Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
De gronden der Natuurlyke Rechtsgeleerdheid afgeschetst, door den Hoer f.w. pestel, Hoogleeraar te Leiden. Tweede Deel. Naar de derde Uitgave uit het Latyn vertaald, door Mr. fredrik van Breda, Adv. te Gouda. Te Utrecht; by G.T. van Paddenburg, en te Gouda by W. Verblaauw, 1785. in gr. octavo, 230 bladz.Dit uitmuntend Werk van den kundigen Hoogleeraar Pestel, 't welk niet alleen van eene uitgebreide nuttigheid is voor de geenen die zich bepaaldelyk op de kennis der Natuurlyke Rechtsgeleerdheid toeleggen, daar het alle Systematieke geschriften, die over deeze wetenschap zyn in het licht gekomen, zeer verre overtreft, maar ook voor een ieder, die van zyne plichten een verlichte kennis poogt te erlangen. - Dit Werk, zeggen wy, hebben wy reeds voor lange, by gelegenheid van deszelfs Fransche vertaaling, in zynen aart en beloop, onzen leezeren leeren kennen, waarom wy de zulken, die deswegens een gezet verslag begeeten, naar dit ons aanpryzend bericht verzendenGa naar voetnoot(*). En, daar wy, by gelegenheid der aankondiging van het Eerste Deel deezer Nederduitsche Vertaaling, een Staal uit hetzelve hebben medegedeeld, nopens de schadelyke gevolgen der weelde; meenen wy thans onzen leezeren geen ondienst te zullen doen, met hen, by de uitgave van dit Tweede Deel, weder eene proeve uit het zelve op te geeven nopens de aankweeking en aanmoediging eener redelyke Vaderlandsliefde, dat is, volgens den Hoogleeraar, zulke eene liefde, die bestaat in eene aanhoudende bevlytiging om zich in het vermeerderen van de voordeelen des Vaderlands te schikken naar de wetten der Natuur, volgens welke men verplicht is, het voordeel van die geenen het meest te bevorderen, welken men het meeste nut kan en moet aanbrengen. ‘Het is een oud vraagstuk, zegt hy, eener uitgebreide naspeuring overwaardig: Het beste middel te vinden, om te bewerken, dat de burgers de Regeeringswyze van hun land beminnen, en de hun opgelegde wetten niet haaten, maar die als nuttig en noodzakelyk voor zich zelven eerbiedigen. Voor alle dingen, zyn de schrandere aanmerkingen die de doorluchtige Montesquieu, het sieraad zyner eeuw, over | |
[pagina 156]
| |
deeze stof geschreven heeft, waardig geleezen te worden; wvl niemand, met meer schranderheid, de ziektekunde der Volken en der Regenten ontvouwd heeft, daar hy als in de verborgenste Kabinetten, zo wel de redenen hunner wetten, als de dryfveêren, waardoor zy derzelver kracht bewaarden, heeft opgespeurd. Aan de drie Regeeringswyzen, waarin hy de Staaten verdeelt, wyst hy drie prikkelen of dryfveeren toe, om de harten der Burgeren, overeenkomstig met deeze Regeeringswvzen, te bestuuren. Namelyk de eer, onafhangklyk van de zucht tot deugd, aan de Monarchaale; de Vrees, aan de Despotieke Ryken; en de Staatkundige deugd, welke hy stelt in den toeleg, om de gelykheid te handhaaven, aan de Republieken. Van deeze drie zenuwen, als 't ware, hebben veele Wetgeevers en beroemde Grondleggers van Staaten zich bediend, om het door hun samengesteld Kunsttuig gemakkelyk te beweegen. ‘Maar zyn die drie dryfveeren niet beter geschikt tot instandhouding der Regeeringswyzen, dan om het Volks geluk te vermeerderen? Dit, nogthans, behoorde het doelwit, en wel het eenigste, van alle Regeeringswyzen te zyn. ‘Zyn, daarenboven, die dryfveeren, elk op zich zelve aangewend, in de daad wel genoegzaam ter