| |
Aanmerkingen op het Leydsche Ontwerp der Gewapende Corpsen in Holland, door corn. Zillesen, Lid van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen te Haarlem. Te Haarlem, by C. van der Aa, 1786. In gr. 8vo. 59 bladz.
De Eer en het Recht van Hollands Inwooners verdeedigd tegen de Aanmerkingen van den Heer c. zillesen, op het Ontwerp der Gewapende Corpsen in Hollandt, om de Republiek van binnen gelukkig en van buiten geducht te maaken, door demofilus, Schryver van het Zakboekje van Neêrlands Folk. Te Dordrecht, by H. de Haas, 1786. In gr. 8vo. 28 bladz.
Schoon het Leydsche Ontwerp, waarvan wy, voor eenigen tyd, onzen Leezers een verslag gaven, over 't ge- | |
| |
heel genomen, het beste was, dat men tot nog toe over de zogenaamde Grondwettige Herstelling heeft in 't licht gegeeven, komen 'er echter verscheiden Artikelen in voor, waartegen gewichtige Bedenkingen zouden kunnen worden ingebragt, welke iemand, die lust tot schryven had, en daartoe de vereischte kunde, bedaardbeid en onpartydigheid bezat, genoegzaame stoffe aan de hand konden geeven om zynen geest, op eene aangenaame en nuttige wyze, bezig te houden. De Heer Zillesen, die deezen taak op zich genomen heeft, schynt het zo zeer niet aan kunde en bedaardheid, als wel aan onzydigheid, te ontbreeken, daar hy al te zeer met het Aristocratische is ingenomen, en hierdoor dikwils de zaaken eene gewrongen wending geeft, en zyne partyzucht, door ongezouten beschimpingen, en ongunstige uitleggingen van een anders oogmerken, maar al te klaar aan den dag legt; schoon wy hem echter hierom zulke laage inzichten niet willen toeschryven, als zyn Tegenschryver Demofilus doet, even als of hy uit vleijery die Werkje zou geschreven hebben, om de gunst der Aristocraaten af te bedelen, maar veeleer geloven willen dat zyne poogingen welmeenend zyn, daar hy zelf ten sterksten betuigt, dat niet dan enkele loutere Vaderlandsliefde de dryfveer van zyn schryven is, en daarby aanbiedt om deeze zyne zucht voor het Vaderland met zyn bloed te willen onderteckenen, met welke bloedige onderteekening echter het Vaderland niet gediend of geholpen zou zyn, en 't geen dus een belachgelyke rodemontade is, die wy niet begrypen kunnen hoe in een verstandig Man vallen kan.
In het Werkje van Demofilus straalt reel gezond oordeel, en een yverige zucht voor het recht des Volks door; doch het is jammer dat zyn pen dikwils wat scherp is, waardoor hy die bescheidenheid uit het oog verliest, welke by fatsoenlyke Lieden in soortgelyke twistgedingen behoort plaats te hebben; doch wy willen dit gaarne toeschryven aan den geest der tyden die wy beleeven, waarin alle politieke verdraagzaamheid zodanig verbannen is, dat men dikwils de welmeenendste Menschen, zo zy maar in 't minste van de algemeen aangenomen en geliefkoosde begrippen afwyken, met de haatelykste naamen bestempelt en verkeerde oogmerken toeschryft, 't welk echter volkomen strydig is met die vryheid, welke een ieder behoort te hebben om zyne gedachten over 's Lands zaaken rondborstig voor te stellen, en daarenboven, door het verbitteren van kundige
| |
| |
en welmeenende Mannen, de goede zaak ongelooflyk veel benadeelt en achteruit zet.
Na dus den aart van beide de aangekondigde Werkjes te hebben opgegeeven, zullen wy den Leezer over derzelver inhoud nog een weinig onderhouden.
In de eerste 18 Paragraphen, poogt de Heer Zillesen schetswyze aan te toonen, dat, by de oprichting van ons Gemeenebest, het Volk nooit eenig be wind in de Regeering gehad heeft.
