| |
| |
| |
Spiegel Historiaal, of Rymkronyk van Jacob van Maerlant, met aantekeningen, door Mr. J.A. Clignet en Mr. J. Steenwinkel, Leden van de Maatschappy der Nederl. Letterk. te Leyden. Tweede Deel. Te Leyden, by F. de Does, 1785. In gr. octavo.
By eene voorige gelegenheid, hebben wy onzen Leezeren reeds een breedvoerig verslag gegeeven, zo wel van de voortreslykheid deezes Werks, ten aanzien van het geschiedkundige, en de aanleiding, welke tot deeze uitgave gelegenheid gegeeven heeft, als ook van 't geen men nopens den Dichter van dit Werk, zo uit zyne schriften, als uit de weinige aanteekeningen, die hem aangaande nog voorhanden zyn, heeft kunnen opmaaken; zo dat wy thans, om in geene nodelooze herhaalingen te vallen, den Leezer, die deswegens eenig bericht verlangt, te rug wyzen naar het VIde Deel onzer Algem. Letteroeseningen, bladz. 151. en volg., en volgens onze belofte, by dat verslag gedaan, nu wat breedvoeriger zyn zullen in het mededeelen van den inhoud van eenige dier aanmerkingen, welke de kundige Uitgeevers van dit Werk, ter bevordering onzer Taalkennis, by het zelve gevoegd hebben.
Beeten, beteekent niet alleen de equo aliove animali descendere, gelyk het dikwils gebruikt wordt, maar is eenvouwig nederdaalen, afdaalen, van eene hoogere tot een lagere plaats, en deeze grondbeteekenis straalt in alle de gebruiken van dit woord door. Van der eeren beeten, is by maerlant van det hoogste toppunt van eer tot eenen jammerlyken staat te komen. - Beeten is ook niet alleen descendere, nederdaalen, nederkomen; maar, gelyk kiliaan ons leert, ook considere, in welken zin het maerlant gebruikt van het stil houden van een hoop oproerigen, ten tyde van dien Landvoogd Felix, van welken in de Handelingen der Apostelen gewag gemaakt wordt, by den Olyfberg. - Het woord preus, beteekent dapper, moedig, en is hetzelfde met het Fransche preux. Rom. de la Rose, vs. 19594.
Tel Chevalier preux & vaillant,
Large, courtois, bien bataillant,
Doit par tout astre bein renu,
| |
| |
Het byvoeglyk woord dorper komt ons hier voor in de beteekenis van onedelmoedig:
Hi es dorper die sinen viant
Slaet, aldaer hi leget in 't sant.
De twee Beschuldigers van Susanna worden door Daniel by onzen Dichter, dorpere genoemd. Dorperlyk voor valschelyk, vindt men mede by onzen Dichter. In de beteekenis van inurbanus, die kiliaan ook aan dorper geeft, leest men by onzen Dichter:
Ne wes niet dorper indinen luut.
d i. lomp, ongeschikt. Hoerery bedryven is, by maerlant, dorpernie doen. - Dorperheid stelt r. visscher, tegen over alle soete en boertige praet. Sinnepoppen, bl. 180. leerende, hoe iemand zich gedragen moet, die zich by Vrouwen aangenaam wil maaken, die moet (zegt hy) hem stellen om haer te dienen met een soete, boertige, vermaeckelyke praet, mydende alle dorperheid en vilonie. Vilonie en dorperheid, beteekenen hier byna het zelfde. - Onbeschaafdheid van Schryfstyl, noemt een onzer latere Schryveren, dorperheid van styl. Tydwinst in led. Uur. in de Voorr. - Dorper wordt ook dikwils als een zelfstandig naamwoord gebruikt, en dan beteekent het 't zelfde als Dorpman. Wy zouden tegenwoordig zeggen Buitenlieden, Dorplieden, want Boer is eigenlyk geheel iets anders, hoewel huidecoper deeze woorden als synonima gebruikt. Boer is verkort uit Bouwer, zo als huidecoper te recht geleerd heeft in zyne Proeve van T. en D., B.I. vs. 125. en dit niet had behooren tegen te spreeken in zyne Aant. op M. Stoke, D. 1. bl. 408. - Voor een Bewooner van een Dorp genomen, leest men het in den Bybel 1477; en voor dorper heeft de Bybel 1531 Dorpman, onze Bybelvertaalers hebben Landman, 't welk Grieksche γιοζγος 't best uitdrukt. Een eenvouwig man, wordt van onzen maerlant een
simpel dorper genaamd. Het dorpman Rusticus, van kiliaan, staat by v. velthem, daar die Dorpmannen beschreven worden zulke dappere daaden gedaan te hebben in den Slag van Woronc, als of zy Ridderen waren. Integendeel vindt men Dorpman gebruikt, om het grieksche woord οικνομος van Lucas [XVI. 1.]