instandhouding dier Regeeringswyzen, aan welke de onsterfelyke montesquieu die heeft toegewezen? Onderzoeken wy kortelyk een voor een. ‘Zal in eene Monarchie, of al het goed, dat uit der Burgeren yver kan voortspruiten, worden daargesteld, of de Regeeringswyze zelve bestendig zvn, wanneer eene eer, onderscheiden van die, welke de eerlykheid en waare deugd naar de orde der Natuur verzelt, en alleen van 's Vorsten goeddunken afhangende, wanneer die eer alleen de kracht heeft om de gemoederen over te haalen? Zal de Alleenheerscher niet weldra willekeurig heerschen en de Regeeringswyze omkeeren? Wie tog zal zich tegen den Vorst verzetten, die de hem betoonde diensten, terwyl hy de wetten, waarop hy het gebied aanvaardde, tracht den schenden, met luisterryke titels en blinkende eersieraaden beloont? Hoe zal het gaan, wanneer hy verkeerde denkbeelden van de eer vormt? wanneer zyne en 's Volks oordeelen stryden? wiens meening zal doorpaan? Wat, zo by, of zyne Opvolgers, van denkwyze veranderen? Denkwyze, zeg ik, om dat hier in niet in aanmerking komt de | |
[pagina 157]
| |
waare Eer, die bestendig dezelfde is, maar om dat hier alleen 's Vorsten denkbeelden aangaande het geen betamelyk is en het geen hy wil doen schitteren, als eene opperite wet moet gelden. Zal de staat des Ryks dus niet waggelen? Wat zou de reden zyn, waarom men de deugdsyver voor Monarchiën min gepast zoude oordeelen? Heeft die ooit eenig Ryk te gronde doen gaan? - zy was den Perzen welëer voordeelig. Waarom zou zy voor alle Monarchiën niet nuttiger kunnen zyn dan eene denkbeeldige voortreflykheid, strydig met de deugd? ‘Is de Vrees, wanneer een Volk onder eene volledige overheersching (willekeurig gebied) gebukt gaat, alleen genoegzaam om zeker te zyn, dat de Burgers geene verandering van Regeering of Regeerder zullen bewerken? geene wetten schenden, waarvan zy, als voor zich schadelyk, een afkeer hebben? dat zy iets ten algemeenen voordeel zullen verrichten, schoon zy zien, dat zy geene andere vrucht van hunne diensten zullen trekken, dan nog meer redenen om te vreezen, en dat al zyn zweet, ploegen en zwoegen, ten nutte van zyn Heer, niet voor zich zelven zal zyn? Is het mogelyk dat die vrees in Vredenstyd, en vooral in tyden van Oorlog, altyd duure? nooit in wanhoop eindige? Noodzakelyk vreest hy allen, die van allen gevreest wil zyn, dit bewyst inzonderheid de Geschiedenis des Griekschen Keizerryks. Allen haaken naar het verderf van hem, die het voorwerp van aller haat is geworden; zegt ennius. Zulke Vorsten, die de alleenheersching in eene willekeurige overheersching verkeeren, hebben voorzeker grooter steun te verwachten van 's Volks bygeloof dan van vrees voor straffen en van allerlei kwellingen, die men het Volk aanjaagt. ‘'Er is nu nog over, onderzoek te doen naar de wyze om de gelykheid te bewaaren, ter handhaving van, welke de doorluchtige montesquieu wil, dat de wetten in Republieken moeten ingericht worden, gelyk, naar zyn getuigenis, gewoonlyk geschiedt. De bewaring der gelykheid is eene Verzameling van 's Volks instellingen, waardoor een bestendige en hevige haat verwekt wordt tegen één of meer Persoonen, die over hunne Medeburgers bestaan te heerschen, of hun van hun aandeel in de Regeering te ontzetten, of waardoor de poogingen der heerschzuchtigen moeijelyk gemaakt worden. De middelen, waarvan lycurcus zich bediende, om alle Burgeren even ryk te maaken, en te beletten dat niemand, | |
