Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize naar de Oost-Indiën en China, in de Jaaren 1774-1781, op last des Konings van Frankryk, gedaan door den Heer sonnerat, Commissaris der Zeezaaken, gepensioneerd Natuurkundigen van den Koning, Korrespondent van zyner Majesteits Natuurkundig Kabinet en van de Koninglyke Academie der Wetenschappen te Parys, Lid van die te Lyons, enz. Uit het Fransch vertaald door j.d. pasteur. Eerste Deel. Te Leyden, by A. en. Honkoop, 1785.Alvoorens wy een verslag geeven van den aauleg en inhoud van dit leerzaam en aangenaam Werk, zal het niet onvoegelyk zyn, onze Leezers met den Reiziger zelven, volgens het bericht van den Vertaaler, wat nader bekend te maaken. De Heer sonnerat, een Man met; kundigheden in de Natuurlyke Historie begaafd, en met een grooten yver en smaak voor de Wetenschappen bezield, vertrok van Parys in het Jaar 1768, en toen een Leerling zynde van den beroemden commerson, doorkruiste hy met dien Natuurkundigen, geduurende den tyd van drie Jaaren, de Eilanden Isle de France, Bourbon en Madagaskar. Zyne kundigheden onder het oog van dien schranderen Waarneemer verrykt hebbende, reisde by vervolgens naar Indie, bezogt de Philippynsche- en Moluksche Eilanden, en nieuw Guinée: hy keerde, in het Jaar 1773, in Frankryk te rug, bragt eene aanmerkelyke verzameling van voorwerpen, in verschillende takken van Natuurlyke Historie, met zich, welke hy in 's Konings Kabinet plaatste, en gaf te zelfder tyd de Historie van zyne Reizen in 't licht, in welke men de beschryving van verscheiden aanmerkingswaardige Boomen, gelyk ook van eene menigte Vogelen, vindt; een Werk dat men insgelyks | |
[pagina 254]
| |
voorneemens is, onzen Landgenooten, in 't Nederduitsch vertaald, aan te bieden. In het Jaar 1774 vertrok hy wederom naar Indien, met last van de Regeering, om zyne naspeuringen in de Landen, welke hy op nieuw stondt te bezoeken, voort te zetten. Hy stak over naar Ceylon en van daar naar de Kust van Malabaar, hieldt eenigen tyd zyn verblyf te Mahe, en trok, na het Gebergte Gates doorreisd te hebben, de Kust hooger op tot aan Suratte en in de Golf van Cambage; vervolgens begaf hy zich naar de Kust van Coromandel, alwaar hy eenigen tyd verbleef; en daarna ging hy naar de Oostkust, naar het Schiereiland Malacca, en eindelyk naar China. Dan, oordeelende dat hy zyne waarneemingen over de Indien nog verder kon uitstrekken, en den arbeid, welken hy begonnen had, vervolgen, vertrok hy wederom naar de Kust van Coromandel, en doorreisde, den tyd van twee Jaaren, de Provincien van Carnatek Tanjaour en Mandure. Kort daarna wierden zyne naspeuringen afgebroken door den Oorlog. Zich belast vindende met het opzicht over de Hospitaalen en over de Pakhuizen van den Koning en van de slaven, geduurende de beleegering van Pondichery, was hy, na de Capitulatie van de Franschen in die Plaas, genoodzaakt wederom naar Europa over te steeken, maar alvoorens hy in zyn Vaderland wederkwam, hield hy zich eenigen tyd op, op Isle de France, Madagaskar en aan de Kaap de Goede Hoop. Alle deeze Landen doortrok de Heer sonnerat als een kundig Waarneemer, en bragt de fraaiste verzameling mede, waarin eene menigte, tot hier toe onbekende, voorwerpen, uit het Dieren- en Plantenryk gevonden wierden: zodanige bouwstoffen, gepaard met de waarneemingen over de Volkeren, onder welken hy gereisd had, stelde hem in staat om het algemeen een Werk mede te deelen, welks inhoud wy onzen Leezeren nu kortelyk zullen afschetzen. In het eerste Deel, het welk wy hier aankondigen, beschryft de Heer sonnerat een Volk, vermaard wegens zyne maatigheid, oudheid en eenvoudige zeden, welks Geschiedenis ons doet zien, hoedra eene willekeurige overheersching en onderdrukking de Volkeren vernederen, hoe zy de bloeijendste Staaten ontzenuwen, en het karakter van den Mensch verlaagen; en dat, hoe gelnkkiger een Volk is, hoe meer zyne Nabuuren het benyden, en wreed- | |