| |
| |
uit te drukken, in eene oude Grieksche Vertaaling van het N.T. Een rycman was hi hadde eenen dorpman. - Doc seide die Dorpman in he selue wat sal ic doen. Hier is dorpman geheel iets anders dan by Kiliaen of v. velthem. Dorpman is hier het zelfde met Meijer, dat onder anderen ook volgens kiliaen beteekent, Coloniae prafectus. Die hier Dorpman genaamd wordt, hiet by maerlant een Meije, waarvoor men zekerlyk Meijer leezen moet. - In de verwandschapte taalen, vindt men ons dorp, villa, weinig gebruikt, en nog veel minder zal men eenige daar van afkomende woorden aantreffen. Ulphilas gebruikt altoos h
im in zyne vertaaling van de Evangeliën. De A-S. heeft حun. het eerste is is ons heim, het laatste ons tuin, hortus, Locus septus. Hier uit ziet men wat het verloop van tyden en het gebruik in de taalen al vermag. Tuin is by ons een rondom besloote wooning voor weinige menschen. Het A-S. gebruikt het om een geheele maatschappy van menschen aan te duiden. Eveneens is het met het Zweeds-Goth. torp, het welk ook voor een alleen staande huis, in eene vlakte of bosch, gebruikt wordt.
Op het woord gere, waarover onze Schryver reeds breedvoerig gehandeld heeft in zyne Taalk. Mengelw. bl. 13. en volgg. erinnert hy den Leezer, dat ghere beteekent begeerte, en bepaalt zich thans alleen, voor eerst, om het gebruik van het werkwoord gheeren, zonder het augmentum syllabicum ghe nader door voorbeelden te staven; en ten anderen eene derde beteekenis, waarin ons woord ghere, by onze Ouden gebruikt wordt, op te geeven. Ghere, nameiyk, beteekende by hen ook een geweer, het zy dan meer bepaaldelyk, werpspiessen of ook wel zwaarden. By onze taalverwanten, vind men dit woord ook in dezelfde beteekenis gebruikt. De A. Sax. hebben Ʒan. dat lye, Diction. Sax. & Goth. Lat. vertaalt, jaculum, telum, arma. De Sueo-Goth., geir. De oude Hoogduitschers hadden ger, door schilter, Gloss. Teuton. Gladius, door scherz., gloss. germ. medii aevi, telum missile, jaculum, vertaald.
Inghesinde is huisgezin, huisgenoten, bepaaldelyk huisdienstboden, het gevolg van den Heer. Kiliaen teekent Inghesinde op als een oud Vlaamsch woord, en verklaart het familia. Ihre Gloss. Sueogoth. ingesinne, familia, famulitium, dat hy afleidt van inne domus, en dan zal ons huisgezin juist overeenkomen met het oude inghe- | |
| |
sinde, waarvoor de oude Hoogd. hebben ingesinde, by scherzids, gloss. germ. med. aevi, vertaald, famulitium. Jus. Prov. Alem. Cap. CCC. §. 2. daar gezegd wordt: dat een scduldenaar, die, noch zyn schuld voldoen, noch borg steslen kan, door den Rechter aan den Schuldeischer zal worden overgegeven, dan (vervolgt de wet,) sal 'er, behalven reht, als sin inghesinde. Hunc ille penes se retinere valet, uti alios famulos suos. Ingesinde wordt ook in de oudste beteekenis gebruikt voor een bedienden, en zo gebruikt ocfridus ook Diufeles gesinde voor Diaboli minister. Dat deeze de oudste beteekenis des woords is, zegt wachter, Glossarium Germanicum, v. gesind, Famulitium; naderhand echter, vervolgt hy, is het genomen voor het geheele huisgezin, voor den geheelen stoet van dienstknechten. De afleiding van dit gezind, welke ons wachter geeft, is dus aanneemelyk, dat het namelyk zynen oorsprong heeft van gesind,
comitatus, (welks oudste beteekenis is comes, reisgezel,) om dat het gezin, de slaven en slavinnen, hunnen Heer overal, byzonder ook op reis, vergezelden; van denzelfden oorsprong is, buiten twyfel, ons inghesinde, en het oude Hoogd. ingesinde, behalven dat men hier door bepaaldelyk zal verstaan moeten, hunne bedienden, hunne knechten, famuli domestici, zo als ingesinde, door haltaus, Gloss. l.c. vertaald wordt.