[pagina 158]
| |
in het Gemeenebest, 't welk uit veele Inwoonderen bestondt, zich meer magts zon aanmatigen, dan hem toekwam, waren geweldig, en strydig met een genoeglyk leven en beschaafden inborst. Het was een ondankbaar middel tegen die, welke zich verdienstelyk maakten, waardoor de Atheniensers trachtten te bewerken, dat niemand der Burgeren in gezag boven anderen zou uitsteeken! En hoe lang behield het Roomsche Gemeenebest zynen bloei in de Burgerberoerten, geboren uit eene zucht om het vermogen der edele Geslachten te fnuiken, en te zorgen dat Edelen en Onedelen even veel deel kreegen in de Regeering en de groote Ambten? Zo lang als de oude deftigheid stand hield, en de twistende partyen, zo dra de nood het vorderde, niet door hoop op buit, maar, door vaderlandsliefde, tegen den gemeenen Vyand wierden aangevoerd. Eindelyk gebeurde, 't geen cato voorzeide, toen men in den Raad handelde over 't afschaffen van de wet van Oppius, over de Klederpracht der Vrouwen, die zich der oude eenvoudigheid in haare Kleeding schaamden: als men, zeide hy, zich zal beginnen te schaamen over dat geen, waarover men zich niet moet schaamen; dan zal men zich niet meer schaamen over 't geen waarover men zich schaamen moet. De Magtigen schaamden zich deugdzaam te zyn, en met iemand gelyk te staan. Na dat, gelyk sallustius zegt, de rykdom tot eer gerekend, en 'er luister, magt en gezag aan vastgehecht was, begon de deugd te kwynen, een gering inkomen wierd voor schandelyk, en een stil leven vour afgunstig gehouden. De gesteldheid van het te gronde gaande Rome is ook die van alle Republieken. Zo dra eerlykheid, waare deugd, en die Godsdienst, die in het vermeerderen van 't algemeene welzyn zyn vermogen vertoont, de harten verlaaten, wordt de zucht, om de gelykheid te bewaaren, uit, gebluscht, en de middelen, ter handhaaving van dezelve uitgedacht, worden krachteloos. Hoe arm een Staat zy, zo de deugd 'er in geene achting is, zal het aan geene eergierigen ontbreeken, die huns gelyken niet kunnen draagen: heerscht 'er rykdom, dan dringt 'er eene noodzaakelyke weelde in, die het gemeene welzyn verwoest, en van de Ryken en Leddiggangers tot het werkzaam gedeelte der Ingezetenen overslaat; en hierdoor veeler armoede, schraapzucht, wanhoop, zucht tot Staatsomwentelingen, als het eenige middel tegen het nypende kwaad, ten gevolge heeft. Derhalven is 'er geen vry Gemeenebest zon- | |
[pagina 159]
| |
der gelykheid, die wederom zonder eene zucht ter aankwoeking van waare deugd niet duurzaam zyn kan. Maar, wy zeggen ook, dat, om de bestendigheid eener Regeeringswyze van deezen aart op eenen vasten voet te stellen, de vrees niet moet worden uitgesloten, eene vrees namelyk voor de wetten, die livius doof en onverbidbaar noemt; die, daar een Koning gunst en weldaaden bewyst, niets verschoonen noch vergeeyen, als men zich te buiten gaat. Heeft, eindelyk, ook de Prikkel der eere geen of weinig vermogen in deeze Regeeringswyze? Was de luister der Gedenkteekenen, die de Atheners ter gedachtenis hunner uitmuntende Veldheeren oprichtten, gantsch krachteloos? En vermogten te Rome, de Burgerkroonen, de liefde des Volks, bet handgeklap in de Schouwtooneelen, enz. mets? ik zal niet zeggen, om de zucht voor het algemeene welzyn aan te vuuren, maar althands om de gelykheid zelve en de Republikeinsche Regeering te beveiligen? Fraay zegt plinius van de