Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Reizen, ter bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegen gewesten des Aardkloots. Met plaaten. Zevende Deel Te Amsterdam by P. Conradi, en te Harlingen by V. van der Plaats, 1785 In groot octavo, 170 bladz.Twee aanmerkelyke reistogten zyn in dit Zevende Deel vervat. De eerste is die van Pieter van den Broeck na de | |
[pagina 172]
| |
Oostindiën, welke, in 't jaar 1613 uitgevaaren, na eene afweezigheid van zeventien jaaren, geduurende welken hy der Maatschappye uitsteekende diensten gedaan had, in den jaare 1630 weder te Amsterdam kwam; alwaar hem de Maatschappy in de dankbaare erkentenisse zyner verrigtingen, met eene Gouden Keten, ter waarde van zes honderd guldens, vereerde. Hierby komt voorts een togt van Joris van Spilbergen, na de Molaksche Eilanden, door de Straat van Magellan; in 't jaar 1614 in Zee gestoken zynde, keerde by in 't jaar 1617, den Aardkloot rond gezeild hebbende, weder in het Vaderland te rug. - Men heeft in dit Oeel, buiten vyf Plaaten, die op byzondere omstandigheden staan, ook nog gevoegd eene platte Kaart der geheele Waereld, waarop, zo veel de ruimte toelaat, de voornaamste togten der Nederlanderen in deeze geheele Reisverzameling verhaald, aangestipt zyn; waardoor men dezelven gereedlyk kan nagaan. - Beide deeze Reizen behelzen een aantal van byzonderheden, zo ten opzigte van veele Gewesten en derzelver bewooneren, als ten aanzien van 't wedervaaren deezer Reizigers. Zulks heeft bovenal plaats in de Reisbeschryving van Pieter van den Broeck, die, geduurende zyn verblyf van veele jaaren dit Waereldsoord, en ter Zee en te Land, op verschillende wyze, doorkruisd heeft. Dezelve trekt nog te meer des Leezers aandagt, om dat ze ons een berigt verleent, van de gelegenheid, by welke het Komptoir te Jaccatra in een Kasteel veranderd werd, 't welk vervolgens, onder den naam van Batavia, de hoofdstad der Oodstindische Maatschappye geworden is. Het gewigt deezer byzonderheid, door derzelver gevolgen, noopt ons, om 'er op stil te staan, en den Leezer het aanmerkelykste daar van onder 't oog te brengen. Het verraaderlyk neemen van een Hollandsch Schip, de zwarte leeuw, door de Engelschen, welke Natie door alle tyden heen onzen Koophandel en Zeevaart belemmerde en dwarsboomde, gaf 'er aanleiding toe; en derzelver jaloezy dwong de Hollanders, welken diestyds op zodanig eene vestiging in de Indiën nog niet bedagt waren, tot het bouwen eener sterkte, die zedert hun Bolwerk in deeze Gewesten geworden is. - Op het ingekomen berigt van dat verraaderlyke voorval, naamlyk by het afloopen van het jaar 1618, werd men te rade de Hollandsche Logie, in de nabyheid der Hofstad Jaccatra, tegen over de Engelsche Logie, gelegen, te versterken, en, tegen de aanvallen der Engelschen, in staat van tegenweer te stellen. De Javaanen begonnen zig insgelyks te versterken, en wierpen eene battery op in de Engellche Logie. Men vorderde van de Engelschen, dat zy dezelve zouden wegneemen; en op de weigering hier van, deed de Hollandsche Generaal zyn Volk de Wapens opvatten. Zy staken eerlang het eene ea andere Kwartier in brand, en leiden de | |
[pagina 173]
| |
Logle en de Battery der Engelschen in koolen: ondertusschen werd 'er verscheiden maal, doch vrucbtloos, op hen geschooten. Ook begonnen de Javaanen uit de Stad te schieten; waartegen de Hollanders het 'er op toeleiden, om in de Stadsmuur bres te schieten, dat egter niet getukte. Van dien tyd af hadden 'er herhaalde Vyandlykheden, zo hier als elders, zelfs ook ter Zee, tusschen de Hollanders en Engeischen, plaats; en de Hollanders versterkten steeds hunne verschansingen, onder het aanhoudend tegenstand bleden, aan de Javaanen, die zulks poogden te verydelen. Eerlang egter kwam men overeen in het treffen van Vredes voorslagen, en de rust scheen herdteld; doch 't was niet meer dan schyn. - Pieter van den Broeck, geduurende de vyandlykbeden tot Kapiteln - Majoor aangesteld. en verder, op het in Zee gaan van den Generaal Koen. om aan de Engelsche Vloot het hoofd te bieden, tot Opperbevelhebber van de Logie benoemd, kwam, na 't sluiten der Vrede, op het aanstaan van den Koning, ten Hove, doch hy was 'er naauwlyks, of hy werd gevangen genomen. Voor den Koning en den Engelschen Ganeraal gebragt zynde, lieten deezen Item de handen en voeten binden; en gebooden hem aan die van het Fort te schryven, dat zy zig op staanden voet moesten overgeeven, of dat men anderszins hen daar toe zou noodzaaken. Die van 't Fort, het verraad verstaan hebbende, weigerden de overgaave; en de vyandlykheden namen weder een aanvang, welken by aanhoudendheid voortgezet werden; tot dat die van 't Fort, eindelyk, onmagtig om het langer uit te houden, het oor leenden aan de, hoe nadeelige ook, voorslagen der Engelschen. Het getroffen verdrag werd den eersten van Sprokkelmaand des jaars 1619 getekend, door Wydurck Rama, Koning van Jaccatra, en Thomas Deal, Engeischen Generaal, benevens alle de Leden van zynen Raad, aan de eene, en door alle de bezettellingen in het Part, aan de andere zyde; maar men verstoud egter nog niet, dat van den Broeck na het Fort wederkeerde. ‘Dus stonden (zo vervolgt het verhaal,) de zaaken, wanneer 's anderen daags morgens, tot heil der Maatschappye, het volgende gebeurde. De Pangoran van Bantam, gemoedipd door de beloften en aanbiedingen, uit naum van van den Broeck hem gedaan,Ga naar voetnoot(*) en daarenboven met een nydig oog aanschouwende | |