Dat de Regeeringsvorm, by de oprichting van ons Gemeenebest, eene Democratie zou geweest zyn, is zekerlyk bezyden de waarheid, en het is dwaasheid dit te willen staande houden; doch het is ook ongerymd te willen beweeren, dat 'er niets van liet Democratische ooit in ons Gemeenebest zou plaats gehad hebben, of, met andere woorden, dat het Volk nooit eenigen invloed op de Regeering zou gehad hebben. - Het is zeker, en de Heer Zillesen stemt dit ook toe, dat, na de afzweering van het Graafelyk Bestuur, de Souvereiniteit weder in de handen van het Volk is overgegaan, dat zekerlyk toen regt had om weder een ander Souverein te verkiezen, gelyk het dan de Souvereiniteit eerst aan Vrankryk en daarna aan Engeland heeft aangebooden, maar deezen dezelve van de hand wyzende, en die geenen, aan welken men ze ook naderhandhad willen afstaan, gestorven zynde, heeft het Volk geen Souverein. Heer weder aangenomen. Dan, het heeft van die Souverainiteit, die dus aan het zelve verbleeven was, geen gebruik gemaakt, en de Staaten hebben, voornamelyk na den dood van Leicester, het Souverain Gezag aangenomen, wel zonder uitdrukkelyke, doch echter met eene stilzwygende, toestemming van het Volk, dewyl het Volk zich daar tegen niet verzet heeft, het geen ook zeer natuurlyk was, gelyk Demofilus wel aanmerkt, ‘om dat de Staaten zich, in dien tyd, niet als Meesters maar als Agentsn der Republiek gedroegen, en, indien zy op de eene of andere wyze het ink hungen Regeering hadden doen gevoelen, zoude het Volk zich ongetwyfeld daartegen verzet hebben; maar, daar de Regenten en Burgers zich vereenigden om den voorspoed van het Land ten hoogsten toppunt te verhessen, en de Burger-Privilegien, in welkers handhaaving geen gering gedeelte der vryheid bestaat, ongeschonden bewaard wierden, zoude het misschien ontydig geoordeeld, en wy mogen 'er wel byvoegen, zeer dwaas en onvoorzigtig gehandeld zyn geworden, indien het Volk zyne Regenten
niet in het
gerust- | |
| |
bezit van de uitoefening der Souvereine Magt gelaaten had, te meer, daar de voorspoed van het Land, onder derzelver wys bestuur, van dag tot dag aangroeide, en de gulde Vryheid haare aangenaame straalen alom door het Vadersand verspieidde.’
Dan, schoon het Volk toen geen gebruik gemaakt heeft van de Souvereiniteit, die op hetzelve wettig vervallen was, om dat het toen ter tyd geen belang daarin had, vloeit echter geenzins hieruit voort, dat het Volk zyn recht zou verloren hebben, en, by verandering van omstandigheden, daarin geen belang zou kunnen krygen om zich in zyn recht te herstellen; want anderzins zouden de omwentelingen, die sedert in ons Vaderland zyn voorgevallen, en zekerlyk het werk des Volks geweest zyn, voor onwettig moeten verklaard worden. Even zo min bewyst dit de door den Heer Zillesen aangehaalde Resolutie van den 13den Maart 1581, ‘dat voortaan geene Steden over 's Gemeenelands zaaken raadpleegen zouden met eenige bestgestaatsten uit de Schutteryen en Gilden, gelyk door sommigen voorheen wel geschied was,’ dewyl de Oorlog met de Spanjaarden, en de aanhang die deezen nog in het Land hadden, toen ter tyd de geheimhouding allermoodzakelykst maakte, en 'er voorbeelden voorhanden zyn, dat zy naderhand weder zyn geraadpleegd geworden.
