Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 603]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De onderscheide diensten en gebruikmaakingen van rede en openbaaring, aangeweezen, in eene redenvoering van den eerwaardigen J. Foster.Over salomons Spreuk: Hoofdst. XX. 27. De ziel des Menschen is eene Lampe des heeren.
(Vervolg en Slot van bladz. 561.)
‘Wy moeten, in het onderzoeken en bepaalen der Leerstellingen van de Openbaaring - of onze Redelyke Vermogens gebruiken - of ons geheel door Klanken laaten leiden. Indien het laatste ons geval is, mogen wy in staat weezen om woorden na te klappen; doch wy zullen niets gelooven, of niet weeten wat wy gelooven. Wanneer wy, by voorbeeld, Spreekwoordlyke gezegdens letterlyk opvatten; wanneer wy algemeene regels in derzelver wydstuitgestrektste ruimte neemen, zonder die uitzonderingen en bepaalingen, welke andere deelen der Schristuure duidelyk aan de hand geeven, en de natuur der dingen zelve vordert; wanneer wy Figuurlyke Uitdrukkingen opneemen, en geene toegeevenheid gebruiken voor de sterkte en stoutheid van Spreekwyzen, by de Oosterlingen in zwang; en de Leenspreuken uitbreiden tot elk punt van vergelyking, dat, of eene heete verbeeldingskragt, of vindryk vernuft, of eene laage kinderagtige opvatting ons inboezemt, welke geestdryvende beginzels, welke wilde buitenspoorigheden, kunnen wy dan niet laaten rusten, op verkeerd begreepene Plaatzen der Heilige Bladeren? - Aanloopende tegen het algemeen gezond Verstand en de Ondervinding, tegen Waarheid, Zedelykheid en het duidelyk oogmerk der Heilige Schrift zelve.’ Dan, alle deeze moogelykheden en ongelegenheden zullen gereed en zeker vermyd worden, indien wy ons Verstand gebruiken, en tot onzen bestendigen Gids neemen, in het | |
[pagina 604]
| |
raadpleegen en verklaaren der Openbaaringe. ----- 't Geen wy dusverre gezegd hebben, is niet alleen de taal der Rede; maar 't wordt gestaasd door veelvuldige uitdrukkingen in de Schriften van het Nieuwe Testament: waar wy eenen door den Geest gedreeven Apostel aantreffen, die zich beroept op de verstandige vermogens der geenen aan welke hy schryft. Als tot verstandige spreek ik, oordeelt gy 't geen ik zeggeGa naar voetnoot(*). Wy worden, in 't algemeen, opgewekt, om alle dingen te beproeven; de Schriften te onderzoekenGa naar voetnoot(†); de Geesten te beproeven of ze uit god zynGa naar voetnoot(§); gereed te zyn, om verantwoording te geeven, aan een ieder, die ons reden vraagt van de hoope welke in ons isGa naar voetnoot(✱); en, om 't al in één te vatten, Kinderen te weezen in de boosheid, en in 't Verstand volwassenGa naar voetnoot(†). Wy mogen hier byvoegen, dat het de Rede alleen is, welke de Voortreflykheden, de Schoonheden en Nuttigheden der Openbaaringe, in een klaar en onderscheiden licht kan voorstellen. Want, indien dit vermogen niet in staat is om ze te onderkennen, en in derzelver waaren luister te doen voorkomen, moeten ze geheel niets beduiden, en zo volstrekt nutloos weezen voor het Menschdom, als voor wezens die gansch en gaar redeloos zyn. Eindelyk. Het Licht der Rede, eene Straal des eeuwigen Oorsprongs van Licht en Waarheid, is van zulk eene aangelegenheid, en het gezag daar van zo heilig, dat niets, op eene regtmaatige wyze, als een beginzel van den Geopenbaarden Godsdienst, kan toegelaaten