Het zelfbedwang.
Een Oostersche vertelling.
De Gunsteling eens Sultans wierp een steen na een Dervich, die hem om een aalmoes vroeg. De vertoornde Geestlyke durfde geen woord kikken; doch hy raapte den steen op, bewaarde dien; zich streelende met de hoope, dat, vroeg of laat, de tyd zou gebooren worden om dien den trotschen en wreeden Gunsteling na 't hoofd te werpen. ----- Naa een wyl tydverloops kwam men hem zeggen, dat deeze Gunsteling by den Sultan in ongenade vervallen was, en op diens bevel in de Stad zou' rond gereeden worden op een kameel, blootgesteld aan de bespottingen, smaad en balddaadigheden des Volks. ----- De Dervisch hadt dit niet vernomen, of hy gaat den steen zoeken: hy vat dien op; doch, naa een oogenblik bedenkens, werpt hy denzelven in een put; zeggende: ‘Ik bespeur thans duidelyk, dat men zich nooit moet wreeken. Is onze Vyand vermogend, dan begaat men eene onvoorzigtigheid en dwaasheid; is hy ongelukkig, dan kan het van laagheid en wreedheid niet worden vrygesprooken!’