Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAlle de Werken van Favius Josephus met aanmerkingen utigegeeven, door J.F. Martinet, A.L.M. Ph. Dr. Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maaatschappyen te Haarlem en Vlissingen, en Predikant te Zutphen. Vierde Deel, met nieuwe plaaten. Te Amsterdam, by Allart en Holtrop, 1785. In groot octavo 475 bladz.Dit Deel behelst de oodsche Geschiedenissen, zints den dood van Judas Machabeus, tot op den tyd der regeeringe van Herodes den Grooten, toen hy zyne Zoonen Alexander en Aristobulus in de Vergadering te Beryte, aanklaagde, deed veroordeelen, en vervolgens ombrengen: geduurende welk tydverloop de Joodsche Natie veele wisselvalligheden ondergaan heeft, waar toe de onderlinge verdeeldheid veelal het haare toebragt. Tot een staal hiervan verstrekke de onmin tusschen Aristobulus en Hyrkanus, die den grondslag gelegd heeft tot de overmagt der Romeinen over de Jooden. | |
[pagina 239]
| |
Aristobulus naamlyk en Hyrkanus, Zoonen van Alexander en Alexandra, geraakten, na 's Moeders overlyden, die, op den dood van haaren Vorstlyken Gemaal, tot Ryksvoogdes verklaard was, oneens over het Opperbewind: en zulks had, gelyk Josephus in 't breede verhaalt, eerlang ten gevolge, dat de beroemde Veldheer der Romeinen Pompejus Jeruzalem belegerde, en den Joodschen Staat overmeesterde, waarvan ons de Geschiedschryver dit opmerkenswaardig verslag verleent. ‘Op de aannadering van 't heir van pompejus was de gantsche Stad Jerusalem verdeeld. Sommigen zeiden, dat men de poorten voor hem moest openen: die van aristobulus aanhang, daarentegen, begeerden, dat men ze voor hem sluiten, en zich ten oorlog toerusten zou. En, zonder zich langer te bedenken, maakten zy zich meester van den Tempel, braken de brug af, waarmede dezelve aan de Stad gevoegd was, en stelden zich in staat van tegenweer. De anderen ontvingen 't heir van pompejus, en leverden alzo de Stad en 't koninglyk paleis aan hem over. Daarop zondt hy zynen stedehouder piso met zyne benden, om die plaats in bewaaring te neemen; terwyl hy zelf de huizen en andere plaatzen omtrent den Tempel deedt. versterken. Doch aleer hy tot eenig geweld kwam, boodt hy dien van binnen voorwaarden van vrede aan: maar toen hy zag, dat zy die niet wilden aannemen, versterkte hy 't geen 'er rondom lag, met eenen muur, waartoe hyrkanus blydelyk alles wát noodig was verschaste. Pompejus koos, om den Tempel te bestormen, de noordzyde, om dat die de zwakste was, alhoewel zy voorzien was van hooge en sterke toorens en eene wyde gragt, die met groote moeite in een diep dal gemaakt was: want aan de zyde van de stad, alwaar hy zyne wyk genomen had, waren niet dan steilten, Welke men niet over kon komen nu de brug afgebroken was. De Romeinen, inmiddels, waren met eene onvermoeide vlyt bezig, om stormschanssen op te werpen, en hakten, tot dien einde, alle de boomen daar omtrent om verre, vullende ook tevens de gragt, met geene geringe moeite, wegens de geweldige diepte. Dit gedaan zynde, begonnen zy den Tempel met stormtuig te beuken, 't welk pompejus van Tyras hadt doen brengen, en waarmêe men zwaare steenen wierp. Maar zy zouden hunne stormschanssen niet voltooid gehad hebben, indien de onderhouding onzer vaderlyke Wet- | |
[pagina 240]
| |
tenGa naar voetnoot(a), die ons verbieden op den Sabbath te werken, den belegerden niet belet hadt, dat werk te stuiten. Want de Romeinen, zulks bemerkende, schooten toen met geen schichten, noch deeden eenigen aanval; maar hielden zich alleenlyk bezig met het opwerpen hunner hoogten, en 't aanvoeren van hun stormtuig, om het, 's anderendaags, te gebruiken. Hieruit kan men oordeelen, hoedanig onze yver voor god, en de onderhouding onzer Wetten is, nadien de vrees van overweldigd te worden, de belegerden van het doen hunner offerhanden niet kon afhoudenGa naar voetnoot(b). De Priesters lieten niet éénen dag voorbygaan, zonder gode 's morgens en ter negende uure te offeren, laatende zich door geen gevaar, hoe groot het ook ware, daarvan afhouden. En als, in de derde maand des belegs, de Tempel op eenen Vastdag, in de honderd negenzeventigste Olimpiade, toen Burgemeesters waren cajus antonius en marcus tullius cicero, ingenomen werdt, alhoewel de Romeinen al wat hun voorkwam om 't leeven bragten, kon egter de vrees des doods demand der geenen, die met Godlyke plegtigheden bezig waren, daar in stuiten: want zy hielden 