worden, 't geen daar mede strydt. Wanneer wy door Rede, in 't algemeen, verstaan een inwendig oordeel, wel en naauwkeurig gevormd, ('t geen op 't zelfde uitkomt, als de afgetrokke natuur en waarheid der dingen,) is het van zelfs blykbaar, dat alle voorgewende Openbaaring, daar mede onbestaanbaar, noodwendig, een Bedrog moet behelzen: naardemaal de Alwyze, de Goede en Onveranderlyke god, noch zich zelven kan wederspreeken, noch zyne Schepzelen bedriegen. ----- Of verstaan wy, door Rede, het Redelyk Vermogen van elk Mensch, hoofd voor hoofd, | |
[pagina 605]
| |
zelfs dat moet, ten zynen opzigte, het beslissend Oordeel over Waarheid vellen. Want, te beweeren, dat by verpligt is eenige beginzels aan te neemen, tegen het gevoelen en de bezeffingen van zyn eigen hart, is hem tot eene onmogelykheid te willen verpligten: naamlyk, om te erkennen dat iets waarheid is, 't geen hy ten zelfde tyde gelooft valsch te zyn. Alles, wat in 't midden wordt gebragt tegen het gebruik der Rede, in zaaken van den Godsdienst, als mede om de zwakheid en bedorvenheid daar van te bewyzen, is een beroeping op de Rede: elk bewys, aangevoerd om andere meer gezagshebbende beslissingen, van regt of onregt, andere maatregelen, van waarheid en valschheid, veronderstellen, dat het geregtigd is om deeze groote vraag te beslissen. ----- ‘Welk is de maatstok, by welke alle zaaken van deezen aart moeten worden afgemeeten? En, byaldien de Rede de bekwaamheid bezit, om dit grondpunt, waar van alles afhangt, af te doen, mag zy zeker vryheid hebben om in alle gevallen te oordeelen; bovenal in stukken van veel minder aanbelangs, ten opzigte van de algemeene zaak der Deugd en Godsvrugt, in het tegenwoordig en toekomend Geluk des Menschdoms.’ Maar, indien de Rede zich zo wyd uitstrekke, en zulk een veel beheerend gezag hebbe; ----- wat wordt 'er dan van de Voortreflykheid der Openbaaringe? waar zyn alle derzelver zo hoog opgegeevene voordeelen? Wordt zy daardoor niet grootendeels van geene beduidenis? Een weinig aandagts zal ons van het tegendeel overtuigen. Want, in de eerste plaats, is, niettegenstaande al het gezegde ten voordeele van de Rede, de Nuttigheid der Openbaaringe allerbaarblyklykst, en de Zegeningen, daar aan verknogt, zyn zeer groot en aanmerkelyk. Indedaad, wy kunnen bezwaarlyk veronderstellen, dat 'er eenige Waarheden van den eersten Rang en van algemeen belang voor het Geluk des Menschdoms zyn, of Rede, behoorelyk aangekweekt, zou ze kunnen ontdekken. En nogthans zyn 'er slegts weinige van deeze, welke de Rede van ieder Mensch daadlyk ontdekt heeft; en nauwlyks eenige, of vooroordeel, ondeugd en bygeloof, hebben ze, in meest alle eeuwen der wereld, verkeerd en verduisterd. ----- Ten anderen, laaten de Leerstellingen en Leefregels, in zich zelve, allereenvoudigst zyn voor een aandagtig en onderzoekend hart, egter weeten wy, by de ondervinding, dat ze kunnen, en doorgaans met de daad, kwaalyk begree- | |
[pagina 606]
| |
