| |
| |
| |
Vaderlandsch Woordenboek, door jacobus kok. Dertiende deel, dr - en. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraitten. Te Amsterdam, by J. Allart, 1785. Behalven den Naamwyzer, 332. bladz. in gr. octavo.
Dit Werk, dat wy reeds meermaalen als een nuttig Woordenboek, met opzicht tot de voornaamste byzonderheden van ons Vaderland hebben aangepreezen, waaruit ieder weetgierige de vereischte onderrichting wegens het een of ander tot's Lands geschiedenis of toestand behoorende, gereedelyk kan erlangen, en tevens uit de aangeweezene bronnen aanleiding krygen om van het bygebragte een uitvoeriger verslag aan te treffen. - Dit Werk (zeggen wy) wordt thans niet alleen op den ouden voet voortgezet, maar daarenboven vermeerderd met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten, die het zelve niet alleen een nieuw sieraad byzetten, maar ook somtyds tot opheldering van het een' of ander Artikel strekken kunnen. Gaven wy, by ons verslag van het voorgaande deel deezes Werks, als een byzonder staal uit het zelve op, de naauwkeurige opmerkingen van den Heer van de Wall, wegens het aantal der verdronken dorpen, by het bekende onderloopen van de Zuid-hollandsche Waard, in den jaare 1421, thans zullen wy onzen leezeren mededeelen het geen de Schryver heeft aangeteekend, nopens de Dyken, als die Kunstgewrochten, welke de binnenlanden voor de overstroomingen en het geweld der wateren beveiligen op die plaatsen, alwaar de Almacht geene Duinen geplant heeft. ‘Zy zyn te samen gesteld uit aarde, klei, en andere daar toe dienstige stoffen. De lieden, die hier aan arbeiden, worden Dykers genaamd. De veelheid en magt van water heeft de eerste aanleiding gegeeven tot dit hulpmiddel, om haven en leven in veiligheid te stellen. Naar gelange de bewooners, byzonder van deeze gewesten, voor het geweld van water bloot lagen, hebben zy zich op de volmaaking deezer Kunst meer en meer moeten toeleggen. De groote Russische Keizer, peter de I vergeleek Holland by een vat, en de Dyken, van welke het omringd wordt, by de Hoepels, die het vat aan een houden op dat het niet
in duigen valle. Men wil dat deeze Konst reeds by de Egyptenaars
bekend was, en dat zy den Nyl en andere stroomen, door dit middel, binnen hunne oevers wisten te bedwingen.
| |
| |
‘Onzekerder is het, wanneer het bedyken van de tegenwoordige Landen van Holland, Zeeland en Friesland eenen aanvang heeft genomen. Smallegange, in zyn Chronyk van Zeeland, is van gedachten, dat de Cimbren het dyken van de Grieken geleerd hebben. Doch wy gelooven, dat al wat verhaald wordt, wegens het leggen van Dyken, zo in Zeeland als Friesland, als reeds vóór Christus geboorte geschied, indien geen beuzeltaal, ten minsten zeer onzeker te zyn. Althans indien men geloof mag slaan aan de beschryving van Plinius, die in het laatst der eerste eeuwe leefde, woonden toenmaals de volken wel op hooge heuvelen, doch waren nog niet voorzien van Dyken. Zyn verklaarder Furmerius zegt in zyne Friesche Jaarboeken: ‘De gedaante van Friesland was toen anders als nu, wyl het hier door aanspoeling toenam, en daar door afspoeling afnam. Naar 't noordelyk gewest, het welk door de Brittannische Zee bespoeld wordt, is 't overal laag, door veele moerassen ontoegangklyk, met veele meeren of poelen en staande wateren doorsneden, welke door veelvuldige rietschorren alomme ongedaan, met geene Dyken of Sluisen tegen het geweld der Zee voorzien zyn.’ Uit dit en andere bewyzen, welke zouden kunnen worden aangevoerd, durven wy besluiten, dat vóór den tyd, met welken de Jaartelling der Christenen een aanvang neemt, de oude Friesen nog door geene Dyken beschut werden; maar dat zy dit hulpmiddel eerst geleerd hebben van de Romeinen, die, gelyk uit verscheidene plaatsen by tacitus blykt, in het leggen van Dyken zeer ervaren waren. Onder anderen verhaalt hy in het 13de zyner Jaarboeken, Kap. 31, hoe paulinus pompeus, Stadhouder ten tyde van
nero, een Dyk, ter weeringe van den Rhyn, deed maaken. Dit was dezelfde Dyk, die zestig jaaren te vooren, door drusus begonnen, maar onvoltooid gelaaten was, en die dertien jaaren laater door civilis weder verbroken werd. Van de Romeinen is deeze Kunst overgegaan op de Franken, die op het ouderhouden der Dyken verscheide wetten maakten, welke in de Verzameling der Capitularia en Saxische Landrechten te vinden zyn.