Ope. Onze Ouden hidden de h nooit voor eene letter, en voegden dezelve dikwils voor eene klinkletter, alwaar wy de h thands nooit meer bezigen; doch deeze aanblaazing wordt ook by dezelfde oude Schryvers achtergelaaten, in woorden, waarby wy dezelve voegen. De volgende voorbeelden, door onze Schryvers uit maerlant opgegeeven, kunnen dit bevestigen. Ope voor hope, spes. - Alsberg voor Halsberg. - Alf voor half. - Elle voor Helle, orcus. - Out voor hout, getrouw, fidelis. - Agelen voor hagelen, grandinare, - voor Hameide, stagboom, zo als men by velthem leest, of Hameeden, zo als maerlant heeft, schryft jan van heelv., slag van Woerd., ameide. Voor Hymne, Hymnas, gezaug, heeft onze Dichter ympnen, voor welk ympnen hy ook ymmene schreef.
Dingen verklaart ons kiliaen, Disceptare, contendere, certare, causas agere, lites agere, litigare, judicio concertare & Sax. Judicare, cognescere causas, vulgo bannire. Doch alle deeze beteekenissen zyn maar overdrachtelyk. De
| |
| |
eerste of grondbeteekenis, (significatio primitiva) is by hem niet te vinden. Ten zynen tyde zal die denkelyk al geheel in onbruik geraakt zyn. M. stoke heeft ze ons behouden, B.I. vs. 304.
Hier latic van den Kaerlinghen
Myn scriven bliuen en myn dinghen.
Zeer wel verklaart de geleerde huidecoper deeze plaats, zeggende: dinghen is zeggen, praaten, dicere. Uit deeze beteekenis van dicere, loqui, in die van certare, causas agere, judicare gesproten, in welke beteekenis het onze Dichter gebruikt. Dinghuis is by hem het zelfde, als ons tegenwoordig, vooral op Dorpen, zeer in gebruik zynde woord, Rechthuis. Dingtrone is Dingstoel of Rechterstoel. Dingbank is Rechtbank. Dingebanc gebruikt v. velthem voor Dinghuis, Rechthuis.
Achtinge hebben, beteekent by maerlant, begeerte hebben. Dus wordt Tiberius gezegd achtingh te hebben, om het Roomsche Ryk aan Drusus, na deszelfs dood, te laaten. Op gelyke wyze leest men ook, P. III. B.I.C.X.
Alse Karel hadde vromelike,
Verwonnen menech Conincrike,
Haddi achtinge, dat hi woude,
't Aken rusten in siere oude.
By de Taalverwanten zal men van deeze spreekwyze geene spooren vinden.
Droghenaar beteekent bedrieger, en komt af van drogh, fraus, impostura. H. l. spieghel, in zyn hertsspieghel, B.I. vs. 32.
De burger twist en krygh, die 't Neerland overtrekt,
Die 't vollik slecht en recht, tot loch en droch verwekt.
en B. VI. vs. 472.
Om onmaats, quistgoeds end' óók onverzaadheids hoet,
Komt men tot loch en droch, dieft, moord, roof, overmoed.
Ten besluite zullen wy hier nog iets byvoegen wegens het woord callen, 't welk in de eerste grondbeteekenis, vocare, roepen, beduidt, welke beteekenis ouze Dichter
| |
| |
alleen met de Zweeden en Yslanders behouden heeft, die het ook nog heden met de Engelschen gebruiken. - Kalachtig, roepachtig, clamosus, staat in den Bybel, 1477. By kiliaen vindt men de beteekenis van spreeken, loqui, dicere, als de oudste gemeld, en deeze is by ons in Holland zelf niet meer bekend; doch in Gelderland nog in gebruik; dus hoort men nog daaglyks in Venlo: vat caltge? voor: wat zegtge? Voorbeelden van kallen, dicere, loqui, narrare, verschaft ons ook onze Dichter op verscheidene plaatsen. Kallen beteekent ook sermocinari, fabulari, praaten. In deeze beteekeuis wierd het oudtyds, en in eenen goeden en in eenen kwaaden zin genomen. Het laatste is by ons behouden, het eerste is verlooren geraakt. - In eenen goeden zin leest men het in eene geschreeven overzetting van het N.T. Lucas XXIV. Ende het geschiede callede en mit malcader vraghede dat ih's selue daer bi quam. Bybel 1477. Job VII. ic sal callen mitter bitterheid myner ziele. De Vulgata heeft: Confabulator: onze Overzetters: Klagen. - Hier van callinge, by kiliaen niet bekend. - In een kwaaden zin vindt men het, Bybel 1477. Ecclesiastic. VIII. En stride niet mit ene callende mensche. Die van 1531. heeft ghetongden. Dus ook callinge. Bitter uren des doods, HS f. 35. b. alle dwase callinghe, en ydel woerde zyn - teghen die verbiedinghe Gods.
|
|