Ja, maar zegt de Heer Zillesen, dit bewyst niet dat het Volk deel aan het Wetgeevend Gezag of Bestuur in de Regeering had, en dat de Regenten hunne Vertegenwoordigers maar waren; verstandige Regenten willen altoos de denkbeelden van kundige Burgers, in zaaken van gewigt, gaarne eens hooren; en Demofilus vraagt hierop, waarom men dan in 1583 de Schutteryen en Gilden met een maaltyd zocht over te haalen, om haar, door dat middel, de opdracht der Graafelyke Regeering smaaklyk te maaken, indien zy toch geen aandeel of bestuur in de Regeering hadden? Doch dit doet, onzes bedunkens, niet veel af, dewyl de Souvereiniteit, door de afzweering van den Graaf, een einde had genomen, en de Staaten zich nog geen uitsluitend Souverein Gezag hadden aangemaatigd, en dus was het Volk volkomen vry om een ander Souverein Heer, naar welgevallen, te verkiezen - Met meer grond brengt Demofilus, ten hewyze dat de Regenten de Vertegenwoordigers van het Volk waren, de Deductie by van de Staaten van Holland en Westfriesland van den 16den October 1587, in welke zy zulks met ronde woorden bevestigen, en onder
| |
| |
anderen in het 15de Artikel, alwaar men deeze aanmerkelyke woorden vindt, ‘waaruit goed te verstaan is, dat deeze Collegien van de Magistraaten en Raaden van den Stede gevuecht by de Vergadering van den Edelen, ongetwyfelycken representeeren den gantschen staat en het geheele lichhaam van de Landsaaten,’ als mede het 8ste Artikel, waaruit onwedersprekelyk blykt, dat de Landsaaten, dat zyn alle. In- en Opgezetenen des gantschen Lands, de Graaven of de Princen van den Lande hun regeering hebben doen beginnen met een delatie, dat is een afstand en goede beliefte der In en Opgezetenen, maar dat zy zulks ook vervolgd hebben door den goeden wil der Landfaaten, der In en Opgezetenen, en wel zodanig, dat zy de middelen aan zich behouden hebben, om zich tegen hein (den Graaf of Prince) ten allen tyde te opposeeren ter behoudenis hunner vryheid. ‘Hier, (zegt hy) beschryven de Staaten zelve de bepaalde macht, welke de Graaven gehad hebben, en meer als die bezaten, kon 'er omnogelyk by het afzweeren van den Graaf op de Staaten overgaan.’
Uit dit alles, te samen genomen, dunkt ons dat wy veilig mogen opmaaken, dat 'er, by de oprichting van ons Gemeenebest, een Aristo-Democratie heeft plaats gehad, dat is, dat de kundigste en aanzienlykste Burgers, als Vertegenwoordigers van het gantsche Volk, met derzelver stilzwygende toestemming, de regeering van het Land geregeld en aangenomen hebben, met die mits echter, dat het Volk altyd aan zich behouden heeft het recht, om, wanneer deeze inrichting, by verandering van omstandigheden, mogt bevonden worden niet te beändwoorden aan het oogmerk der maatschappy, daarin zodanige verandering te maaken, als men, ter behoudenis van welvaart en vryheid, oirbaar dacht, zo dat wy niet met den Heer Zillesen kunnen instemmen, dat het Volk geen recht zou hebben om de eens gevestigde Regeeringsvorm te veranderen, maar verplicht zou zyn dezelve altyd te gehoorzaamen; schoon wy gaarne willen toegeeven dat de voorzichtigheid raadt, om van dit recht, niet dan in den uitersten nood, gebruik te maaken, en niet slegts om eenige misslagen, die in 's Lands bestuur zyn ingesloopen, en die dikwils zeer wel kunnen verbeterd worden, zonder eigenlyk daarom de Regeeringsvorm te veranderen, dat altoos van gevaarlyke uitzichten is.
Wat nu betreft de aamnerkingen van den Heer Zillesen
| |
| |
tegen het bewuste ontwerp, dezelve zyn dikwils niet zeer krachtig, en van dien aart, dat zy het Enthuisiesme van Demofilus gaande maaken, en doorgaands door deezen scherpen Schryver gepast beändwoord zyn. Wy zullen dit met een paar staalen aantoonen.