‘Onzeker is het ondertusschen, wannneer de eerste bedyking in Holland en Zeeland geschied zy. Zommigen stellen dit op het jaar 37, anderen op het jaar 42, zy geeven daarvan de eer aan claudius civilis. Anderen, die minder geloof verdienen, verschuiven deezen nuttigen ar- | |
| |
beid tot op het jaar 1180. Doch onze oude Jaarboeken, die, al voor dien tyd, van doorbraaken van Dyken en Dammen gewag maaken, werpen dit gevoelen om verre; 't welk nog verder van zyne kracht beroofd wordt door de aloude benaamingen van Steden en Dorpen, die met Dyk of Dam eindigen, hoedanigen zyn Lattendyk, Ellewoutsdyk, Evertsdyk, en anderen die op Dam uitgaan. Veeleer zou men junius kunnen gelooven, dat de Batavieren, die Kunst van de Romeinen geleerd hebbende, dezelve aan de Friesen, Hollanders en Zeeuwen hebben medegedeeld. De Friezen schreeven dit veelal toe aan adgillus, die regeerde in het jaar 640, of daaromtrent. Het blykt ook, dat zy in het dyken zulke goede vorderingen maakten, dat zy daar door het byzonder voorrecht verkreegen, van niet buiten de grenzen van hun Vaderland den kryg te moeten volgen; van welk voorrecht zy naderhand, tegen Keizer frederik den III, zich met 'er daad bendienden.
‘Douza verhaalt in zyne Jaarboeken, dat de Zeeuwsche Eilanden, omtrent het jaar 758 door de Gothen en Deenen met dyken en dammen omgeeven zyn. Smallegange beweert, dat een groot deel van Zeeland, reeds voor 't jaar 833, met Dyken, Dammen en Gebouwen voorzien was; doch dat Duiveland, Noordbeveland, Wolfaartsdyk, Zuid-beveland en Tholen, eerst na het jaar 850, bedykt zyn. In de Vlaamsche Chronyken leest men, dat in het jaar 1180, door de Hollanders, de Dyken en Dammen te Sluis gemaakt wierden, en dus meer dan 100 jaaren nadat Holland bedykt was. Van tyd tot tyd zyn dus de aan Zee gelegene Landen, ten deele bedykt, en ten deele daar door, voor de overstroomingen beveiligd. Wy zeggen, ten deele, omdat de droevige ondervinding maar al te dikwils geleerd heeft, hoe zelfs de allerzwaarste Dyken door het onweerstaanbaar geweld der slaande wateren verbroken, en de schoonste Landen ten prooije der zilte wateren geworden zyn. Guiciardin en bertius, in hunne beschryvingen van Vlaanderen, verhaalen, dat aldaar, in 't jaar 1340, in gebruik was, wanneer men Land verkocht of verpandde, met uitdruklyke woorden in de Koopbrieven te schryven, indien het Land binnen de tien jaaren overstroomd werd, dat de koop als dan te niet was; waaruit blykt, dat by ondervinding gebleeken was, hoe weinig vertrouwen men op de Dyken kon stellen. - Bykans onnoemelyk zyn de kosten, welke het leggen en onder- | |
| |
houden der Dyken vordert. Om niet te spreeken van de Oostfriesche Dyken, en ons alleen tot die van Zeeland te bepaalen; van meteren en smallegange teekenen aan, dat de omloop der
Landen van Zeeland, zo verre die met