[pagina 255]
| |
heid, dwinglandy en onkunde, altoos de deugd en het geluk verwyderen zullen. In eene gepaste Inleiding, onderzoekt de Schryver den oorsprong der Indiaanen, die hy, in navolging der Ouden, met recht voor de Vroegste Bewooners der Aarde houdt, daar men by hen de voetstappen van de verwyderdste oudheid vindt; en de eerste vonken van het vernuft, in die Luchtstreeken, moesten schitteren, om dat de verstandelyke vermogens zich alleen daar ontwikkelen, alwaar de Mensch door geene natuurlyke behoeften ontrust wordt; waarom ook alle Volkeren de eerste beginzelen hunner kundigheden in Indien gehaald hebben. Om een juist denkbeeld te geeven van dit aloude Volk, aan wien Egypte en Griekenland eertyds hunne Fabelen en Wysheid verschuldigd waren; doch 't welk daarna in onkunde en vernedering vervallen is, heeft de Schryver zorgvuldiglyk verzameld de alomverspreide narichten, die geschikt zyn om de omwentelingen te doen zien, welke het, in verschillende tydperken, ondergaan heeft, en die hy ons in het eerste Hoofdstuk van dit Deel heeft medegedeeld, terwyl hy in de volgende Hoofdstukken alles begrepen heeft wat eenige betrekking heeft tot het Schier Eiland van Indien, zyne Landbeschryving, zynen Koophandel, de verdeeling der Indiaanen, in Casten of Stammen, de zeden van hun, die dezelve uitmaaken, hunne inwijing, de gewoonten, welke men by Huwelyks- en Lykplechtigheden waarneemt, hunne Kunsten en Handwerken, benevens eenige eenvoudige en nuttige werktuigen, waarvan zy zich bedienen; van hunne Geneeskunst en Sterrekunde; van de Taalen en het Schrift der Indiaanen en van die der Tamoulers in het byzonder; van de Geldspecien, van de Kust van Coromandel, en den smaak, welken derzelver Inwooners in zedekundige Fabelen vinden, van welken hy een denkbeeld heeft gegeeven door eenige stukken van dien aart te vertaalen. In het tweede Boek, waarmede dit eerste Deel beslooten wordt, geeft de Schryver ons een kort begrip van den Godsdienst of Fabelhistorie der Indiaanen, die dit met elkanderen gemeen hebben, dat zy dezelfde voornaame Goden onder dezelfde naamen erkennen, gelyk brouma, vichenou en chivenGa naar voetnoot(*), dat zy het zelfde gevoelen hebben omtrent | |
[pagina 256]
| |
de ziel, haare verschillende verhuizingen van het eene lichaam in het ander, en dat zy dezelfde Boeken voor heilig houden, welke zy zeggen dat alle de grondstukken van hunnen Godsdienst bevatten. De dwaalende begrippen aller Volkeren, gelyk onze Schryver wel aanmerkt, worden veroorzaakt door het vergeeten van hunne natuurlyke taal. Als deeze in onbruik geraakt is, maaken de verklaarers haar verder geheel onverstaanbaar. De Bramsanen, van elk Land, hebben, in hunne uitleggingen van de eerste heilige Boeken, ongerymde en belachgelyke Fabelen ingelascht, welke zy meenden aangenaam te moeten zyn aan hun, welken zy die voorpredikten. Van daar die verscheidenheid van gevoelens omtrent de geboorte, de daaden, de naamsoorsprong hunner, zelfs voornaamste, Goden, dat groot verschil van Feesten en Plechtigheden, die oneindige menigte van mindere Goden, halve Goden en Heiligen, die even