Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijChronyk van de Stad der Batavieren, waarin, nevens de beschryving van Nymegen, de eerste oorsprong van deeze Landen, de gryze oudheid deezer Stad, de voortreflykheid van haare Vryheden en Voorrechten en de gedenkwaardigste Gebeurtenissen van de vroegste tyden af, kortelyk aangetoond worden door Johannes Smetius, uit de eigenhandige aanteekeningen verbeterd en vermeerderd, voorts vervolgd tot den jaare CIƆIƆCCLXXXIV. Te Nymegen, by A. Van Goor, Stads. en Quartierdrukker. Behalven het Voorbericht, 296 bladz. in gr. octavo.Dit Chronykje is door den Uitgeever op aanhoudend verzoek ter drukpersse overhandigd, nadat het zelve met de eigenhandige byvoegingen van zynen Oud-Overgrootvader Johannes Smetius, den Zoon, vergeleken, en na de aanteekeningen van zynen Vader uit oude Gedenkstukken der Stad Nymegen, en andere byzondere papieren, welke genoegzaam als verborgen liggen opgesloten, eenigzins verbeterd, vermeerderd en vervolgd was. Het behelst den eersten oorsprong en gryzen ouderdom der Stad Nymegen, de voortreflykheid van haare Vryheden en Voorrechten, de gedenkwaardigste Gebeurtenissen en veele Zeldzaamheden, die elders te vergeefs gezogt worden, terwyl wy overal by wyze van aanteekeningen de bronnen vinden opgegeeven, waaruit een weetgierig leezer het aangestipte breder kan navorschen. Daar Schriften van deezen aart niet wel voor uittrekzelen vatbaar zyn, zullen wy liever de evengemelde bronnen, waaruit de Schryver geput heeft, volgens het Voorbericht, kortelyk opgeeven, en dan met | |
[pagina 124]
| |
eenige byzonderheden uit de aanteekeningen, nopens de regeering van Nymegen, besluiten. ‘De oudste gedagtenis en wetenschap, welke wy wegens de eerste Bewooners deezes lands, geduurende de overmacht der Romeinen, hebben, wordt door Schryvers van den eersten rang julius ceasar en tacitus verschaft. Uit de Gedenkboeken van julius ceasar blykt, dat de Batavieren, toen eerst by de Romeinen bekend geworden, lang voor zynen tyd deeze streek bewoond hebben; en Tacitus, welke ons, ter gelegenheid van den oorlog tusschen de Batavieren onder het beleid van Claudius Civilis en de Romeinen, onze Batavische voorouders en hunne helden, die getergd en gedrukt voor de Vryheid streeden, heeft leeren kennen, spreekt, omtrent honderd jaaren, na onze gewoone tydreekening, van de verhuizing der Batavieren, als van eene oude gebeurtenis. Ook meldt hy van het oppidum batavorumGa naar voetnoot(*), of de stad der batavieren, naar welke Claudius Civilis, nadat hy, omtrent Vetera, tegens de Romeinen ongelukkiglyk had gestreden, zich begeven heeft, en uit welke, als hy die met de wapenen niet langer beschermen konde, alles, wat tilbaar was, medesleepende, en het overige verbrandende, hy naar het eiland der batavieren geweken was. Zo dra ons Tacitus begeeft is de aloude geschiedenis deezer landen byna geheel in het duister. By strabo, pomponius mela, florus, vellejus paterculus, plinius, suetonius, plutarchus, ptolomaeus en dio cas- | |
[pagina 125]
| |
sius, welke laatste de krygstochten van Drusus omstandig beschreven heeft, en by eenige Dichters, pedo albinovanus, lucanus, silius italicus, juvenalis en martialis, vindt men nu en dan maar enkele schaduwen. De gedachtenissteenen en altaaren op de hoogtens boven de Stad, aan den Gallischen Oever der Waale, beneden dezelve en elders gevonden, leeren ons, met hulp van Tacitus, Dio Cassius, Ptolomaeus en het Itinerarium Antonini, de oude stand- en legerplaatsen der Romeinsche Keurbenden in deeze landstreeken kennen: en dat de Batavieren by hunne aloude waardigheid en eer van bondgenoo ten en vrienden des roomschen volks en ryks, na de getroffene Vrede, gebleeven zyn, en zo min als te vooren verpligt geweest, om eenige schatting aan de Romeinen te betaalen, die zich genoegen lieten met den dienst, dien zy, volgens de voorwaarden des Verbonds, van hunne strydbaare Manschap en Wapenen in den Oorlog hadden. Na de invallen der Franken in het Eiland der Batavieren omtrent het einde der derde Eeuw, wanneer het Romeinsche Ryk begon te