Dyken bezet en beschut zyn, wel gemeeten zynde, veertig mylen weegs bedraagt, elke myl van veertig honderd roeden, (thuanus zegt 400 en pars 1400 roeden) en dat elk roede dyks, de eene door de andere gerekend, gekost heeft ruim 10 ponden Vlaams, of 60 guldens, van 20 stuivers ieder gulden; zo dat, zeggen zy, volgens deeze rekening, alle de Buitendyken, te samen genomen, komen te staan op dertig tonnen gouds. Thuanus, uit dit Dykmaaken, den rykdom van 't Land asleidende, zegt op 't jaar 1590, van Holland en Zeeland spreekende: ‘Uit geene zaaken kan men beter den rykdom van dezelve afleiden, dan uit de groote en zwaare kosten, welke gedaan worden aan het maaken van Dyken, waardoor zy zich tegen de overstrooming der Zee beschermen. Want de omtrek der Zeeuwsche Ejlanden begrypt wel 40 mylen weegs; ieder myl is 400 roeden, en ieder roede 12 voeten; de voet gereekend op. 5 gulden, zo volgt dat het geheel komt te kosten 160000 Vlaamsche ponden; dat is, negenhonderd zestigduizend guldens.’ Onder deeze berekening zyn nog niet begreepen de Binnendyken, van ouds gemaakt en derzelver jaarlyks onderhoud. Volgens de aanteekening van smallegange, uit Reinier Telle, moeten, in het Land van Schouwen, van ieder gemeet of halve morgen Hollandsch, alle jaaren betaald worden, zo aan Schotals Dykgeld omtrent 4 guldens, welke penningen alleen tot Dykmakinge besteed worden. A. pars teekent aan, dat Holland, worstelende tegen de Zee, Rivieren en uitgaande Meiren, nauwlyks 400,000 morgens vruchtbaar Land, buiten Duin en Hei, bevat, en dat zomtyds aan ééne roede, langs den Zeedyk geleegen, wel 600 guldens kosten moeten gedaan worden: welke berekening ons evenwel een weinig te hoog dunkt gesteld
te zyn. Doch voorondersteld, dat elke roede Dyks, gewoonlyk, buiten ongewoone schade, op 120 gulden wordt gerekend, zal men een denkbeeld kunnen vormen van de verbazende sommen, welke aan de Dyken te koste gelegd moeten worden.
‘Wat aangaat de manier van Dyken of Bedyken; guiciardyn geeft een bericht, hoe de Zeeuwen daaromtrent plagten te werk te gaan. ‘De Zeeuwsche Dyken, zegt hy, die gemeenlyk 10 Antwerpsche ellen hoog zyn, en
| |
| |
van onderen 25 van gelyke ellen breed, worden door arbeid en vernuft gemaakt, niet van gemeene, maar van taaije Klaiachtige Aarde, binnenwaards met steen aangevuld, en buitenwaards voorzien met wonderlyk kunstig saamgevlochten stroo van twee vingeren dik. Te weeten op dat de aanstootende golven de spitsen der Dyken niet zouden afkabbelen of uitslaan, is men nu meest overal gewoon, zo hoog het water doorgaans slaat, daar overal, even als een digt en wel doorwrocht net of matten van stroo, of rietachtig stroo, te breiden, en in de Aarde of Klai vast te hechten; welke arbeid den naam draagt van bestikken of bekrammen, die verricht wordt door sterke arbeiders, welke men Stikkers noemt. Deeze Stikkers draaijen het stroo, ter dikte van twee of drie vingeren, zo vast in een, als of het touwen waren, en hegten het met een yzer vast in de Dyken, dat zy Kram of Dykspade noemen; hebbende de kram van onderen twee tanden om het stroo te vatten; deeze door het stroo heen gestoken zynde, vallen zy met al hunne macht op de Dykspade, hebbende voor den buik een dikke yzeren plaat, om zich niet te bezeeren.’