't voor de grootste zonden de Altaaren te verlaaten, en de onderhouding hunner Wetten te verzuimen. En tot een bewys, dat het geen, 't welk ik zeg, niet slechts eene vertelling is, om de godvruchtigheid onzer Natie op 't breedste uit te meeten, behoeft men maar na te zien, wat anderen, die van de daaden van pompejus spreeken, als strabo, nikolaus, en inzonderheid titus livius, die de Roomsche Historie geschreeven heeft, daarvan vermelden. Doch om den draad van ons verhaal te hervatten; toen de grootste tooren door de stormtuigen aan 't waggelen gebragt was, en dat hy, nedervallende, ook den muur, die 'er by stondt, deedt instorten, drongen de Romeinen in door die opening. De eerste, die 'er op klom was kornelius faustus, Zoon van sylla, gevolgd van krygsvolk waarover hy geboodt. | |
[pagina 241]
| |
furius, de hopman, trok van een anderen kant met zyne bende in; en fabius, de hopman, toog met de zynen tusschen hen beide door. Terstondt werdt alles met lyken vervuld: Veele Jooden werden door de Romeinen gedood: sommigen bragten malkanderen om, en etlyken wierpen zich van boven neer, of staken hunne huizen in den brand; dewyl de dood hun aangenaamer toescheen, dan zulk eene yslyke verwoesting. Twaalf duizend Jooden verlooren daar 't leeven, doch van de Romeinen sneuvelden maar een klein getal; en absolom, Oom en Schoonvader van aristobulus, werdt gevangen genomen. De heiligheid des Tempels werdt op eene zonderlinge wyze geschonden: want daar onheilige menschen, nooit te vooren, eenen voet in het Heiligdom gezet, ja het nooit gezien hadden, daar tradt pompejus met veelen van zyn gevolg nu daar binnen, en zag het geen niemant, dan den Priesteren, toegelaaten was te aanschouwenGa naar voetnoot(c). Hy vondt 'er de gouden tafel, de | |
[pagina 242]
| |
kandelaars, de gouden schaalen, een menigte van reukwerk, en in de heilige schatkist omrent tweeduizend talenten. Zyne godvruchtigheid wederhieldt hem echter iets daarvan aan te raaken, en hy deedt by die gelegenheid niets, dat zyner deugd onbetaamelyk wasGa naar voetnoot(d). Den volgenden dag beval hy den Amtenaaren des Tempels, dat zy denzelven zouden zuiveren; om 'er Gode offeranden op te offeren. Hy gaf aan hyrkanus het Ampt van van Hoogenpriester, zo om den bystand van hem genooten, als om dat hy de Jooden wederhouden hadt van aristobules party te kiezen. Daarop deedt hy de aanstookers van den oorlog onthoofden, en gaf aan faustus en anderen, die de muuren eerst beklommen hadden, belooningen, op hunne dapperheid passende. De Stad Jerusalem maakte hy cynsbaar aan de Romeinen; ontnam haar de steden, welke zy in Neder Syrië veroverd hadt; beval, dat zy haare Stadvoogden gehoorzaamen zou; en besloot alzo de magt onzer Natie, voormaals zo groot en verheven, hinnen haare eerste paalen. De stad Gadara, eenigen tyd te vooren vernield, deedt hy herbouwen, ten gevalle van demetrius, zyn vrygemaakten, die van daar geboortig was. De Steden, die landwaard in lagen, te weeten, Hippon, Schythopolis, Pella, Dion, Samarie, Marissa, Azote, Jamnia en Arcthuse, als mede die, welke door den oorlog ten eenemaal verdelgd waren, gaf hy weder aan haare oude Inwoonderen; en de Zeesteden, als Gaza, Joppe, Dora en Strato's tooren, die herodes naderhand | |
[pagina 243]
| |
prachtig deedt herbouwen, en met havens en fraaie Tempelen vercieren, den naam toen in Cesarea veranderende, wilde hy dat vry zoude blyven, en een gedeelte van het wingewest uitmaaken. - Aldus was de verdeeldheid van hyrkanus en aristobulus, waaruit zo veele onheilen ontstonden, oorzaak, dat wy onze vryheid verlooren, en aan de Romeinsche heerschappy onderworpen werden; zynde gedwongen weder te geeven alles, wat wy door de wapenen in Syrië gewonnen hadden. Waarby nog komt, dat deeze nieuwe Heeren ons niet lang daarna meer dan tienduizend talenten afeischten, en de koninglyke waardigheid, die te vooren in 't priesterlyk geslacht was, aan persoonen van gansch geen doorluchtige geboorte opdroegen. - Pompejus beval dan aan scaurusGa naar voetnoot(e) de regeering van Neder-Syrië tot aan den Eufraat en de grenzen van Egypte; toog met twee Keurbenden door Cilicie, en ging van daar met 'er spoed naar Rome; voerende aristobulus gevangen met zich, nevens zyne twee Dochters en twee Zoonen, welker oudste, genaamd alexander, het ontvlugtte, maar de jongste, geheeten antigonus, werde met zyne Zusters naar Rome gevoerdGa naar voetnoot(f).’ |
|