pen, misvormd, veranderd, en als 't ware vernietigd worden, door den ongelukkigen invloed eener slegte opvoeding en gewoonte, door traag en oppervlakkig denken, door trotsheid en hardnekkigheid van aart, en de kragt van veele andere ongeregelde Driften en Hebbelykheden; de eigenaartige bronnen van dwaaling. Wat is nu, in zulk een geval van algemeene en verregaande misleiding, voegelyk en eigen dat geschiede? ----- ‘Moet het bedwelmd Verstand geheel aan zich zelven worden overgelaaten, om ergens elders een nieuw en beter licht op te doen? Is 'er geen ander verstandig hulpmiddel, tegen deeze kwaal, dan het enkel geval, dat het ongeregeld en bedorven oordeel, ondanks alle de waarschynlykheden van het tegendeel, op den eenen of anderen tyd, zich zelven zal te regt brengen en hervormen? Neemt het gebruik maaken van Onderwys, ten aanziene der zodanigen, die van den weg af zyn, iets het minste weg van de natuurlyke waardigheid en de kragt der Rede? Wanneer de Menschen daadlyk overgegeeven zyn aan Afgodery, en gedompeld in barbaarschheid en onkunde, moeten zy dan daarom gelaaten worden als geheel onherstelbaar, moet men hun alle hulpe ontzeggen, om hun verstand op te klaaren, en hunne vooroordeelen te verdryven? Zyn de mededeelingen van Kundigheden, in stukken van het uiterst aanbelang, iets in 't geringste min nuttig, enkel om dat de Rede, wel aangevoerd, juiste denkbeelden van Godsdienst en Zedelyk gedrag zou hebben opgeleverd?’ ----- Heeft men het, door alle eeuwen heen, geen zonderling voorregt gerekend, algemeen heerschend bederf en bygeloof te hervormen? Zyn Mannen, die zich tot dit heerlyk werk aangordden, niet met onderscheidende Fere behandeld? Ja, ‘Is dit de zaak niet, welke de Tegenstreevers van den Christlyken Godsdienst zich aanmaatigen, en waar op zy roemen, (wel verre van zulks eene overboodige gedienstigheid of een hoon voor 't Menschlyk Verstand te heeten,) als een aller edelmoedigste en loflykste pooging? ----- Dan, indien het wys, indien het voegelyk in zich zelve is, kan het dan onwys of onvoegelyk in god weezen? Indien men de nuttigheid van Menschlyke Onderwyzingen erkent, kan men dan eene Godlyke Openbaaring onnoodig keuren? Kan de Wysheid, de Goedheid, het Medelyden minder zyn, waar de voordeelen veel grooter moeten geagt worden, en de vernedering, (dat ik my dus | |
[pagina 607]
| |
uitdrukke) om dit Onderwys mede te deelen, oneindig grooter is?’ Dit zeker is eene allergrilligste wyze van redenkaveling, welke alle beginzels om verre werpt, en ten blyke strekt van de kragt des vooroordeels om 't Gezond Verstand te wederspreeken. Want het geval is eenvoudig dit; dat, gelyk een Mensch die het gebruik zyner oogen mist, het geleide noodig heeft van een zienden, even zo een verduisterd Verstand Onderwys behoeft. En, gelyk het ten uitersten belachlyk zou weezen, wanneer men, in het eerste geval, het noodig zoude agten te onderzoeken, of die Mensch natuurlyk of toevallig blind ware? en, inzonderheid, indien hy zelve weigerde den bystand en 't geleide van anderen, als hem hoogst dienstig, te ontvangen, dewyl hy oorspronglyk het gebruik zyns gezigts hadt, en nog zou hebben, hadt hy het niet door eigen schuld bedorven; gelyk dit, zeg ik, zeer belachlyk zou weezen, even zo is het weinig minder ongerymd, ons zelven te verwarren door ydele en fyngesponnen naarvorschingen, of de verstandsblindheid des Menschdoms hervoorkomt uit een oorspronglyk gebrek in hunne bekwaamheden, of uit laater en verdere afgelegene oorzaaken, om een regtmaatig oordeel te vellen, wegens de voegelykheid en nutheid der Godlyke Openbaaring. ----- 'Er is, ik staa het toe, eenig onderscheid in de twee opgenoemde gevallen, doch 't zelve is, in geenen