‘Op zommige plaatzen ziet men de Dyken ter hoogte van 16 tot 20 ja 24 voeten, en op de kruin zo breed, dat 'er twee wagens naast elkanderen kunnen ryden. Beneden aan den voet beslaan zy, veelal, de breedte van twee of drie roeden, of ook wel van 100 of 120 voeten; aan den buitenkant, om ze voor hat afzakken te bewaaren, zyn ze bezet met zwaare paalen. Smallegange meldt, in zyn Kronyk, de schikkingen, ten tyde van karel den V, en zynen Zoon Filips, daaromtrent beraamd.
Naardemaal deeze Konstwerken, even als de Duinen, volgens billyke wetten moeten onderhouden worden, hebben de Graaven van Holland en Zeeland, ten alien tyde, daar voor zeer zorgvuldig gewaakt; in mieris Charterboek zyn daarvan overvloedige bewyzen voor handen. De wetten door 's Lands Staaten, naderhand hierop gemaakt, en van tyd tot tyd vermeerderd of verbeterd, zyn te vinden in de bekende Placaatboeken. Hiertoe behooren, inzonderheid, de Dyk- en Zylrechten, het Spatenrecht, de Instructiën voor Dykmaesteren, Dykbaazen, Dykgraaven, Heemraden, in Holland Zeeland en Friesland, en Dykrechten in Oostfriesland; ook de Ordonantien op de Dykschouwingen, Dykpandingen, enz.
| |
| |
Van de Paal en Kokerwurmen spreekende, zullen wy in 't vervolg gelegenheid hebben aan te wyzen, welke veranderingen, in het verzorgen der Dyken daar door veroorzaakt zyn. Onder het Artikel robles, (casper,) zal de Staat en gestleldheid der Friesche Zeedyken, zo van de voorige als tegenwoordige eeuwe, vermeld worden.
‘De kosten der Dykaadjen, die, gelyk wy boven reeds gezien hebben, ongemeen hoog loopen, worden, even als die, welke vereischt worden tot onderhoud van het Kollegie en de bedienden der Heemraadschappen, gevonden uit de belastingen op de Landeryen; welke kosten in Noord-Holland zo hoog zyn gereezen, dat men reeds verscheiden Landeryen heeft spaa gestooken; zynde in Zuid-Holland tot die hoogte geklommen, dat de eigenaars der Landeryen naauwlyks twee en één half of drie ten honderd van hun Kapitaal kunnen reekenen. In Rhynland moeten tegenwoordig de Landeryen, voor Jaarlyksche omslagen, meer dan 40 stuivers, voor ieder morgen, opbrengen. In Delfland beloopt dit reeds boven de 50 Stuivers. Daarenboven bedragen de Polderkosten omtrent 30 en de Ambachtskosten 11 of 12 stuivers voor ieder morgen. Doch dit is het nog niet alles. De Zuid-Hollandsche Landeryen moeten, daarenboven, voor gewoonlyke verpondingen, 5 guldens, en voor buitengewoone 50 stuivers van ieder morgen aan 't Land betaalen, boven en behalven de belastingen, welke van de voortbrengzels deezer landen moeten opgebragt worden. De waarde van één morgen best land, in dien oord, wordt begroot op byna 500 guldens. Ieder morgen doet aan Landhuur byna 30 guldens; de verpondingen en omslagen moeten hier eerst betaald, en Huis, Schuur, Hooiberg en Poldermoolen enz. onderhouden worden. L'epie bl. 188 begroot alle deeze onkosten, van ieder morgen Lands, in Noord-Holland, op twintig guldens.’
|
|