verzwakken en naar zynen ondergang te hellen, treft men by vopiscus, trebellius pollio, eutropius, aurelius victor, mamertinus, eumenius, latinus pacatus en andere Lofredenaars eenige dingen aan, die hier en hieromtrent zyn voorgevallen. Wat laater, doen de naauwkeurige Geschiedschryvers ammianus marcellinus en de Grieksche zozimus, ook eenig verslag. Van de vyfde, zesde en zevende Eeuw, ontbreeken byna Gedenkstukken. De invallen der Gottische en andere onbeschaafde Volken veroorzaakten onweetendheid en barbaarsheid. Procopius, jornandes, claudianus, ausonius, sidonius apollinaris, venantius fortunatus, orosius en andere latere Schryvers, geeven van het geen alhier in hunne tyden toenmaals gebeurd is, nu en dan, een enkel voorbeeld op. Onder het hoog gebied der frankische vorsten, die, na het vertrek der Romeinen, deeze Landen, als een gedeelte van het Ryk van Austrasiën, hebben bezeten, en vervolgens, vindt men by aimoinus, eginhartus den Geheimschryver van Carolus Magnus, otto frisingensis, Astronomus Anonymus, gregorius turonensis, regino, lambertus aschafnaburgensis, sigebertus gemblacensis, adelmus, hermannus contractus, en in de Annales Francorum hier en daar eenige opheldering. Men heeft ook den Gedenksteen met Gottische Letteren, aangaande | |
[pagina 126]
| |
de herbouwing van het Hof van Nymegen, door Keizer Frederik Barbarossa, en eenige Stigting en Giftbrieven der Roomsche Koningen en Keizeren; anderszins ontmoet men in die Eeuwen veeltyds handtastelyke duisternis, tot dat door de verpanding van Willem van Holland, Roomsch Koning, aan Graaf Otto den Derden van dien naam, in den jaare 1248, deeze aloude Ryksstad in Gelderland is ingelyfd. Met die Eeuw beginnen de nevelen te verdwynen. Ten tyde van Hertog Arnold en Adolph, licht ons wilhelmus benhemius toe, de eerste Geldersche Geschiedschryver. Van zyn Chronyk de domo Geldriae & urbe Noviomagense, wordt een handschrift, met den Schryver gelyktydig, dat is van den jaare 1466, op het Raadhuis bewaard. Verscheide Stukken, deeze Stad raakende, en die men thans mist, schynen hem bekend geweest te zyn Ook vindt men eenige dingen, tot de Stad betrekkelyk, aangevoerd by gerhardus geldenhaurius, mitsgaders in het Chronicon Tilense, ophoudende met den jaare 1499 onder Hertog Arnold; en in de KeulscheKronyk, gedrukt in den jaare 1499.’ Zie daar de voornaamste bronnen, waaruit deeze Chronyk is samengesteld. Wat betreft andere stukken, in de aanhaalingen vermeld, waarvan eenige nooit gedrukt zyn geweest, acht de Uitgever het genoeg te melden, dat alle waare en waarschynlyke geschiedkundige Aanteekeningen meestentyds van Tydgenooten, dat is van zulke, die in of naast aan de tyden geschreveu hebben, in welke de zaaken zyn voorgevallen, of uit egte en onwraakbaare gedenkstukken ontleend zyn; terwyl naakte, onzekere en met verdichtselen beswalkte verhaalen, aan haare eigene Schryvers zyn overgelaten. Om een enkel staaltje van des Uitgeevers kunde in 's Lands Geschiedenis en Staatsgesteltenis op te geeven, zullen wy hier laaten volgen het geen hy wegens den alouden Regeeringsvorm en Grondconstitutie der Stad Nymegen heeft aangeteekend, om dat hier uit blykt, dat eene behoorlyke invloed der Burgery op de Regeering, reeds van ouds, in de Constitutie zelve deezer Stad is gevestigd geweest. ‘Volgens deezer Stads alouden Regeeringsvorm en radicaale Constitutie, (zegt hy) is dezelve, van onherdenkelyke tyden af, bestierd geweest door haare eigene Burgers, Raad en Ingezetenen. De oudste Keizerlyke en Koninglyke Brieven van henricus, richardus, rudolphus, albertus, ludovicus en andere Keizers en Roomsch-Koningen zyn gegeeven aan hunne beminde en trouwe burgeren van | |
[pagina 127]
| |