[pagina 174]
| |
den vetten buit, welke in handen des Konings van Jaccatra zou vallen, zondt spoedig den Dommagon met 2000 man, om het sluiten van den vrede te voorkoomen, en van den Broeck te verlossen. Straks na zyne aankomst vervoegde zich de Dommagon by den. Koning, die niets ergs vermoedde, en stelde bem ter hand een brief van den Pangoran. Dewyl by dit gehoor niemand tegenwoordig was, zette hy den Vorst den doik op het hart, deedt vervolgens, door zyn volk, alle de toegangen bezetten, en zich eindelyk meester maaken van de Stad. ‘De Koning, zich dus ziende in de magt des Dommagons, die hem den dood dreigde, bewilligde in alles wat hy begeerde. Dit was een voorbode van zynen volgenden rampspoed: met zyne Vrouwen en zynen oudsten Zoon wierdt hy, eerlang, uit zyn Koningryk verjaagd, en dieper landwaarts gedreeven; van waar hy, egter, wierdt genoodzaakt weder te keeren, en met visschen in een schuitje den kost te winnen. ‘De Engelschen, ziende van den Broeck uit hunne magt ontrukt en na Bantam gevoerd, en dat hun geheele toeleg mislukt was, verzogten verlof, hun geschut, (het welk zy, om het Fort kragtdandig te beschieten, aan land gebragt hadden,) wederom te mogen nan boord brengen. Het Fort bleef dus omringd alleen van Bantameezen, die, om te toonen dat zy vrienden der Hollanders waren, derwaards ververschingen bragten, op voorwaarde, dat zy niet meer aan de Vestingwerken zouden arbeiden. ‘Van den Broeck wierd na Bantam gevoerd, en in het Paleis des Konings naauwkeurig bewaard; nogthans genoot hy allerlei beleefdheden, in de hoop dat de Generaal Koen het Fort aan den Vorst zou overleveren. ‘Midlerwyl voeren de geenen, die in het Fort waren, yverig voort, om, zo heimlyk als hun doenlyk was, aan de voltooijing der Vestingen te arbeiden. Op raad van van den Broeck noemden zy het Fort BATAVIA, en schreeven dien naam met groote letters boven de poort. Zo dra de Werken voltooid waren, deeden de Hollanders aanhoudende aanvallen tegen de Javaanen. Van den Broeck liep hier door meer dan eens gevaar, om met een ponjaard te worden afgemaakt. ‘Op den 25sten van Lentemaand kwam de Generaal Koen, onder het Fort Batavia, ten anker. De Vloot, met welke hy van de Moluksche Eilanden kwam, bestondt uit 17 Schepen. Hy nam het kwalyk, dat men, buiten zyne kennis, het Fort eenen naam hadt gegeeven, en deedt dien uitwisschen. 's Anderendaags ontscheepte by zyne Troepen, en hemagtigde eerlang de Stad Jaccatra, zonder eenigen tegenstand te ontmoeten. Aan de zyde der Hollanders sneuvelden twee, en aan die der Javaanen drie man. ‘Naa dat hy de muuren geslegt, en de huizen hadt afgebroken, verscheen hy voor Bantam. Hier deedt hy terstond van | |
[pagina 175]
| |
den Broeck van den Pagoran opeischen, nevens 70 andere gevangenen, weleer op het Schip de zwarte Leeuw bemagtigd. ‘Zeer hard was deeze voorslag voor den Pangoran, die, daarvan de schuld wytende aan van den Broeck, hem dreigde te dooden. 's Anderendaags schreef de Generaal een tweeden brief, en zondt hem dien met twee van de zynen; door welke hy hem, daarenboven, by monde, deedt weeten, dat, indien zy allen in 24 uuren niet aan boord waren, hy wel zou weeten, wat hem te doen stondt. Drieenzestig gevangenen werden hierop geslaakt, doch van den Broeck, met nog zeven, vastgehouden. - Nogthans werdt hy, den volgenden dag, met de zeven andere gevangenen geslaakt. Met de Vloot keerde hy weder na Batavia; hy wierdt 'er met blydschap ontvangen, om dat men, meer dan eens, voor zyn leeven hadt gevreesd.’ Voorts bleef men, gelyk het verhaal verder meldt, ter Zee nog eenigen tyd kruissen op de Engelsche Schepen, die nog geen tyding van den Vrede, of berigt hadden, dat de Vrede tusschen de twee Maatschappyen geslooten was. En 't liep aan tot den oden van Zomermaand des jaars 1620, eer de Vrede, tusschen de Engelschen en Hollanders, afgekondigd, en in het Fort en op de Schepen, met openbare vreugdebedryven gevierd werd. - Ter deezer gelegenheid hadden de Engelschen eene wooning te Batavia verzogt, ter plaatze daar zy dezelve voorbeen gehad hadden; doch vermits dezelve digt by het Hollandsche Fort was, zo werd dit verzoek afgeslaagen, en hun eene plaats aangeweezen, niet verre van den grond, op welken het Koninglyk Paleis gestaan had; waarover de Engelschen niet zeer voldaan scheenen. |
|