als de heilige Dieren van Egypte, op de eene plaats gevierd en aangebeden worden, terwyl zy op eene andere veracht of onbekend zyn. Met dit al is de verstandige Indiaan geen Afgodendienaar. Hy veracht de vertellingen, welke de Bramaanen uitstrooijen om het onkundig Volk te onderhouden: hy aanbidt een oneindig Opperwezen, van welk alles een deel is; vraagt men hem hoe hy zich dat voorstelt, hy antwoord zonder bedenken: ‘Het is my even onmogelyk het te verbeelden, als u de stem te vertoonen, die ten monde uitgaat, of het geluid dat een klok geeft: Dit hooren wy, en zo ook verkondigt my alles een opperst Wezen, zonder dat ik het daarom kan omschryven, of onder eene zinnelyke gedaante afschilderen.’ Na het karakter der Indiaanen geschetst te hebben, gaat de Schryver in het derde Boek, dat wy in een volgend Deeltje te wachten hebben, over tot een byzondere beschryving van hunnen Godsdienst, waarin hy doet zien, hoe het Bygeloof millioenen Menschen, die voorheenen voor de wyste der Aarde gehouden wierden, en by welke alle Volkeren kundigheden kwamen opdoen, onder de overheersching der Priesteren hebbe doen bukken; dit Boek bevat den Godsdienst of het Geloof der Indiaanen op de Kust van Coromandel, den Eerdienst, welken zy den Goden bewyzen, de overeenkomst van dien Eerdienst met den Godsdienst der Chineezen, Siameezen en Peguaanen, de Feesten, Plechtigheden, bygeloovige Gebruiken, Godsdien- | |
[pagina 257]
| |
stige gevoelens, en eindelyk de Geschiedenis van de Indische Monniken, zo geëerbiedigd in die Landen, welke zy met hunne bygelovigheden en dweepery vervullen. Het eerste Hoofdstuk van het volgende gedeelte deezes werks, zal eene verhandeling behelzen over de konsten en wetenschappen der Chineezen, met eenige byzonderheden, betreffende hunne zeden. In het tweede Hoofdstuk schetst hy de Staatsomwentelingen, zedert eene Eeuw in de Koningryken Pegu en Ava voorgevallen, en hunnen handel met de Europeesche volken. En daar het Eiland Madagaskar te digt by de volkplantingen is, die de Franschen voorby de Kaap de Goede Hoop hebben, zullen wy in het derde deel de zeden, de gewoonten, de kunsten van de Inwooneren van dat groot Eiland en eene beschryving van deszelfs zuidlyke streeken vinden. Eenige byzonderheden, die hy omtrent de Kaap de Goede Hoop, de Eilanden Isle de France en Bourbon, de Maldivische Eilanden, Ceylon, Malacca, de Philippynsche en Moluksche Eilanden heeft aangeteekend, ontleenen hunne waardye door de waarheid der aangevoerde feiten. Eindelyk heeft hy dit werk geëindigd, door eene naauwkeurige beschryving van nieuwe voorwerpen, uit de Natuurlyke Historie, die in drie hoofdverdeelingen verdeeld zyn, en de viervoetige dieren, vogelen en planten bevatten zullen. Zie daar een schets van het geheele Werk, zo als zy genoegzaam door den Schryver zelven is afgeteekend, die niet getragt heeft, het geen hy gezien en waargenomen had, op te sieren, of het valsche door eene bevalligheid van styl te bedekken, zodat, indien dit zyn werk het schitterende niet heeft van eenige hedendaagsche schriften, het echter eene betere verdienste heeft, namelyk de waarheid. Met dit alles kunnen wy 'er echter byvoegen, dat het in een zeer goeden styl geschreven is, en overal het juiste oordeel van een opmerksaamen Waarneemer der Natuur, en van het menschdom, aanduidt. By een volgende Uitgave van een tweede Deeltje van dit aangenaame en nuttige Werk, welks inhoud wy thands hebben doen kennen, zullen wy eenige byzonderheden uit het zelve, onzen Leezeren mededeelen. |
|