Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenisse van de Vereenigde Nederlanden, gevolgd naar het Fransch van den Heere A.M. Cerisier. IXde Deels 1ste Stuk. Te Utrecht, by B. Wild, in gr. 8vo. 278 bladz.Ons Vaderland in den Oorlog wegens de Spaansche Naalaatenschap ingewikkeld, en dien met wyfelenden kans voerende, van den Jaare MDCCII tot op de Utrechtsche Vredehandeling, maakt het grondwerk uit van dit Negende Deels Eerste Stuk des Tafereels, by onze Landsgenooten reeds bekend, door zo veele aankondigingen in ons Maandwerk, en nog meer door het sterk vertier. - Veldslagen, Belegeringen, Scheepsstryden, Aangevangene en Afgebrookene Vredehandelingen, bovenal die te Geertruidenberg, vinden wy hier geboekt. De Heerschzugt, de Staatkunde, speelen groote en verwonderlyke rollen in dit gedenkwaardig Tydvak. Dit alles hier, in den styl en trant des Naavolgers van den Franschen Geschiedschryver geboekt te vinden, zal den Leezer een genoegen verschaffen, gelyk aan 't geen hy uit de voorgaande Deelen haalde. Want, schoon het Fransche Werk, naar des Franschen Schryvers eigene betuigingen, in de laatste Deelen, bezweeken, en de voorgaande niet gelyk is, heeft de Naavolger de eer zyns Werks opgehouden. Twee Legerhoofden, van grooten naam, voerden het Leger der Bondgenooten tegen Frankryk aan. - De een Prins eugenius, in Frankryk gebooren, afstammende van den Graave de soissons, uit den Huize van Savoye, en van olympia mancini, ééne der Nigten van den Cardinaal mazarin. ‘Hy stondt,’ zegt onze Geschiedschry- | |
[pagina 118]
| |
ver, ‘in den beginne alleen bekend onder den naam van den Abbé van Savoye. Lodewyk de XIV scheen hem niet te agten: maar die Prins, uit den aart groot en heldhastig, was geschikt om de zodanigen, die hem geen regt gedaan hadden, berouw te doen krygen.’ - De ander joan churchill, Graaf van Marlborough, van wien wy deeze kenschets aantreffen. ‘Hy behoorde tot het getal der zodanigen, die zich weeten te schikken naar de zinnelykheid der Vorsten, wier vertrouwen zy zoeken te winnen. Hadt Koning jacobus langer geregeerd, hy was misschien tot de Roomsche Kerk wedergekeerd; doch hy was een der eersten, om dien Vorst, ten tyde der Omwenteling, te verlaaten. Toen vertoonde hy zich een yverig Voorstander der Engelsche Kerke, en wist naderhand zyne begrippen te schikken naar de verschillende Partyen; die in Engeland ontstonden, om zich by die te voegen, welke Koningin anna omhelsde. Door dit gedrag bragten de veranderingen, in het Staatsbestuur van Engeland voorgevallen, geene verandering ten opzigte van hem te wege. Zyne Egtgenoote hadt den geest der nieuwe Vorstinne geheel ingenomen, en mag men, in zekeren zin, zeggen, dat hy Engeland regeerde tot den tyd, dat de hoogmoed der Gravinne haar ten Hove in ongunst bragt. Het geluk vergezelde altoos zyne Wapenen; en, naa ieder Zomer de Krygsbenden der Bondgenooten aangevoerd te hebben, deedt hy zyne bekwaamheden, als Onderhandelaar des Winters, even zeer als zyne Krygsdapperheid uitschitteren. De Engelschen hebben hem by cesar vergeleeken; doch andere en bevoegder Oordeelaars over Krygsverrigtingen, hebben een min gunstig oordeel over hem gestreeken, en, schoon zy niet weigerden hem onder het getal der groote Veldheeren op te tekenen, wi lem den III, meest altoos ongelukkig, hooger geschat dan marlborough, van de Overwinning gevolgd. 