De Heer Zillesen ontkennende en bewys vorderende uit onze Constitutie, dat het Volk ooit op de een of de andere wyze, het zy zelfs, of door hunne Vertegenwoordigers, zyn stem in de Wetgeevende Macht zou gehad hebben; brengt Demofilus een voorbeeld by uit de Regeeringsvorm van de Stad Dordrecht, het welk onwederspreekelyk aantoont, dat het Volk weezenlyk en wettig aandeel in de zaaken der Regeering heeft, het zelve bestaat kortelyk hier in:
‘De Leden der Gilden, uitmaakende de Burgery, en byna alle de Ingezetenen der Stad, verkiezen agt Mannen uit den buik der Burgery, welke, onder den naam van goede lieden van den Agten, stem en zitting hebben in den Oudraad of Vroedschap. - Deeze agt Mannen vertegenwoordigen de Gilden, en zitten in plaats van hun die zy verbeelden, en zyn hun ook verantwoording schuldig, maar mogen zelfs in zaaken, die van groot aanbelang voor Land of Stad zyn, zonder hun ingenomen Advies, niet besluiten, gelyk ook de Gilden, om deeze agt Mannen in den band of in ontzag te houden, het regt bezitten, om hun jaarlyks van hunne Commissie af te zetten, en anderen, in hunne plaats, te nomineeren.
‘In het verkiezen van den Burgemeester, bebben deeze goede Lieden van Agten twaalf stemmen, zo dat zy, met weinigen uit den Oudraad, den Burgemeester verkiezen kunnen. - Daarenboven moet 'er bestaan een Collegie van veertig Lieden, die insgelyks door de Gilden moeten verkoozen worden, en geen Oudraaden, maar Burgers, behooren te zyn, welke Mannen van Veertigen alle jaar, agt dagen voor St. Michaelis dag, eene nominatie van Scheepenen moeten maaken, van een dubbeld getal uit den Oudraad, indien het getal van veertig Persoonen daar in vol is, of uit de Burgery, zo 'er plaatsen open zyn, waar uit de Stadbouder een enkeid getal verkiest.
‘Alle jaaren verkiezen de Gildebroeders van ieder Gild twee Thesaurieren, een voor den ontvang en een voor de reparatien of uitgaaf, welke beiden jaarlyks rekening moeten doen ten overstaan van Dekenen der Gilden, welken, daarenboven, tot onderzoek van derzelver rekening, benoemen
| |
| |
agt Persoonen, namelyk twee uit den Oudraad, twee uit Scheepensbank, twee uit den Agten en twee uit de Gemeente, om die rekeningen met alle naauwkeurigheid te onderzoeken, en van hun bevinding rapport te doen aan Dekenen der Gilden; - en boven dit alles mag 'er geen belasting, noch van 's Lands, noch van Stadswege worden opgelegt zonder toestemming van de meerderheid der Gilden, waartoe ieder Gildebroeder een stem heeft.’
Wanneer men hierby de schoone Deductie, door de Regeering der Stad Alkmaar, aan de Staaren van Holland overgeleverd, naleest, en de Regeeringsvorm van meest alle de Steden van Noord-Holland, met de vereischte aandagt, nagaat, zal men, gelyk Demofilus wel zegt, middagklaar ontdekken, dat, indien 'er ooit een Aristo-Democratie, of Volksregeering, by repraesentatie heeft plaats gehad, het, buiten twyfel, die van de Hollandsche Steden is.