deele, genoegzaam, om het gewigt van het algemeen bewys, uit die vergelyking ontleend, weg te neemen. Want, schoon de herstelling, als het oog des verstands verduisterd is, niet volstrekt onmogelyk zy, gelyk die van het lichaamlyk oog zomwylen is; zal dezelve, nogthans, in de hoogste maate onwaarschynlyk weezen, als 'er geen buitengewoone middelen bykomen. ----- Vooroordeelen kunnen tot het bykans onoverwinnelyke opklimmen. ----- Dwaalingen, diep geworteld, en bykans onuitrooibaar weezen. ----- De uiterste poogingen der Menschlyke Rede, om ongerymde gevoelens en heerschende Zedeloosheden te weeren, kunnen by de proeve feilen, en blyken niets te beduiden. ----- 'Er kan geen waarschynlyk uitzigt zyn op eenig zekerder en kragtdaadiger middel tot bereiking van dit wenschlyk einde. ----- En de Geschiedenis des Menschdoms, met betrekking tot den Godsdienst, de Kennis en Eerbiedenis van den éénen waaren god, (ten tyde dat de Christlyke Leer eerst verkondigd werd) beantwoordt voor een goed gedeelte aan de opge- | |
[pagina 608]
| |
geevene beschryving. ‘Regtmaatige denkbeelden wegens de Godheid waren, over 't algemeen, uit de harten der Menschen uitgewischt. De Eerdienst was verlaagd en besmet: naauwlyks eenige geringe voetstappen kon men ontdekken van den oorspronglyken en onveranderlyken Godsdienst der Natuure. ----- Een alles bedervend en barbaarsch Bygeloof nam het gevoel van Zedelykheid en het betragten der Zamenleevingsdeugden weg. ----- De hulpmiddelen der Wysbegeerte werden nooit aangewend, om deeze beginzels des kwaads te weeren, of vrugtloos gebezigd.’ ----- In zulk een verwarden en bykans onherstelbaar verdorven staat der dingen, te ontkennen, dat de Straalen van een Godlyk Licht een uitsteekend nut aanbrengen, en ten blyke strekken van eene wyze en goedertierene schikking, is een verbaazend vertoon van Dwaasheid en Ondankbaarheid. Maar, ten tweeden, eene Openbaaring kan niet alleen nuttig weezen om bedorvene beginzels te recht te brengen, en goede op een waarschynlyker voet vast te stellen; doch zy kan ook eene genoegzaame Blykbaarheid opleveren, om ons te brengen tot het gelooven van 't geen wy nooit konden verwagt, of mogelyk onwaarschynlyk zonden geoordeeld hebben; ja tot het gelooven van eenige stukken, geheel door de natuurlyke Rede niet te ontdekken; doch welke, egter, van zeer veel gevolgs zyn als Beweegmiddelen, die kragtig en algemeen opwekken tot een geregeld en onveranderlyk bestendig plan van Deugdsbetragting. Twee voorbeelden zullen dit middagklaar aantoonen. ----- De Algemeene Opstanding uit den doode: ----- en de Eeuwigheid der Belooningen in een ander Leven. ----- Ten aanzien van de eerste waarheid, zwygt de Rede geheel stil, en duidt 'er niets van aan; en wat de tweede betreft, schoon de Rede des gisse, vermoede, en zich met aangenaame verwagtingen streele, heeft dezelve geene beginzels om op voort te gaan tot het vormen van een zeker besluit. Weshalven de Openbaaring de aandagt kan verleevendigen, om zich op Zedelyke Waarheden te vestigen, die, voor eenen geruimen tyd, vergeeten, en onder een drom van verwarringen en dwaalingen bedekt waren; zy kan eene Wettiging en Staaving geeven aan andere Leerstellingen, die, hoewel niet strydig met de gezonde Rede, nogthans door dezelve niet konden ontdekt worden; en maaken dat zelfs gewigtige begin- | |