Nymegen. (fideles nostri dilecti cives de Noviomagio) In de laatere Brieven van Carolus IV. en volgende Keizeren, vindt men de benaamingen van honorabilium Magistrorum Civium scabinorum Consulum ac aliorum civium civitatis Noviomagensis nostrorum & Sacri imperii fidelium. Dit oude gebruik van in gewigtige zaaken de gemeinte der burgerye te erkennen, blykt nog duidelyk by deeze overdracht van Burgermeisteren, Schepenen en Raet en Meisteren van sunter Claes glide mijt ten gemeijne burgeren op onze lieve Vrouwen avond anunciationis 1447, en by de overdracht des nesten dach na sunte Paulus dach conversionis 1474. Brengende het slot van die overdracht insgelyks mede, dat dezelve niet zullen mogen veranderd worden, als met goeddunken van Mrn. van St. Claas gilde van wegens de gemeene burgeren. Want, niettegenstaande acht Mrn. van St. Claes glide, ('t welk geformeerd werd door tweehonderd voornaame Burgeren, zic de Insettinge van 't St. Claes glide) jaarlyks door Mrn. van de Broederschappen, Gilden en Ambten van wegens de gantsche Burgerye wierden verkooren om te raaden en te daden helpen by den Raat ah tot eer, best en welfaert der gemeine Stad behooren sall (Guedesdag-boek op manendach altera circumcisionis Dni 1531. en 5 post pentecost. 1543.) voteerden zy echter nooit in zaaken van belang, waarby de Burgery eenig bezwaar zoude kunnen lyden, voor dat zy de intentie van hunne principaalen, namelyk der gansche Borgerye, van ouds in Classen van Ampten en Gilden verdeeld, Annal. Saxoniae ad an. 927. G. van Loon, Aloud. Holl. Hist, II Deel, bl. 166. 360.) vernomen hadden, die zy dan deepen vergaderen. Buiten des Volks toestemming, mogt in gewigtige zaaken niets beslooten worden. Borgemeesteren, Schepenen en Raad sampt Mrn. van St. Claes Gilde van wegens de gemeene Borgeren als hoige en geboirlicke Overigheid deser Stat, maakten dan volgens de Privilegien van de Roomsch-Koningen en Keizeren, (naderhand door de Graven en Hertogen van tyd tot tyd geconfirmeerd en befteedigd, waarvan de Zegelbrieven in den Blok te vinden zyn) der Stads Wetten. De Wetten plagten jaarlyks op den 2 January overzien, venneerderd of veranderd te worden, en dewyl sulks by Overeenkomste, Contract, Conventie of Accoord geschiedde, hoewel quoad formam obligandi met een wet gelyk, wierden die wetten genoemd overdrachten, welke voornamelyk in den Ouden en Nieuwen brief verza- | |
[pagina 128]
| |
meld zyn, in zich bevattende quod Senatui Populoque placuit. Zulks dat nooit de Fursten van Gelre wetten aan de Burgers van Nymegen hebben voorgeschreven, gelyk zy wel aan 't platte Land, 't welk aan hun subject was, by Land en Dykbrieven hebben gedaan. Onder de Fursten hebben Raad sampt Mrn. van 't St. Claes Gilde, van wegen de Ampten, Gilden en Gemeente, meenigte van overdrachten en statuuten gemaakt, over allerhande zaaken haare Borgherye en Ingezeetenen raakende, als over Magescheiden, Huwelyksvoorwaarden, Surgerrechten, Momboirschappen, Volmachten, Crimineele Justitie, Forme van procedeeren en diergelyke. En als het gebeurde, dat 'er eenige twyfelachtige pointen van rechten in deeze Stad waren, zyn nooit Burgermeesteren, Schepenen en Raad sampt Mrn. van St. Claes Gilde, van wegens de Ampten, Gilden en gemeene Borgeren, te rade gegaan met de Fursten van Gelre, maar hebben de Artikelen naar Aken overgezonden, om daarop van Scheffenmeisteren und Scheffenen van Aken, (welken Stads privilegien door de Roomsch-Koningen en Keizeren aan de Stad Nymegen medegedeeld zyn,) derzelver verklaaring te hebben, waarvan nog poincten overig en bekend zyn: hebbende de Voor-Vorsten integendeel moeten belooven, dat zy een ieder Land- en stad-recht zouden laaten wedervaaren. Geld. Pl. B.I.D. in pr. col. 9. II D. I app. col. 181, 183. Zo dat van immenmoriaale tyden af, Burgemeesteren, Schepenen en Raad nevens de gemeene Burgeren of wel derzelver Representanten (als nu de Gemeenslieden) alleen en privative, met exclusie van alle anderen, het recht gehad hebben, om, in navolging van de andere vrye Rykssteeden, binnen haare Stad en urisdictie alzulke wetten te maaken, en de oude in het geheel of ten deele zodanig te derogeeren, te veranderen en te amplieeren, als zy oordeelden voor haare Stad en Burgerye oirbaar te weezen. Gallius, lib. II. obs. 57. 7. en welk recht ex jare Superioritatis de Rykssteden toestendig, gederiveerd word by Phil. Knipschildt de jure et privil. Civit. Imper. Lib. II. cap. 10. n. 16, 17, 18. Vergeleeken met cap. 4 en 5.’ |
|