't Is waar, hy moest den Kryg voeren tegen zeer bekwaame Legerhoofden: doch het was de meerderheid zyner bekwaamheden niet, welke hem de overhand gaf; maar hy genoot veelal het voordeel, om het jonste tydstip waar te neemen zonder daar in belet te worden, terwyl zyne regenpartyen geen stap konden doen, of iets uitvoeren, zonder last van een Hof ontvangen te hebben, waar zy, die het oor van den Vorst hadden, de noodige bekwaamheden tot het Legerbestuur misten. - Marlbohough wist tegen de ongestuime ziedende geestdrift der Franschen over te stellen, die gepaste tegenwoordigheid van geest, | |
[pagina 119]
| |
welke, in een slag, hem als boven net slagveld verhies, uit welke hoogte hy een uitneemend oog vestte op de beide Legers, en vervolgens de eenige party koos, welke het zyne van de overwinning kon verzekeren. Zyne verregaande Geldzugt en Inhaaligheid waren niet geschikt, om hem de genegenheid der mindere Krygsbevelhebberen te doen verwerven; doch hy keurde het genoeg van hun ontzien en gevreesd te zyn; en de eerste voorspoed zyner Wapenen vervulde het Krygsvolk met zo veel vertrouwen, dat het, onder zyne Standaarden strydende, altoos dagt den weg der overwinning op te streeven.’ Te deezer oorzaake stondt hy hier te Lande in de blaakendste gunste; een allerspreekendst voorbeeld hier van strekt, dat, wanneer zekeren Veldstag, door hem en ouwerkerk beraamd, door den Generaal slangenberg afgeraaden, en door de Afgevaardigden te Velde by meerderheid van stemmen afgekeurd, hy zich des in eenen Brief aan de Staaten beklaagende, het misnoegen tegen de Afgevaardigden ten hoogsten top rees, toen deeze Brief, door de bezorging van den Engelschen Afgezant, ten spoedigsten het licht, zag: een misnoegen, 't geen te Amsterdam by geen mompelen bleef berusten; een hoop Burgers begaf zich na het Stadhuis om over de Afgevaardigden te Velde te klaagen, die den Hertog van marlborough, zo zy zeiden, geen gezags genoeg lieten. Men zette hun met goede woorden af: en, schoon de Afgevaardigden hun gehouden gedrag in eenen Brieve verdeedigden, en dit het misnoegen eenigzins deedt bedaaren, moesten de Staaten den Hertog nogthans deeze voldoening geeven, dat zy het gedrag der Afgevaardigden eenigzins wraakten, anderen voor 't volgend jaar benoemden, en het besluit namen, dat slangenberg in het Leger niet langer onder marlborough zou dienen. Dan, hoe zeer als Krygsheer en Veldheer ook gevierd, hadt men, uit anderen hoofde, rede om van hem afkeerig te worden. ‘Wanneer hy,’ gelyk onze Geschiedschryver optekent, ‘in den Jaare MDCCVIII kennis kreeg van de opening tot een naderenden Vrede, mogt hy by herhaalinge betuigen, te verlangen na een goeden verzekerden Vrede, het Belang en de Eerzugt spraken anders in zyn hart, dat den Staaten het bezit der Spaansche Nederlanden misgunde, op welker Landvoogdy hy vlamde. Koning carel hadt ze hem meer dan ééns aangeboden; doch hy hadt, althans naar zyn voorgeeven, al- | |
[pagina 120]
| |
toos afstand gedaan van deeze waardigheid: dewyl hy vernam dat zulks den Staaten onaangenaam zou zyn, waarom hy 'er ook voor altyd van afzag. De Hertog deedt deeze sterke betuiging: ‘Indien men my in Holland het Stadhouderschap aanboodt, by god en myne Verdoemenis! ik zou het van de hand wyzen. Ik weet wel, waar van men my verdagt houdt; doch men bedriegt zich zeer ten mynen opzigte. Ik zoek niets dan een goeden en duurzaamen Vrede; waar naa ik na mynent meen weder te keeren. Zo 'er, intusschen, een Landvoogd in de Nederlanden noodig ware, zie ik niet waarom ik den Staaten minder aangenaam zou zyn dan een ander. Maar ik verzeker u, andermaal, dat ik 'er niet aan denke!’ - Ondanks deeze volernstige betuigingen, verzekert men, dat hy onlangs nog nieuwe opene Brieven tot het waarneemen der Landvoogdye voor zyn leeven ontvangen hadtGa naar voetnoot(*). - Geen wonder, derhalven, dat hy zich aankantte tegen Vredesvoorslagen, welke de Spaansche Nederlanden, in andere handen, dan die van Koning carel, stelde. Men vondt onder de Staaten, Mannen, schrander genoeg om de baat- en staatzugtige oogmerken des Hertogs te doorgronden; van hier de geschillen tusschen hunne Afgevaardigden te Velde, hunne Generaals en het Engelsch Legerhoofd; van hunne zugt om den Vredehandel te agtervolgen.’ ‘De Hertog van marlborough hadt zo veel invloeds op deeze handelingen, en zo veel belangs in den Vrede te dwarsboomen, dat de eene zwaarigheid nauwlyks vereffend was, of de andere kwam ter baane. De schitterende belosten, ten voordeele van den Koophandel, konden de beoogde en gewenschte uitwerking niet te wege brengen. Het Gemeenebest, verblind door de vooringenomenheid tegen Frankryk, en trots op de rol van Zegsman onder de Krygvoerende Mogenheden van Europa, zag niet dat het ten slachtoffer strekte van de belangen des Engelschen en Oostenrykschen Hofs. Het liet zich bestuuren door den Raadpensionaris heinsius, een Man, meer afgerigt op het bestuur van zaaken, dan gesleepen in de Staatkunde, een aanbidder van het plan van willem den III, die hem met zyn vertrouwen vereerd hadt, en een werktuig der Staatkundige inzigten des Hertogs van marl- | |
[pagina 121]
| |
borough, die de kunst bezat, om elk, die zich niet verre boven den gemeenen kring verhief, naar zynen zin te zetten.’ De Markgraaf torcy geeft van deezen Staatsdienaar de volgende in dit Werk medegedeelde kenschets. ‘Heinsius, Raadpensionaris van Holland, was onder bescherming van den Prins van Oranje, naderhand Koning van Groot-Brittanje. Deeze Vorst, overtuigd van zynen yver, van zyne geneigdheid tot zyn Persoon en Huis, stelde op hem een volkomen vertrouwen. Naa de Nieuwmeegsche Vrede, was hy na Frankryk gezonden, om te handelen over het Prinsdom van Oranje, en hadt daar te doen gehad met de ongemaklyke geaartheid eens Staatsdienaars, meer gewoon met harde woorden Krygs-Officieren te gebieden, dan om met Vreemdelingen te handelen. 't Was hem niet vergeeten, dat deeze Staatsdienaar hem eens met de Bastille dreigde. Hy was door en door bedreeven in zaaken, waar van eene lange ondervinding hem lessen gegeeven hadt. Naauw verknogt aan Prins eugenius en den Hertog van marlborough, vormden zy zamen ontwerpen, en bestemden den tyd der volvoeringe; zy allen beschikten den loop der zaaken en de middelen; zy waren als de Ziel van het Bondgenootschap. Doch de Raadpensionaris wordt niet beschuldigd, dat hy zo veel genoegen schiep in de magtbetooning, welke de Oorlog schonk, dat hy dien wilde doen voortduuren, noch ook van baatzugtige inzigten. Geen pracht vertoonde zich in zyn huis en huishouding; niemand zou daar uit opgemaakt hebben, dat hy zich by een Heer van zo veel gezags bevondt. Vier- en twintig duizend Guldens was zyne wedde, meerendeels voortspruitende uit zyn Zegelbewaarderschap. Zyn voorkomen was koel en niet ruw, de beleefdheid straalde door in zyne verkeering, en zelden werd hy in het geschilvoeren driftig. De Verdraagen der Verdeeling, zo wel als die des Grooten Verbonds, ware door zyne hand gegaan. Hy was ten vollen kundig van de voornaamste zaaken, die vóór den Oorlog gebeurd waren, en 't geen, geduurende denzelven, voorviel, en, by gevolge, zeer bekwaam, om de wegen, tot den Vrede strekkende, te kennen en te baanenGa naar voetnoot(*). Hoe veel zich die Fransche Staatsdienaar des liet voorstaan, de aangevangene Onderhandelingen te Geertruidenberg werden afgebrooken. Marlborough was hier van de | |