[pagina 609]
| |
zels, voor de onversterkte Rede duister en twyfelagtig, klaar en onbetwistbaar zyn. Over 't algemeen leeren wy uit het boven gezegde, hoe weinig gronds 'er is om Geloof en Rede als strydig te doen voorkomen, die tegen elkander te stellen, en het een aan te merken als de ander verwoestende ‘Naardemaal alle Geloof, 't welk niet ontstaat uit blinde en verwilderde Geestdryvery, eene werkdaadige oefening is der Rede, - eene vrye en edele oefening van dat Hemelsch Vermogen.’ Het tegendeel te stellen is het Christendom onteeren, en het onderst boven werpen. De Bewyzen of Gronden, waar op wy in den Geopenbaarden Godsdienst gelooven, zyn, indedaad, eenige buitengewoone Gebeurtenissen, buiten den doorgaanden loop der Natuur gewrogt; doch het oordeelen over de Geloofwaardigheid deezer Gebeurtenissen, en in hoe verre zy eene Blykbaarheid voor de Waarheid der Openbaaringe opleveren, wordt alleen door het Verstand verrigt, even als 't zelve werkt omtrent alle andere voorwerpen van verstandig onderzoek. Geloof en Rede te vertoonen, als met elkander onbestaanbaare beginzels, is de wortel van oneindige Dwaaling en Bygeloof; en het magtig steunzel van dien hoop dwaasheid, tegenzeggelykheid en godloosheid, die onder den naam van Godsdienst, in Roomschgezinde Landen, doorgaan. En daar wy onlangs, van verscheide kanten, ontrust zyn, als of dit verstandloos en verdrukkend Bygeloof onder ons veld won, ('t geen elk Vriend der Deugd, elk Beminnaar zyns Vaderlands, op 't ernstigst moet zoeken te voorkomen,) kan niets aanpryzen als eigenaartiger geschikt tot het stuiten en weeren van zulk een verderf, ‘dan dat wy het Gebruik der Rede in zaaken van den Godsdienst aanmoedigen; de Leer der Protestanten bestaanbaar met zich zelven maaken, en niet tragten, door het uitvaaren tegen de Menschlyke Rede, en die in wanagting te brengen, het Volk onbevatbaare Verborgenheden op te dringen, en Leeringen, die den toets van een onpartydig Onderzoek niet kunnen doorstaan.’ Want deeze zyn dezelfde kunstenaaryen, waar door de Paapery het eerst werd vastgesteld, waar door dezelve toenam, en allengskens opwiesch tot de wanstalligste hoogte van buitenspoorigheid en wreedheid. ----- Het Licht der Rede zal alle die wolken van dwaaling verdryven; maar indien 't zelve, met voordagt, verdoofd en uitgebluscht worde, | |
[pagina 610]
| |
vinden zich de Menschen blootgesteld aan de misleiding van elk indringend Bedrieger, en zullen zy zich ligt van hunne Godsdienstbelydenisse laaten aftroonen. Ik zal deeze myne Redenvoering besluiten, met aan te merken, dat, hoe meer wy van de Rede in onzen Godsdienst zien, hoe meer wy geschikt zullen weezen om dien te betragten; wanneer het ons blykt dat de Pligtsbetragting ons niet alleen is opgelegd door willekeurig gezag; maar alleruitmuntendst in zich zelve is, en strekkende tot bevordering van ons Geluk. En, naardemaal onze verpligtingen sterker zyn, om de regelen van Godsdienst, ons voorgeschreeven, te volgen, moet onze Zondenschuld, indien wy, door een los en ongebonden leeven, de voorschriften daar van wederspreeken, te afzigtiger en te zwaarder zyn. Ik bid u, daarom, myne Broeders, by de ontferminge gods, dat gy uwe Lichaamen stelt tot eene leevende, heilige en gode aangenaame offerande welke is uwe redelyke godsdienstGa naar voetnoot(*). |
|