Voorts toont hy aan, dat de uitlegging, door den Heer Zillesen aan het 25ste Artikel van de Unie gegeeven, vry wat gewrongen is; want, indien de waare meening van dit Artikel, (gelyk de Heer Zillesen wil) was, dat niet de Schutteryen en Gilden de Unie moesten bezweeren, maar dat de Regenten de Eed moesten doen, om de Schutteryen en Gilden te onderhouden, dan zegt hy, is 'er geen reden, waarom het zelve niet onmiddelyk achter de laatste woorden van het voorige Artikel is aangevoegd, en waarom men die woorden in een byzonder Artikel geplaatst heeft. Doch het geen sterker bewys oplevert en misschien de zaak geheel beslist, is, dat dit zelfde Artikel door den beroemden Historieschryver p.c. hooft, in zyne Nederlandsche Historie, aldus wordt opgegeeven: ‘Desgelyks hebben alle Schutteryen, Broederschappen en Collegien [Genootschappen] zynde in eenige Steden ofte Vlekken deezer vereeniging, by eede moeten beloven dezelve punten te onderhouden.’ Waarin men alle dubbelzinnigheid ziet weggenomen; - doch het geen Demofilus, niet zonder reden, grootelyks verwondert, is, dat de Heer Zillesen, die niet sterk van geheugen schynt te zyn, in zyne Opkomst, Verval en Herstel der Nederl. IIIde Deel, bl. 13. dit zelfde Artikel aldus verklaard heeft: ‘Ook zal dit [het bezweeren van de Unie] geschieden moeten door alle de Schutteryen, Broederschappen en Kollegien, die in eenige Steeden of Vlekken derzelver vereeniging zyn.’ Deeze twee uitleggingen strooken
| |
| |
zekerlyk zeer kwalyk met elkander, schoon wy dit liever aan zwakheid van geheugen, dan, gelyk Demofilus doet, aan oneerlykheid en kwaade trouw willen toegeschreeven hebben.
Voorts is het wel op zich zelven waar, gelyk de Heer Zillesen verder aanmerkt, dat 'er in de Unie geene bewyzen voorhanden zyn tot betoog van de Souvereiniteit van 't Volk van Nederland; dan, men kan hier uit geene gevolgen trekken, om de volgende redenen, die Demofilus zeer wel aanvoert: 1.) Dat 'er in de gantsche Unie geen woord van de Souvereiniteit gesproken wordt, het geen ook onmogelyk was, om dat Philips toen ter tydnog niet was afgezwooren: 2.) Dat de Unie, schoon zy voor een grondwet gehouden wordt, niet zo zeer geschikt is voor den tegenwoordigen tyd, als wel voor dien, in welken zy gemaakt wierd: 3.) Dat de Unie nooit is opgesteld met een oogmerk om te strekken tot een grondsteun van een Gemeenebest; ja, wat meer is, men bad by de oprechting van dit verbond, niet eens een oogmerk tot het daarstellen van oen Republiek, die naderhand eerst in stand is gekomen; en dus volgt hier uit, dat men zich in de tegenwoordige omstandigheden geenzins op de Unie beroepen kan.
Ons bestek laat niet toe om hieromtrent verder uit te weiden; wy kunnen echter niet nalaaten hier by te voegen, dat de Heer Zillesen ons geenzins die verachting schynt te verdienen, waarmede Demofilus hem behandeld heeft, en dat 'er in zyn Werkje ook eenige goede aanmerkingen voorkomen, die der overweeging wel waardig zyn. Van dien aart is, onder anderen, het slot van dit zyn Werkje, waar hy in overweeging geeft, of het, in plaatze van thands te denken otn een nieuw Staatsgebouw op te rechten, niet beter ware, handen in een te staan, om de tegenswoordige Regeeringsvorm te verbeteren, en zo in de Wetgeevende- als Uitvoerende Macht naauwer te bepaalen.
‘Het Generaliteitsbestuur, Marine, Colonien van den Staat, het nuttig herstellen van bezwaarende Steedelyke Gewoontens, Privilegien, dit en nog meer, zegt hy, levert stof genoeg op ter verbetering, vooral daar de Leden der Staatsvergadering aanvangkelyk hiertoe bereids de handen aan 't werk staan; - en deeze zyn het alleen welke met vrucht daaraan arbeiden kunnen: ja, geeven de weldenkende Steeden geen blyken, dat zy aan de billyke
| |
| |
verzoeken bunner Burgeren gehoor geeven? - Doch alle te ondernemene middelen ter verbetering, zullen te vergeefsch zyn, zo niet Regenten en Burgers onderling arbeiden, om den gebrooken band van Eendracht te vernieuwen. Ik vertrouw daarom dat een herstel in de hier voorgenoemde onderwerpen, mogelyker zal zyn dan een nieuw stelzel van bestuur in te voeren, dat de grond zal leggen tot verdere verdeeldheden, zelfs tusschen braave Regenten en Burgers.
|
|