakte het dan noodzaakelyk dat hy afliet, en, by een nieuwen aanval, zich als een ander persoon voordeed.’ - In de nadere verklaring dezer derde verzoeking is onze Leeraer niet vreemd van te denken, dat de Satan toen voorgekomen is onder de persoonsgedaente van een Engel des lichts; en wel van zodanig een Bestel-Engel, als aen welken de Jooden geloofden, dat de heerschappy over zekere landen, en wel byzonder over de Koningryken, gegeven was. ‘Misschien heeft hy zich, (voegt 'er zyn Eerwaerde nog by,) willen voordoen als den Archangel, den Oversten der Engelen, den Engel des Verbonds, die den Jooden uit de geschiedenissen des Ouden Testaments bekend was, en van welken zy een groot, doch onbepaald, denkbeeld maakten.’ Laetstlyk heeft de Eerwaerde van Herwerden, omtrent 's Heillands gedrag onder alle de verzoekingen, nog deze opmerkingen. ‘De Duivel grondde zich, in alle zyne eischen, op de heerlykheid van jesus persoon, en drong ze uit aanmerking daarvan aan. jesus daarentegen handelt in alles als mensch; en antwoordt, wat Hem, ingevolge de betrekking, waartoe Hy zich vernederd had, betaamde. Immers dit zelfs, dat Hy telkens reden gaf, waarom Hy in de gedaane voorstellingen niet bewilligde, is | |
[pagina 275]
| |
eene nedrige gedraging, voegende aan Hem, die den mensch was gelyk geworden; daar Hy anders, als Gods Zoon aangemerkt, niet aan eenig schepzel zou antwoorden van zyne daaden. Letten wy op den inhoud van zyne antwoorden: Hy, schoon de voorstellingen berispelyk waren, laat geen enkel woord van bestraffing hooren, (uitgezonderd in de derde verzoeking, toen zich de Satan kenbaar gemaakt had,) en dat wederom overeenkomstig de gemelde betrekking, volgens welke Hy het tegenspreeken van zondaren had te verdraagen, en lydzaamheid te oeffenen. Vervolgens; niettegenstaande Hy, als Gods Zoon, op zyn eigen gezag kon geloofd worden en uitspraak doen, beroept Hy zich echter telkens op het gezag der Schrift. Eindelyk meldt Hy ook niets van zyn Godlyk Zoonschap, noch van zyne waardigheid als de gezalfde Koning, waaruit de verzoeker zyne beweegredenen ontleend had; maar brengt hem in elken antwoord onder het oog, wat God, aan ieder, in zyne wet bevolen had, en wat dierhalven ook zyne verpligting was, nu Hy onder de wet gekomen was.’ |
|