Burgerkroon: Men geniet geen meer eer, schoon men het leven van eenen Veldheer behouden had, om dat de Instelders wilden, dat men ten hoogsten zou vereerd worden als men eenigen Burger behouden had. - Elk, zo dra hy zich in den Schouwburg vertoont, staat voor hem op, zelfs de Raad, naast wien hy het recht heeft zich te plaatsen. Hy, zyn Vader en Vadersvader hebben vrydom van alle Belastingen. - ô Onsterffelyke Zeden! die de cer alleen genoegzaam oordeelden, om zulke verdiensten te beloonen, die, daar alle andere kroonen van het goud hunne waarde ontleenden, het behoud van eenen Burger op geenen prys gesteld wilden hebben, ten duidelyksten bewyze: dat men geen Mensch behouden mag uit winzucht. Zoo veel het in Monarchiën in heeft, al zyn leven gezag te hebben over veelen, met Ambten en Eertitelen te schitteren, zig ver boven anderen te verheffen, een' uitsteekenden luister en erfelyke voorrechten voor zyne Familie te verkrygen; zo veel beteekent het in de Landen van een vry Volk, door verdiensten uittemunten, te behaagen, van elk nagewezen, geprezen en met zulke eerbewyzen versierd te worden, welke blyken zyn van de algemeene gunst; en tevens deeze belooningen zyner verdiensten hooger te schatten, dan te kunnen heerschen, als nien maar wilde. ‘De veiligste, en voor elke Regeeringswyze geschiktste, weg, om der Burgeren harten te neigen, is die, welke ons de Natuur zelve aanwyst. Behalven 1.) de vrees voor de straffen, die op elke kwaade daad, op elke zedelyke ziekte, | |
[pagina 160]
| |
om zo te spreeken, natuurlykerwyze volgen; behalven 2.) het gevoel van genoegen, uit eerlykheid, en eene getrouwe beoefening der plichten aan de Maatschappy verschuldigd, voortspruitende; behalven 3.) het vermogen van eerbied en vertrouwen, die der Burgeren hart vervullende, hen bereidwilliger doen gehoorzaamen en de Staatsveranderingen haaten; heeft de Natuur den Souverain nog twee zeer krachtige dryfveeren geschonken, door welke hy de Burgeren, zo wel tot naarkoming der natuurlyke en burgerlyke wetten, als tot onthouding van onderneemingen, om verandering in de Regeeringswyze te weeg te brengen, kan aanspooren; voor eerst een levendig bezef der talryke voordeelen, die zy uit de eerbiediging der Wetten en het staande houden der Regeeringswyze, te wachten hebbe, ten tweeden de zucht tot navolging. Deeze twee grondbeginzels passen op alle Regeeringswyzen. ‘Om het eerste werkstellig te maaken, moeten de Regeerders zich zo gedragen, dat de Burgers zich overreed hoyden, dat at hun goed ook een gedeelte van het gemeen goed zy; en dat ook in alle burgerlyke inrichtingen niets voar algemeen goed gehouden worde, 't geen ook niet te gelyk het goed der byzondere leden uitmaakt. Want wat is het algemeen goed anders dan een overvloed der noodige krachten om het goed van den gantschen Staat, en van elken Burger, te handhaaven en te vermeerderen? Laat den Burger reden hebben om te hoopen datzyne lydzaamheid en noodzaakelyke gehoorzaamheid aan hem ook, is het dan niet regelrecht, ten minsten van ter zyde, vruchten zullen aanbrengen, of laat hem die reeds genieten; dan zal hy, begrip hebbende van zyne voordeelen, het voor dwaasheid reekenen, zich te verzetten tegen iets, dat ter instandhouding der regeeringswyze of ter vermeerdering van het algemeen welzyn vastgesteld wordt, of zyn byzonder belang van 't algemeen te scheiden. Hy tog gevoelt dan, dat hy zich zelven benadeelt, als hy 't gemeen belang niet behartigt, en dat het fraai gezegde van marcus antoninus waarachtig is, dat het geen voor de gantsche byenzwerm niet goed is, ook voor elke bye niet nuttig is.’ Dan daar de grootste hoop blind is ten aanzien van het verband van hun belang met die Instellingen, welker smertelyke uitwerking in het betengelen der neigingen, die der gantsche Maatschappy schadelyk zyn, zich straks doet gevoelen, terwyl derzelver heilzaame gevolgen zich eerst langzaam opeubaaren; is de kundige Schryver van oordeel, dat | |
[pagina 161]
| |
'er geen beter middel is om deeze onkundigen te bestuuren dan de Prikkel van Navolging. ‘Het Gemeen toch, zegt hy, houdt de oogen gevestigd op de Grooten; zy bootsen derzelver gedrag na; als ware alles zo veel beter, naarmate het meer schittert. ‘Dat dan de Regenten van Gemeenebesten, en de Aanzienlyksten des Volks, uitmunten door zulk een levenstrein, welke meest overeenkomt met de Regeeringswyze en het voornaame welzyn van elken Staat, (by voorbeeld den bloei den Koophandels.) Dat zy voorbeelden geven van zuivere Vaderlandsliefde, of die 'er ten minsten het naaste by komt. Dat zy Godsdienst en Deugd in eere houden. Een goed Burger te zyn, verschaft een edelen waar vermaak: hoe veel edeler is het dan door zyn voorbeeld veele goede Burgers gevonden te hebben. De menigte zal hen, die zy als aanzienelyk door hunne verdienste, of uitsteekend door hunne geboorte en waardigheden beschouwt, blymoedig navolgen, als de vormers harer zeden en van haren yver tot vermeerdering van 's Lands heil. De eer en het genoegen, dat uit de algemeene goedkeuring ontstaat, zal elk aanspooren tot edele bedryven. De openbaare schaamte, dat is, eene algemeene vrees voor de welverdiende bestraffing, wegens eene daad, die tegen de braafheid strydt, zal de ondeugd beteugelen. Gelukkig Rome, toen de wet van Valerius krachtig genoeg bevestigd was, schoon 'er niets anders wierd bygevoegd, dan dat de overtreder derzelve eene schandelyke daad zou verrichten! Van waar, zegt livius, kwam die schroomachtigheid by de menschen, daar men thans naauwlyks een slaaf zo bedreigen zoude. Niet zo zeer der Ouderen vermaningen, als derzelver voorbeelden, regeerden de harten der leerzaame Jeugd; de openbaare zeden stemden overeen met de huislyke opvoeding, en alle treflyke daaden wierden zodanig door eene algemeene bewondering bekroond, dat die aller harten ontvonkten om dergelyke te doen (tot nayver) en tot Vaderlandsliefde. Heerlyk is het gezegde van scipio, toen hy eene jonge Dochter, die in Spanje zyne gevangene geworden was, en welker schoonheid hem gevangen had, aan haaren Bruidegom met deeze woorden te rug gaf: Zy is bewaard, op dat ik ze u, ongeschonden, en als een geschenk, myns en uws waardig, zoude kunnen aanbieden. De eenigste vergelding, die ik van u voor zulk eene gift, beding, is, dat gy een vriend van het Roomsche Ryk zyt. Dit was recht | |
[pagina 162]
| |
Romeinsch, geene bedingen te maaken voor zich, maar voor het Vaderland! En hoe verheven is het geene hy 'er byvoegde! En, zo gy my voor een braaf Man houdt, waarvoor myn Vader en Oom al overlang by deéze Volken bekend stonden, zo weet, dat 'er in de Stad van Rome nog velen onzer gelyken zyn. Toen gevoelde scipio zyne grootheid, daar hy zynen roem niet droeg op deeze grootmoedigheid, als hem byzonder eigen, maar rondborstig bekende, dat hy veelen zyns gelyken had.’ |
|