[pagina 122]
| |
grooten dryfveer. ‘Hy betuigde, zo men wil,dat, wanneer men te doen hadt met een Vorst, die in het onderhouden der Verdragen geenen anderen regel kende dan zyn Magt, deezen de Grenzen en het Krygsvermogen moest ontnomen worden, om zich te beveiligen tegen zulk een Nabuur.’Ga naar voetnoot(*) - Heinsus, en de andere Hoofden der Regeeringe waren des te meer te beschuldigen, naar't gevoelen van onzen Geschiedschryyer, dat zy de drift van marlborough, belang hebbende in eenen Oorlog, die zyne Eer- en Geldzugt, de twee heerschende trekken van zyn hart, voldoening schonk, daar de veranderingen in het Engelsch Staatsbestuur eene verandering van maatregelen aankondigde. Zy lieten zich, buiten twyfel, verblinden, door den glans der rolle welke zy speelden. Zy bemerkten niet dat zy zich uitputten voor het Huis van Oostenryk en Engeland; dat zy nauwlyks deel hadden aan den roem der voordeelen op Frankryk behaald; en dat de luister van dien voorspoed bykans geheel en al afkaatste op de aanzienlyke Legerhoofden, die deeze Overwinningen bevogten. Marlborough's geest hadt een algemeen overheerschenden invloed. Die groote Veldheer voorzag, dat de Vrede hem noodwendig in ongenade kon doen vallen, en dat de Oorlog alleen hem hoop kon schenken om staande te blyven. Schoon de Koning van Frankryk de helft zyner Staaten weggeschonken, en zyn Zoon ontthroond hadt, zou de Engelsche Veldheer den Vrede niet begeerd hebben. Geheel Europa moest, om zo te spreeken, in de wapenen blyven om zyn wankelend gezag op te houden. - Prins eugenius liet zich door hem beleezen: en zyn misnoegen tegen het Hof van Frankryk, gevoegd by zyne natuurlyke geneigdheid tot den Oorlog, welke de hoofdzaak [dit moet zeker hoofdtrek weezen] in zyn Character, zette hem aan om alles te wederstreeven, wat ter bevordering van den Vrede kon dienen. De Staaten lieten, te Geertruidenberg, eene gelegenheid voorbyglippen, welke niet wederkwam. En de Engelsche Staatsdienaar, wiens inboezemingen zy met een afgodischen eerbied gevolgd hadden, verliet hun eerlang. - Ten Engelschen Hove in ongunst geraakt, veranderde alles ten zynen opzigte van gedaante. Zyne Bloedverwanten waren van hunne bedieningen afgezet, en te Londen wedergekeerd, moest hy veel versmaadings ondergaan; hoonende beledigingen en | |
[pagina 123]
| |
schimpschriften strekten tot loon zyner diensten: het Volk bespotte den Held, voorheen door 't zelve als een Afgod aangebeden. Trotsheid, gierigheid, geweld, afknevelingen, bedrog en valschheid werden hem ten laste gelegd, zelfs betwistte men dien Veldheer dapperheid te midden van den voorspoed zyner Wapenen. Wy hebben thans deeze trekken van Characters van Lieden welke in dit Tydperk op ons Vaderlandsch tooneel zo groote rollen uitvoerden, willen vermelden. Wat zy, wat hunne Tyd- en Deelgenooten in al den verwarden handel verrigt hebben, stelt dit Deel des Tafereels, waar heen wy den Leezer verzenden, hem voor oogen. |
|